Forum der Letteren. Jaargang 1961
(1961)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
[pagina 127]
| |
Tekst en context van Marsmans De Zee‘Wie schrijft, schrijv' in den geest van deze zee
of schrijve niet; hier ligt het maansteenrif
dat stand houdt als de vloed ons overvalt
en de cultuur gelijk Atlantis zinkt;
hier alleen scheert de wiekslag van het licht
de kim van het drievoudig continent
dat aan ons lied den blanken weerschijn schenkt
van zacht ivoor en koolzwart ebbenhout,
en in den dronk den geur der rozen mengt
met de extasen van den wingerdrank.
hier golft de nacht van 't dionysisch schip
dat van de Zuilen naar den Hellespont
en van Damascus naar den Etna zwierf;
hier de fontein die naar het zenith sprong
en regenbogen naar de kusten wierp
van de moskee, de tempel en het kruis.
hier heeft het hart de hooge stem gehoord
waardoor Odysseus zich bekoren liet
en 't woord dat Solon te Athene sprak;
en in de branding dezer kusten brak
de trots van Rome en van Babylon.
zoolang de europeesche wereld leeft
en, bloedend, droomt den roekeloozen droom
waarin het kruishout als een wijnstok rankt,
ruischt hiér de bron, zweeft boven déze zee
het lichten van den creatieven geest.’
De laatste afdeling van Marsmans grote gedicht Tempel en Kruis draagt tot titel De Zee. Zij houdt een opdracht in, die zijn dichterlijk testament zou worden. Want enkele maanden na de publicatie van Tempel en Kruis in boekvorm kwam Marsman om het leven door het oorlogsgeweld. De Zee besluit een gedicht, waarin Marsman zegt als dichter de ontraadseling van ‘het gemeene leven’ te willen beproeven. Tempel en Kruis is de poëzie van de behoefte zich te bezinnen op de waarden en de grondslagen van de westerse cultuur, in een voor die cultuur kritieke periode. Duidelijk merkbaar, vooral aan de beeldspraak, is de spanning tussen denken en verbeelden, waaronder dit ‘lezen als gedicht’ van de levensontraadseling staat. Het resultaat is echter niet een filosofie of een levensbeschouwing in dichtvorm. Voor Marsman waren poëzie, leven en levensovertuiging één. Hij leefde grondslagen van leven. Eigen leven en algemene cultuurtradities zag hij in belangrijke mate samenvallen. Zo bekeek hij in die jaren ook graag andere dichters, naar o.a. zijn opstel over Hugo von Hofmannsthal (1938) getuigt. De ontraadseling van het leven gaat bij hem langs de weg van de eigen beleving, de bij uitstek dichterlijke weg. De poëzie van die ontraadseling is de poëzie van zijn diepste belevingen. En daarin staat van het begin af centraal de - aanvankelijk als onverzoenbare tegenstelling ervaren - verhouding tussen de heidense god Dionysus en de christelijke God. Omstreeks 1920 verbeeldt Dionysus het kosmische en vitalistische levensgevoel van enkele jonge Nederlandse expressionistische dichters en schrijvers. Marsman duidt in die tijd (1922) met de term dionysisch de poëzie aan van Herman van den Bergh. Constant van Wessem gebruikt in 1920 voor de heelalbeleving het beeld van de boot van Dionysus. Wat de dichterlijke zelfvergroting is genoemd, hangt hiermee samen: de dichter slaat de ruimte om als een kleed; als in een boot gezeten vaart hij door het heelal, een romantische voorstelling (cf. Gaston Bachelard: L'air et les songes, chap. Le Rêve de Vol), want de inspiratie aan de voor die tijd moderne techniek, die o.a. bij de futuristen en Apollinaire aanwezig was, ontbreekt hier. Het woord ruimte wordt in de avantgardistische kunstbewegingen van die tijd dikwijls gebruikt in verband met een nieuwe ruimtelijke werking, die in de poëzie, de beeldende kunst, de architectuur wordt nagestreefd. Jonge Vlaamse auteurs noemen hun tijdschrift Ruimte. Maar te zelfder tijd is voor Marsman de christelijke God de betwister | |
[pagina 128]
| |
van dit heerserschap over de ruimte. Hij is de heerser over de tijd, hij is de eeuwige, die door middel van de dood de mens knot. Hij doet hem te pletter slaan, val uit de ruimte. Dat is dan Marsmans obsessie; zijn verzet tegen God verbeeldt hij o.a. in het verhaal De Vliegende Hollander, in het gedicht De Toren van Babel. De enige mogelijkheid: God gelijk te worden door de communie, blijkt ijdel. Ook dan is er in Marsman samenval van eigen en algemeen leven. De dichter die heerser wil zijn in de ruimte, heeft iets te maken met de dichter die de maatschappij ziet als een arena, waarin de dictator, gever van brood en spelen, de horde bedwingt. De dichter die door de dood wordt bedreigd, ziet zich leven in een cultuur, aan de ondergang prijsgegeven. Tempel en Kruis, het is bekend, bevat ook herinneringsbeelden van die oude tegenstellingen en spanningen. Maar hoe krachtig de herinnering werkzaam is, het gehele gedicht is geschreven uit de bezieling van de nieuwe opdracht tot levensontraadseling. En wat die ontraadseling ook zal brengen, reeds is zeker, dat voor de dichter Dionysus niet langer de heidense levensgod van 1920 is, de christelijke God niet langer de doodbrengende tegenspeler; en dat in de beschouwing en beleving van hun nieuwe verhouding tevens Marsmans cultuuropvatting is gegeven. Het zal blijken, dat de wijze waarop hij aan het slot die opvatting verbeeldt, de tekst van De Zee in een Franse context plaatst. Die tekst staat tussen aanhalingstekens. Dat heeft hij met een aantal verzen uit het gedicht gemeen. De dichter is dan meestal in gesprek met zichzelf. Maar met De Zee richt hij zich tot de dichter in het algemeen. Hij draagt hem op kunstenaar te zijn in de geest van de Middellandse Zee. Alleen dáárdoor wordt een waarborg geschapen voor bestendiging van de geest tijdens ondergang van cultuur. Marsman drukt dit uit in een dialectisch spel van beelden: tegen een overvallende vloed staat een weerbare zee, tegenover een ondergaand vasteland, een standhoudend rif, tegenover Atlantis (één cultuur vertegenwoordigend) de Middellandse Zee, waarbij het gaat om de steeds nieuwe culturen scheppende geest. Deze inhoud van de vier verzen, die de aanhef vormen van De Zee, brengt tijd en dichter bijeen op een niveau, waar de obsessie over cultuurverval is achtergelaten, waar een uitzicht bestaat voor de scheppende geest zonder vervluchtiging in het tijdloze en buitenwereldse. In deze houding komt reeds het evenwicht tot uiting, dat een van de kenmerken is van de geest, die Marsman bezielt en die hij voor de dichters vrijwel imperatief stelt. In de zes volgende verzen, met de voorafgaande verbonden zowel door het woordje ‘hier’ - dat bij herhaling zal voorkomen en De Zee in sterke mate syntactisch bijeenhoudt - als door te blijven bij het dichterschap, verschijnt de zee in het licht. De wiekslag van het licht is een Marsman vertrouwd beeld. Het voert ons terug naar de eerste | |
[pagina 129]
| |
afdeling van het gedicht waar de zeilen van ‘het zwevend schip met droomen’ als ‘bliksemende vleugels’ voorbij het raam sneeuwen en waar de dichter tot de geest de bede richt ‘het schip te sturen naar het morgenland/dat sluimrend wacht in elken horizon’. De wiekslag van het licht, de flits van de scheppende verbeelding, strijkend langs het drievoudig continent, de éne wereld van de geest, die steeds opnieuw cultuur schept; in rijke tegenstellingen: zacht en hard, wit en zwart, lieflijke rozengeur en hartstochtelijke vervoering; in grote verscheidenheid: de dionysische extase, welke het drama schiep, het zacht ivoor der lyriek, het harde diepdonkere ebbenhout van de epiek; tenslotte toch ook de drie werelddelen: Afrika, Azië, Europa. Drie hieropvolgende verzen brengen de zee bij nacht, golvend van het schip van Dionysus, de god die reeds door de extase van de wingerdrank was aangekondigd. Het schip kruist de zee, spant haar tussen vier veelbetekenende ophangpunten, is vormend beginsel in de nacht van het ongevormde. Dionysus, het scheppende beginsel, zoals ook uit de volgende verzen blijkt waar de zee eerst het brongebied is van de religie(s), dan van de muziek, het recht, ook al gaan culturen onder. Want het gaat niet om het behoud van één bepaalde cultuur, zoals de aanhef van het gedicht al deed vermoeden, maar om de scheppende geest die cultuur voortbrengt. Rome ontkomt aan de ondergang niet. Marsman bedoelde met de geest van de Middellandse zee geenszins de latiniteit, in zijn dagen nog wat triomfen vierend in de politiek van Mussolini. De vijf slotverzen - getuigenis - vatten het voorafgaande samen. Maar hier raken wij aan verbeeldingen, verwant aan die welke de drie verzen over het zwervende schip van Dionysus bevatten en waaraan hierboven stilzwijgend werd voorbijgegaan. De eerste gang door de epiloog van Tempel en Kruis gaf ons uitzicht op de Middellandse zee als het brongebied van de cultuur, waarin het scheppende beginsel vruchtbaar werkzaam is en de scheppende verbeelding wordt gevoed. De nood van de tijd riep in de dichter niet het verlangen op de bepaalde cultuur van zijn tijd te behouden. Hij leefde temidden van verval en ondergang en het bedorvene in stand te houden was zijn zaak niet. Waar het voor hem als scheppende kunstenaar op aan kwam was het geloof in een volledig, steeds zich herscheppend menselijk leven op aarde, onophoudelijk strevend naar algehele verwerkelijking. De Zee spreekt in beelden, mythen en vermeldingen van historische gebeurtenissen een overtuiging uit. Die overtuiging betreft de vitaliteit van de Europese geest. Gedurende de laatste jaren van zijn korte leven heeft Marsman zich onophoudelijk bezig gehouden met de toekomst van de Europese mens. Zijn kritieken, essays en brieven komen daarop steeds terug. Hij leest bij voorkeur werken, die zijn gedachten op Europa richten en op de toekomst. Hij verdiept zich in oorsprongen van de Europese cultuur: Griekenland, het Christendom. De Zee is een | |
[pagina 130]
| |
poëtische vorm van deze geestelijke activiteit. Hij heeft te maken met Nietzsche, met Burckhardt, met de boeken van de Portugese schrijver en dichter Teixeira de Pascoaes over Paulus en Hieronymus, met het werk van Walter F. Otto over Dionysus. Toen door de dood van Eduard Coenraads een Nederlandse vertaling van Also sprach Zarathustra onvoltooid dreigde te blijven, maakte Marsman haar af en hij gaf de uitgave een voorwoord mee - samenvatting van wat hij eerder over Nietzsche had geschreven - waarin dingen staan, die in De Zee opnieuw verschijnen. En de verzen zijn ook verwant aan Marsmans vertaling, in samenwerking met de Duitse emigrantenschrijver Vigoleis Thelen, van genoemde werken van de Pascoaes, welke vertalingen in 1937 (Paulus de dichter Gods) en 1939 (Hieronymus de dichter der vriendschap) verschijnen. Deze werken van dichterlijke en beschouwelijke aard vormen mede de literaire context van De Zee. Zoals zij het ook doen van het gehele gedicht. Tempel en kruis opent met het beeld van de man die in een sobere, heldere kamer, als een cel, zijn dichterlijke geestelijke arbeid begint. Het is Hieronymus en de ‘dingen die om hem heen zijn, een houten bank, deze tafel, en in het bijzonder de gestalte van het kruis dat zwart op den kalkwitten wand bij het hoofdeinde van zijn bed hangt’. Even later wordt van hem gezegd: ‘De monnik is meer dan dertig jaar oud. Hij is een bevleugelde natuur. Hij droomt.’ Hoe sterk klinkt de stem van Marsman hier door die van De Pascoaes heen! Thelen, de spotter, neemt in zijn brieven van tijd tot tijd een loopje met de retoriek van Marsman. Thelen vertaalde eerst in het Duits, vermoedelijk een soort Duits-Nederlands en daarna moest het, volgens hem, door ‘de marsmaniaanse vloekmolen’. In de afdeling die aan De Zee voorafgaat (De Onvoltooide Tempel) is een en ander hoorbaar van het contact tussen Nietzsche en Marsman. De reeds genoemde inleiding van de Nederlandse vertaling van Also sprach Zarathustra handelt o.a. over Nietzsches visie op het Christendom en dan staat er: ‘de wereld verduisterde tot een tranendal en de onschuld van het vleesch bedierf’. Deze voorstelling en formulering spelen een rol in deel XLVI van Tempel en Kruis. Maar Nietzsche zelf is onmiddellijk aanwezig in deel XLIX, de opklimming tot het volle licht van de zuidelijke hemel en de verrijzenis van het hart: ‘den Süden in sich wieder entdecken und einen hellen glänzenden geheimnisvollen Himmel des Südens über sich aufspannen; die südliche Gesundheit und verborgene Mächtigkeit der Seele sich wieder erobern; Schritt vor Schritt umfänglicher werden, übernationaler, europäischer, morgenländischer, endlich griechischer...’ En dan de slotverzen zelf, gedrenkt in deze dichterlijke denkvoorstellingen, die Marsman omgeven. Een tweede gang door De Zee wordt nu mogelijk. Echter niet voordat in de beschouwing wordt betrokken hoezeer ook ten aanzien van De Zee de individuele situatie van Marsman | |
[pagina 131]
| |
correspondeert met een algemene. De zeer persoonlijke Nietzscheaanse keer naar het zuiden en de erkenning van het Middellandse Zeegebied als geboorteland en voedingsbodem van de Europese cultuur voltrekken zich bij Marsman in een tijd van grote literaire bedrijvigheid, in Frankrijk, omtrent de Middellandse Zee, welke eveneens nauw samenhangt met een dichterlijke bezinning op het lot van Europa in de benauwde jaren die aan de tweede wereldoorlog voorafgingen. Daarbij is zoveel gemeenschappelijks met Marsmans laatste verzen - in woorden, beelden, voorstellingen - dat zij in een wijdere context moeten worden geplaatst. Dit moet niet zo worden verstaan, dat Marsman bij het schrijven van De Zee een scheppende arbeid verrichtte waarbij door hem verwerkte ideeën en voorstellingen van zekere Franse schrijvers over de Middellandse Zee actief zouden meespelen. Op zich zelf genomen zou niets vanzelfsprekender zijn geweest dan een dergelijk proces en het slot van Tempel en Kruis kan een schoolvoorbeeld worden genoemd van het bekende feit dat een literaire tekst ondenkbaar is zonder andere literaire teksten. Maar er zijn geen bewijzen, dat Marsman de Franse teksten waarom het hier gaat, heeft gekend; het tegendeel valt evenmin aan te tonen, het betreft tenslotte geen obscure auteurs noch schaars verbreide publicaties. We hebben hier dus te maken met een context van andere aard dan de eerder genoemde. Deze tweede en wijdere is altijd aanwezig wanneer er sprake is van een gemeenschappelijke maar onafhankelijke gerichtheid op een object, dat door zijn aard gemakkelijk tot dezelfde voorstellingen en beelden voert. De overeenkomstige gerichtheid vindt dikwijls haar oorsprong in de aanwezigheid van eenzelfde situatie, in het geval van Marsman de Europese crisis van de jaren dertig. En de dichters, die krachtens hun aard de beschouwelijkheid moeten vrezen en de concretisering in het veelzeggend beeld zoeken, staat, als het om grote fundamentele zaken gaat, maar een betrekkelijk klein getal van mythen, symbolen en historiebeelden ter beschikking. In het geval van Marsman betrof het ook niet een overeenkomst met een bepaalde literaire beweging. De mediterrane bezinning in Frankrijk uitte zich zowel in de literatuur als in de historiografie, de klassieke studie, de sociologie en de economische wetenschap. Zij leidde tot een inspirende, ideële visie. De verbreiding daarvan was groot genoeg om ook Marsman, ondanks zijn betrekkelijke afzondering in de tijd dat hij Tempel en Kruis schreef, via de meestal onnaspeurlijke invloed van krant en tijdschrift, onder ogen en in de geest te kunnen komen. Het spel krijgt daardoor de gecompliceerdheid die het in de werkelijkheid uiteraard heeft bezeten, maar die niet achterhaalbaar is. In het eerste vers van Marsmans De Zee treffen de woorden ‘den geest van deze zee’. Zij maken onmiddellijk van de Middellandse Zee een menselijke wereld met tradities, vormen, historie. De formulering op deze wijze sluit aan bij die welke in Frankrijk gebruikelijk is. ‘L'esprit | |
[pagina 132]
| |
méditerranéen’ staat in het bijzonder in de jaren na 1930 in de belangstelling van een aantal schrijvers en dichters. Er is dan een renaissance van de visie op de geestelijke betekenis van het Middellandse Zeegebied aan de orde. Men probeert zich te ontdoen van een verstarde klassicistische kijk, gekleurd door het archeologisch museum, de latijnse thema en de retoricales. Men heeft genoeg van de zee der najaden en sirenen, van de tempels op de uitstekende voorgebergten.Ga naar eind1. Daartegenover stellen die dichters en schrijvers ‘La Méditerranée vivante’, de wereld van de steeds opnieuw beginnende zee. Zij pleiten voor een herwaardering, voor een hernieuwd intellectueel onderzoek. In 1933 wordt opgericht Le Centre Universitaire Méditerranéen, dat tot doel heeft de bestudering van de levensgebieden van de Middellandse Zee onder het aspect van de grote betekenis van de Middellandse-Zeecultuur voor de humaniteit. Daar verenigen zich ‘ceux qui croient à la primauté de l'apport méditerranéen dans la civilisation européenne, à la création quotidienne de la notion de l'homme, à la nécessité actuelle d'une défense de l'esprit, et à la noblesse du titre de citoyen du monde’.Ga naar eind2. Uit dit citaat blijkt tevens, dat deze activiteit mede gewekt werd door de wereldsituatie van die jaren. Er is sprake van een verdediging van de geest. De aanleiding is dezelfde als voor Marsman. De aanhef van zijn slotverzen stelt de mogelijkheid van cultuurondergang en daartegenover roept hij de dichters op zich te inspireren aan de geest van de oude wereldzee. En hij zegt dat die geest stand houdt ook al valt een bepaalde cultuur. Niet alleen stand houdt, maar nieuwe culturen schept. Dit is de idee van de eeuwig levende, altijd jonge Middellandse Zee, welke idee in die jaren krachtig wordt voorgestaan door de medewerkers aan de Cahiers du Sud. Onder hen is het bovenal de dichter Gabriel Audisio (geb. 1900), leeftijdgenoot van Marsman, die bij herhaling schrijft over ‘la jeunesse méditerranée’, over deze zee met haar ‘valeur sans cesse créatrice’, deze zee die ‘n'a pas fini de verser au monde ses eaux de jouvence’.Ga naar eind3. Maar ook anderen leggen de nadruk op deze eeuwige jeugd. In Algiers verschijnt Jeune Méditerranée, bulletin mensuel. Even als in de Cahiers du Sud wordt daar de humaniteit centraal gesteld. De jonge Albert Camus schrijft over ‘cet aspect de la culture méditerranéenne qui favorise l'homme au lieu de l'écraser’.Ga naar eind4. Zulke woorden hebben ook in die tijd (1937) hun directe actuele betekenis. Camus richt zich bij dezelfde gelegenheid tegen de latiniteit, die de macht van Rome is en hij bestrijdt het streven naar raszuiverheid. ‘L'humanisme méditerranéen’ is een begrip dat zelfs op andere delen van de aardbol, op analoge klimaten, samenhangen van natuur en menselijkheid, wordt overgedragen, zoals door de schrijver Luc Durtain in zijn boek Globe sous le bras. Nadat Marsman het onvergankelijke van de Middellandse Zee in de aanhef van zijn slotverzen heeft genoemd, komt die zee er te liggen onder | |
[pagina 133]
| |
‘de wiekslag van het licht’. Zee èn omringend drievoudig continent. De voorstelling is zodanig, dat de zee als het ware in het drievoudig continent wordt opgenomen. Het licht, land en zee tot eenheid versmeltend, scheert langs de kim, in welk woord hier de betekenissen gezichtseinder en grens van vasteland samenvallen. Audisio doet hetzelfde in zijn boek van 1935: Jeunesse de la Méditerranée, als hij schrijft: ‘Il ne fait pas de doute pour moi que la Méditerranée soit un continent, non pas un lac intérieur, mais une espèce de continent liquide aux contours solidifiés.’Ga naar eind5. En voor Marsman verleent de hemel boven deze eenheid van zee en land aan kunst en leven hun glans en diepte. Deze voorstelling is verwant aan die van Paul Valéry in zijn Inspirations Méditerranéennes (Variété III, 1936). De Franse dichter spreekt (het is een voordracht van 24 november 1933) daar over de zuiverheid van de hemel, over de heldere horizon en de edele gesteldheid van de kusten in dat licht als elementen, opwekkend die bijzondere intellectuele gevoeligheid die zich nauwelijks van de gedachte onderscheidt. Deze hemel, deze zee, deze zon, zegt Valéry, hebben opgewekt bij of opgelegd aan beschouwelijke geesten die ideeën van het oneindige, van diepte, bewustzijn, universum, die altijd weer stof leveren voor metafysische of fysische bespiegeling, en waarvan, zegt hij, ik de zeer eenvoudige oorsprong zie in een licht, een wijdheid, een bewegelijkheid, die in overvloed aanwezig zijn.Ga naar eind6. Marsman roept vervolgens het beeld op van het dionysisch schip. Het is een beeld, dat zijn dichterlijk leven heeft beheerst. Op zich zelf heeft het een archetypische waarde, zodat het geen verbazing wekt, het bij Audisio eveneens aan te treffen. Ook bij hem komt deze god aanvaren: ‘Et Dionysos lui-même, le voici qui vient à toi.’Ga naar eind7. En bij hem eveneens die andere god: Hercules. Want al noemt Marsman hem niet bij name, hij duikt op zodra er sprake is van de Zuilen. Audisio laat hem eveneens verschijnen: j'éprouve véritablement, dans mon coeur et dans ma chair, que je suis, près de Lucrin, sur la chaussée d'Héraklès.Ga naar eind8. Maar Marsman verbergt een derde machtige in zijn drie verzen over het schip van Dionysus. Dat schip zwerft ‘van Damascus naar den Etna’. Damascus houdt even onze aandacht gevangen. Niet alleen omdat het van de vier genoemde aardrijkskundige punten het enige is dat midden in het land ligt, want het schip van Dionysus is ook ruimteschip. Maar Damascus is Paulus, die andere doorkruiser van de Middellandse Zee. ‘Tegen de reeling geleund staan Paulus en zijn metgezellen te staren naar de blauwe zee. Bevleugeld en duizendvoetig scheert het evangelistenschip over het water. Het groot bevlogen zeil zwelt in den wind en de snelle voeten striemen den golvenden grond en jagen witte stofwolken op, wit als de kleur van het zeil. Het schip verlangt naar de haven van Salamis.’ Ziehier de varende Paulus van Pascoaes, nadat hij door de marsmaniaanse vloekmolen is gegaan. Paulus op weg naar Griekenland. Het contact tussen het klassieke humanisme en het jonge | |
[pagina 134]
| |
christendom. Historisch moment, zich afspelende in het Middellandse Zeegebied. Maar niet alleen historie, geen bijgezet verleden. Levende werkelijkheid voor een tijd, die tot de bronnen gaat om zich zelf te hervinden en te vernieuwen. En met Paulus treedt het gedicht van Marsman vervolgens gedurende drie verzen de wereld van de religie binnen. Zijn verbeelding toont het geloof in drievoudige ontplooiing. Hij gebruikt daarvoor het beeld van de fontein. Audisio benadert deze voorstelling van de tegengestelde kant. ‘Non, la Méditerranée n'a jamais séparé ses riverains. Même les grandes divisions de la Foi et ce conflict spirituel de l'Orient et de l'Occident, la mer ne les a pas exaltés, au contraire adoucis en les réunissant au sommet sensible d'un flot de sagesse, au point suprême de l'équilibre’.Ga naar eind9. Op deze cultuurwaarde volgen in Marsmans gedicht andere: de muziek, die de wereld en de werkelijkheid vergeten doet (Odysseus en de sirenen), de macht van het woord, het recht. Het zijn verworvenheden van de mediterrane beschaving. Compact verdicht geven deze drie verzen hetgeen Valéry in zijn reeds genoemde voordracht uitvoeriger belicht. Volgens zijn zienswijze hebben de contacten en de botsingen van vele godsdiensten, wetgevingen en politieke stelsels in het Middellandse Zeegebied een onvergelijkelijke vitaliteit opgewekt, die geleid heeft tot het ontstaan van het ideaal van algehele zelfverwerkelijking van de mens. In dit gebied is de wetsidee nader vastgesteld en uitgewerkt; hier heeft zich de macht van het woord voluit ontwikkeld, in dienst van de logica, waardoor abstracties mogelijk werden, die zowel de wetmatigheid van het heelal deden ontdekken als de rechtsverhoudingen.Ga naar eind10. En dan eindigt de eerste strofe van De Zee met de herinnering aan de ondergang van wereldmachten. Daarmee wordt de gedachte opgeroepen aan het wereldbestaan als een voortdurend worden en vergaan. Het accentueert niet alleen het onvergankelijke van de Middellandse Zee maar ook een actualiteit in de jaren dat Mussolini het Romeinse imperium wilde herstellen en Hitler droomde van één machtig Germaans Europa. Die wil en die droom worden hier herleid tot voorbijgaande ogenblikken. Voor Marsman hadden zij in het geheel der geschiedenis als proces van menselijke zelfverwerkelijking een zekere betekenis. Dat blijkt uit een bespreking, die hij in 1939 wijdt aan een keuze uit Burckhardts geschriften, gemaakt door Michael Freund en uitgegeven onder de titel Kultur und Macht. Freund staat niet geheel afwijzend tegenover de machtera en de vorm die wij heden daarvan beleven, schrijft Marsman. Freund aanvaardt ze als een overgang, hoe duister en verwoestend dan ook, naar een betere toekomst. Marsman acht dit negatief aanvaarden van de demonische machtsmentaliteit, die hem en zijn tijdgenoten dreigt te verpletteren, niet zonder belang. Het baant mogelijk, zegt hij, de weg voor een vertrouwen op een toekomst, die sterker en waardiger zal zijn, naarmate wij het beeld ‘van wat ik den totalen mensch noem’ | |
[pagina 135]
| |
zuiverder en krachtiger in ons bewaren en verbeelden in ons werk. Marsman heeft de zekerheid, dat het heden niets meer is dan een golf. Wij moeten, zegt hij, dat beeld van den totalen mensch geleiden door de eindeloze riolen naar een ver flauw licht. Dit is hèt thema van Marsman in zijn laatste levensjaren. Met Valéry vat hij de geest der Middellandse Zee op als die van het onuitroeibaar streven naar menselijke zelfverwerkelijking, dwars door perioden van ondergang en demonische menselijke zelfvernietiging heen, en door die perioden nieuwe kracht verkrijgend. Op dit laatste punt stemt Audisio weer wonderwel met Marsman overeen. In zijn Jeunesse de la Méditerranée schrijft hij hierover: ‘pour moi, les thalassocraties orientales, le miracle grec et ses amphictionies, l'empire romain, la catholicité et, plus près de nous, les chimères d'un Charles-Quint, d'un Napoléon, d'un Mussolini lui-même, ne sont que des “moments” des aspects transitoires de l'éternelle Méditerranée’.Ga naar eind11. En thans de vijf slotverzen. Daar wordt de toekomst van de Europese mensheid, wier lot tragisch is èn heerlijk, afhankelijk gemaakt van ‘den roekeloozen droom waarin het kruishout als een wijnstok rankt’. In dit beeld vallen voor Marsman de twee onverzoenlijken, die zijn leven beheersten, samen: Dionysus en de christelijke God. Dit werd mogelijk, omdat zij niet meer dezelfden zijn, die zij waren in zijn jonge jaren. De naijverige, doodbrengende God is Christus geworden, de gekruisigde, de God van de levenbrengende dood, symbool van het leven, dat de dood in zich opneemt als voorwaarde tot bestendiging. Tot deze erkenning kon de dichter komen, toen de kosmos voor hem niet langer een superarena was, waarin de koningsmens, supermens, heersend triomfeerde. Toen Marsman de idee koninklijke mens ging zien als de volledige mens en de kosmos als de ruimte, waarin het leven zich oneindig vernieuwt, viel de oude tegenstelling, die hem zo gepijnigd had, weg. Daarin ligt ook de reden, waarom Marsman zich altijd zo verontwaardigd heeft verzet tegen de interpretatie van de Nietzscheaanse Übermensch als de superbarbaar. Deze Übermensch was voor Marsman het beeld van de totale mens, dat zijn visie op de toekomst bepaalde. Alleendoor de verwerkelijking van die mens kan de toekomst volwaardig worden. Zijn beeld moet de cultuurscheppers blijvend inspireren. En het voorschrift waarmee De Zee opent doelt ook op deze inspiratiebron. In dit opzicht is er geen verschil tussen de genoemde Franse auteurs en Marsman. In een van zijn brieven stelt de Nederlandse dichter aan zijn medewerker Vigoleis Thelen voor de Duitse term Übermensch te vertalen door koningsmens. Thelen kan er slechts, in bijzonder grote letters, geweldig om lachen. In de woorden: waarin het kruishout als een wijnstok rankt, is Christus Dionysus, Dionysus Christus. Op dit punt staat het gedicht niet in de wijdere context der gelijke cultuurgerichtheid in een bepaalde tijd en | |
[pagina 136]
| |
onder de omstandigheden van die bepaalde tijd, maar is het gevormd door Marsmans dichterlijke activiteit, waarin zijn lectuur van Nietzsche en van W.F. Otto's boek over Dionysus gistend werkzaam is. Het samengaan van die beide auteurs in de geest van de dichter van De Zee ten aanzien van Dionysus, is aanwezig in een formulering als de volgende, die een stukje prozacommentaar genoemd zou kunnen worden bij deze slotverzen. Marsmans inleiding bij de Nederlandse vertaling van Also sprach Zarathustra bevat de zin: ‘Juist om het uit elkander ontstaan van leven en dood, vereerde hij (Nietzsche, B.C.) Dionysos als den god in wien zowel het cosmisch als het menselijk bestaan in hun eenheid en totaliteit - de bloei ten nauwste verwant aan den ondergang - een alles omvattende symbolische uitdrukking vond’. In deze opvatting is er geen verschil tussen Nietzsche en Otto. Marsman volgt in zijn slot van Tempel en Kruis Nietzsche echter niet als deze filosoof Dionysus stelt tegenover de Gekruisigde. De persoonlijke problematiek van de Nederlandse dichter is meer geïnteresseerd bij het zowel christelijke als klassieke beeld van de wijnstok. Het hoofdstuk Die Weinrebe bij Otto moet hem, zoals iedere lezer, geboeid hebben om de overeenkomstige heidense en christelijke symboliek, ook al heeft de schrijver van het boek Dionysos het uitsluitend over de Griekse god. De studie van Otto over Dionysus als de god van de wijnstok voert uit oeroude mythen een god ten tonele, die door diepten van smart is gegaan en daardoor een trooster en verlosser van de mensheid kan zijn. Otto citeert in dit verband uit het twaalfde boek van de Dionysíaca van Nonnos, de laat-klassieke en vroeg-christelijke Griekse dichter uit het begin van de vierde eeuw: ‘Bacchus, de Heer, heeft geweend, om der stervelingen tranen te drogen.’ Nonnos' verhaal van Dionysus' omzwervingen over de aarde is ook Audisio in gedachten als hij zijn boek Jeunesse de la Méditerranée schrijft.Ga naar eind12. Dionysus en Christus, de leven gevenden, door hun ondergang. Beiden symbool van het geestelijke vitalisme der Europese mensheid, waarin de dichter Marsman gelooft. In het gebied van de Middellandse Zee heeft de mensheid dit symbool voortgebracht, dit gebied is nog het bronland en tehuis van de scheppende geest. Marsmans loflied op deze zee eindigt met een herinnering aan de geest die zweefde over de wateren. Zo laat Teixeira de Pascoaes Hieronymus zeilen over de Middellandse Zee, in de woorden van Marsmans vertaling: ‘Hoe zuiver en frisch is de lucht, hoe onmetelijk de blauwe verten en slechts een klein wit zeil staat in een diep verschiet tegen den einder. Zulk een reis is als een grondige zuiveringskuur van ons zijn, een luchtdoop in naam van den Geest, die in den aanvang zweefde boven het water.’
J.C. Brandt Corstius |
|