Forum der Letteren. Jaargang 1960
(1960)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
Het Parthenon geslooptSalvador de Madariaga is ondanks zijn gevorderde leeftijd en veelbewogen leven nog steeds een strijdbaar man. Deze spaanse emigrant heeft zich in Engeland een nieuw tehuis gebouwd en hij kon aldaar, sinds de vrijheid van zijn eigen land teloorging, blijven pleiten voor handhaving van het recht in alle menselijke verhoudingen. Kort geleden verscheen een lezenswaardig boekje van zijn hand The Blowing up of the Parthenon.Ga naar eindnoot1. Uitgangspunt van dit bewogen vertoog is de betreurenswaardige gebeurtenis van 26 september 1687, toen een venetiaans projectiel terecht kwam in een turks kruithuis op de Akropolis in Athene en het Parthenon onherstelbaar beschadigde. De titel heeft een symbolische betekenis. Volgens de grijze spaanse oud-diplomaat zijn vele politiek links georiënteerde intellectuelen in West-Europa bezig het Parthenon te verwoesten, d.w.z. de europese cultuur en de basis waarop deze berust te ondergraven. Zij doen hierbij, zo meent hij, opzettelijk tegenover de eigen beschaving wat de Venetianen slechts toevallig tegenover één groots monument der oud-griekse kunst hebben gedaan. Voor wat hier volgt is de juistheid of onjuistheid van dit strijdschrift niet in het geding. Slechts van de titel is in enigszins gewijzigde vorm dankbaar gebruik gemaakt, om een sloper van de cultuurgoederen van het oude Hellas en diens werk aan te duiden. Arnold Toynbee's nieuwste pennevrucht HellenismGa naar eindnoot2. laat van de griekse beschaving weinig of geen positieve elementen over. Een scherpe veroordeling wordt keer op keer tegen de Grieken en hun west-europese erfgenamen uitgesproken. Een belofte, door de auteur in 1914 gedaan, is met het schrijven van dit boek ingelost. In zijn Woord Vooraf legt hij uit, hoe het gekomen is, dat dit werk eerst vijfenveertig jaren later verscheen. Deze oorzaken kunnen wij laten rusten; het zeer omvangrijke oeuvre van deze profeet der cultuurgeschiedenis is genoegzaam excuus. Wel is de vraag gewettigd, of de vijfentwintigjarige anders zou hebben geschreven dan de zeventigjarige nu gedaan heeft. Dit is schijnbaar een onnozele vraag, waarop het antwoord slechts bevestigend kan luiden. De ervaring van een mensenleven kleurt nu eenmaal bijna altijd een later uitgesproken oordeel. Dat een grijsaard de idealen van zijn jeugd niet trouw is gebleven, komt meer voor. Niettemin verdient het hier een speciale vermelding, al was het alleen reeds om het feit, dat het ideaal van de jeugd, hoewel nu met klem van woorden afgewezen, soms onverwacht opduikt. Toynbee was als jong afgestudeerd classicus van Oxford een groot be- | |
[pagina 259]
| |
wonderaar van de griekse cultuur, thans schrijft hij op dit vroeger geprezen voorbeeld de meest vernietigende critiek die mij in de laatste jaren onder ogen kwam. Zijns ondanks echter heeft hij dit jaar, toen hij meewerkte aan de uitgave van de onvoltooide biografie van zijn schoonvader Gilbert Murray, hierin niet alleen de nagedachtenis van een der grootste classici van Engeland geëerd, maar in een gevoelig In Memoriam en in een fraai grieks gedicht bewezen, dat de bekoring van het oude ideaal nog niet geheel verdwenen was.Ga naar eindnoot3. Dit verzwakt de aanval op de Grieken, in Hellenism gedaan, geenszins. Het bewijst slechts hoe sterk de banden waren, die Toynbee moest (en nog steeds moet) verbreken en hoe smartelijk deze breuk door hemzelf wordt gevoeld. Laat niemand denken, dat er voor hem een weg terug zou zijn. Daarvoor is de ‘bekering’ te radicaal geweest. De verandering heeft zich in zijn werk eerst in de laatste twintig jaar voltrokken. Want in de eerste zes delen van A Study of History heeft hij op tal van plaatsen van zijn bewondering voor de griekse cultuur, ook in politiek opzicht t.a.v. de stadstaat, getuigd.Ga naar eindnoot4. Loenen kon in zijn dispuut met Kohnstamm over de atheense democratie daarom terecht Toynbee als medestander aanhalen.Ga naar eindnoot5. Nu kan dat niet meer. Was in 1939 aan Athene, althans tot 431 v. Chr., nog grootheid vergund, thans is het, tezamen met de andere griekse staten, gewogen maar te licht bevonden. De nieuw verworven overtuiging laat zich in enkele zinnen samenvatten. De Grieken zijn barbaarse indringers op de Balkan geweest; de mentaliteit van deze onbeschaafde stammen is bij hun nazaten niet verdwenen. Het sterkste bewijs van continuïteit in karakter en aanleg is het verschijnsel der mensvergoding, een vorm van culturele wansmaak en geestelijke verdorvenheid, die de Grieken uit de klassieke tijd van hun onbehouwen voorouderen hadden geërfd en voetstoots overnamen, omdat zij de leiding van een ‘spiritual religion’ misten. Door dit gemis is een geestelijk vacuum ontstaan, waarin zij zichzelf en hun eigen staat als godheden hebben geproclameerd. Maar van deze poging tot geestelijke verheffing is slechts een bekrompen nationalisme het gevolg geweest, dat de griekse beschaving heeft verhinderd waarlijk leiding te geven en voorbeeld te zijn. Zeker, vaak genoeg hebben haar eigen nazaten zich op haar beroepen en zijn zij haar voorbeeld gevolgd. Maar de geschiedenis van het westen bewijst hoe fataal deze navolging is geworden, zelfs tot op de huidige dag: ‘In the field of politics, a revival of the Hellenic worship of idolized local states is, today, the dominant religion of the West and of a rapidly westernizing world’ (p. 234). In de vijftiende en zestiende eeuw heeft men deze staatsvergoding aan het griekse verleden ontleend (een vaak vergeten onderdeel der Renaissance!) en met verbijsterend succes in de westerse wereld ingevoerdGa naar eindnoot6.. Dit alles is een monstrueus anachronisme. De griekse goden zijn noch in het publieke eerbetoon van de gemeenschap noch in de onofficiële | |
[pagina 260]
| |
volksgodsdienst gereserveerd geweest voor één der vele staatjes; nooit zijn de Grieken onder het vaandel van plaatselijke god(en) ten strijde getrokken tegen elkaar of tegen anderen. Hoogstens hebben zij, evenals alle volken in alle tijden, zodra een oorlog uitbrak, de bescherming van hun goden gezocht. Zij hebben hun stad liefgehad, maar haar nooit als een goddelijk wezen eer gebracht, nooit direct of indirect (in aanbidding van de stad) zichzelf tot een idool gemaakt. Juist dit laatste, de zelfvergoding, is Toynbee's scherpste verwijt. Als men Athena vereerde, deed men dat, zo meent hij, omdat zij ‘the collective power of the male citizens’ vertegenwoordigde. ‘In the language of modern Western psychologists, they were worshipping their own collective mana’. Veel stof van tientallen jaren moet Toynbee's teksten van griekse auteurs hebben bedekt, zodat hij hun inhoud geheel vergeten is. Want talloos zijn de bewijsplaatsen voor de strenge scheiding die de Grieken tussen de sfeer van het goddelijke en die van het menselijke hebben getrokken. En daar waar zij de mens tot een opstijgen naar het goddelijke in staat achtten, spraken zij van extase, een ‘uit zichzelf zijn’, dat een gevaarlijke genadegift der goden was. De heerserscultus in de hellenistische tijd is evenmin een zelfvergoding van de stadstaat. Men kan hier spreken van een ontaarding, die juist door de verzwakking van het democratische bestel is opgetreden; maar ook dan is de verering geen zelfvergoding, maar hulde aan de koning, de generaal of- algemener - de weldoener van de gemeenschap. De waarschuwing tegen hybris, een vermaan dat in de Atheense literatuur talloze malen weerklinkt, is essentieel voor de griekse geest van de klassieke tijd. Toynbee vat deze ernstige eis tot maathouden op als een ‘gevoel van onbehagen’, dat zijn grond vond in vrees voor de wraak der goden. Voor die goden, die de onbeschaafde Hellenen zich naar hun eigen beeld hadden gevormd, waren zij zo bang als de dood. Ook die goden waren barbaren, bandieten en struikrovers. Toynbee heeft veel in Griekenland rondgetrokken en het is een goede gewoonte van vele van zijn landgenoten, zodra zij rude donati zijn, nog eens terug te gaan naar oude reisgebieden. Als ook hij dit plan koestert en uitvoert, zal hij misschien Delphi opnieuw bezoeken. Moge hij dan op een stille avond zijn weg gaan naar Apollo's heiligdom en moge de treffer-van-verre hem genadig zijn voor deze hybris. En als hij bijgeval in Olympia komt, laat hij dan niet vergeten, staande bij de sculpturen van de Zeustempel, de Apollo van de westgevel, de machtige beheerser van de strijd der barbaarse machten, die der Lapithen en Centauren, aan te zien. Laat hij tenslotte na zijn terugkeer de teksten, die hij blijkbaar sinds lang niet ter hand heeft genomen, opnieuw lezen om zijn waanbeeld te toetsen aan wat de overlevering ons leert. Wij zijn niet van dit alles scheeftrekkende boek af door te reageren als | |
[pagina 261]
| |
Harold Nicolson in een van de eerste besprekingen: ‘If the Professor's aim was to arouse the soppy philhellenes from their credulous sentimentality, then I can assure him that in my case he has failed. I shall remain credulous and sentimental’.Ga naar eindnoot7. Hoe begrijpelijk deze uitbarsting ook is, zij moet ten scherpste worden veroordeeld. Met gelovigheid en sentimentaliteit is de griekse beschaving niet gediend. Een antwoord op Toynbee's drogbeeld, dat in de Home University Library is opgenomen en behalve in het Westen tegelijkertijd in Bombay, Calcutta, Ibadan, Nairobi en Accra verschijnt, doet zijn fatale werking bij de tienduizenden die gereedstaan met veelal beschamende ontvankelijkheid de westerse beschaving en haar eerste dragers, de Grieken, te bestuderen. Het voortreffelijke boek van H.D.F. Kitto in de Pelican-reeks, The Greeks, is een goed tegengif, maar uiteraard niet afgestemd op de hier gegeven, valse voorstelling van zaken, die ook in de vakliteratuur niet altijd met de nodige beslistheid werd afgewezen.Ga naar eindnoot8. In deze boekaankondiging moet slechts één voorbeeld volstaan, omdat niet alleen de onjuistheid van behandeling, maar vooral het gebrek aan begrip en het onvermogen contact te krijgen met de mens achter het feitelijk gebeuren aan te geven. Toynbee's griekse barbaren, eens indringers in de Balkan, hebben op hun beurt aan een invasie weerstand moeten bieden en deze uiteindelijk afgeslagen: de inval der Perzen. Deze vermaarde episode der griekse geschiedenis wordt als volgt behandeld (p. 79): De Perzen onderschatten de moed van hun nieuwe tegenstanders en de bereidheid, de eigen familietwisten te onderbreken om gemene zaak te maken tegen de vreemde overheerser; in 490 mislukte de eerste invasie (over 492 spreekt Toynbee niet, maar zijn excuus is: ‘the famous story must be summarized briefly’); tien jaren duurde het, voordat een tweede poging ondernomen werd. ‘This time the Persian preparations had been thorough, but the delay had been fatal: for a rich new vein of silver had been struck in the Attic mines at Laurium, and 480 B.C. the Athenian statesman Themistocles had induced his countrymen to spend this windfall on building a large fleet’. Dit zilver en deze vloot waren de enige factoren in de strijd. Aldus Toynbee over de voorbereiding van Salamis. Geen woord over de gevoelens van de bevolking, over de vrijheidsdrang die als een gouden draad door het verhaal heen loopt. Zeker, ik weet het wel, soms hebben de schrijvers van schoolboeken, op het geven van stichtelijke voorbeelden belust, alleen op deze vrijheidszin gelet. Maar betekent hun eenzijdigheid nu, dat een schrijver voor een breder publiek, dat nooit van Salamis heeft gehoord, de belangrijkste factor in de strijd mag verzwijgen? Want zo was het inderdaad, de gezindheid van offervaardigheid en saamhorigheid heeft Salamis mogelijk gemaakt. Zo vertelt het ons de Vader der Geschiedenis, die waarlijk de minder grote kanten van de vrijheidsstrijders niet verheelt. Ver boven de eenzijdige loftuitingen van de traditionele handboeken, | |
[pagina 262]
| |
maar ook en vooral boven Toynbee's opzettelijke onverschilligheid voor menselijke grootheid verheft zich het klassieke verhaal, waarvan Huizinga terecht de waarde voor het onderwijs aan leerlingen in de ontvankelijkste jaren erkende toen hij schreef: ‘Geef hun de Perzische oorlogen naar Herodotus, maar dan goed naverteld, niet slordig en vormloos’.Ga naar eindnoot9. Al moge hij fouten maken, Herodotus wist waarom het ging, Toynbee weet dat niet. De Atheners zelf wisten ook wat op het spel stond, zoals ten overvloede een recente ontdekking heeft bevestigd. Ongeveer een jaar geleden werd te Troizen (op de n.o.-kust van de Peloponnesus) een inscriptie gevonden, een afschrift van een atheens volksbesluit uit 480 v. Chr. over de evacuatie van de stad en over de verdediging ter zee, zowel ten noorden van Euboea (bij kaap Artemision) als in de atheense wateren. De tekst is zojuist door de Amerikanen gepubliceerd;Ga naar eindnoot10. niet ten onrechte noemde de New York Times van 14 juni 1960 deze inscriptie ‘equivalent to the United States Declaration of Independence or the Gettysburg Address’. Wat vóór deze ontdekking niet bekend was, is dat de evacuatie van Athene niet op een inderhaast getroffen maatregel berust heeft, opgedrongen door het harde feit van de perzische bezetting van Boeotië en delen van Attica, maar een onderdeel heeft gevormd van een weloverwogen plan, dat enige maanden tevoren in de Volksvergadering was aanvaard. Het atheense volk is, zo blijkt nu, bereid geweest tot de evacuatie te besluiten, toen nog niet de harde feiten ertoe dwongen, maar zijn leidsman Themistocles dit voorstel deed op grond van zijn strategische plannen, voor de juistheid waarvan hij uiteraard ter vergadering geen enkel bewijs kon aandragen. De Atheners hebben evenwel de redelijkheid van deze strategie erkend en hun strateeg vertrouwen geschonken, ondanks de offers die dit besluit voor hen meebracht. Het volk wist wat op het spel stond. Wie deze waardige burgers vergelijkt met hun voorouders van duizend jaren vroeger, overschat de betekenis van een familierelatie-op-lange-afstand. Maar Toynbee bezoekt de zonden der vaderen aan de kinderen en hij houdt niet op bij het derde of het vierde geslacht, - doch dat hij de rol van rechter der ‘erfzonde’ vervult, weet ieder die zijn grote werk kent. Deze vonnissen hebben met een historisch waarde-oordeel niets meer te maken. Liever dan naar de moderne rechter luistere men naar de tekst van het genoemde volksbesluit, waarin onder meer het volgende staat: ‘De stad worde toevertrouwd aan Athena, de meesteres van Athene, en aan alle andere goden ... De Atheners zelf en de vreemdelingen die in Athene wonen moeten hun kinderen en vrouwen naar Troizen evacueren. De oude mannen en het roerende bezit moet worden overgebracht naar Salamis. De priesteressen moeten op de Acropolis blijven om de offers aan de goden te beschermen. Alle andere Atheners en vreemdelingen die volwassen zijn, moeten zich inschepen op de twee- | |
[pagina 263]
| |
honderd schepen die gereed liggen, en zich verdedigen tegen de barbaar terwille van hun eigen vrijheid en die van de overige Grieken.’ Het komt niet vaak voor dat het traditionele geschiedbeeld door een later gevonden document zo treffend wordt bevestigd als hier.Ga naar eindnoot11. Laat men het op grote schaal publiceren als een antwoord op de onridderlijke aanval van de afvallige, die de griekse geschiedenis, ook waar zij waarlijk groot is, reduceert tot een ‘economisch geval’. De betekenis van Salamis kan moeilijk worden overschat. Vaak is reeds opgemerkt, dat het lot dat de griekse steden van Klein-Azië onder perzische heerschappij heeft getroffen, duidelijk toont hoe het ook het moederland zou zijn vergaan, indien de uitslag van de strijd anders was geweest. In Klein-Azië verschrompelde de griekse cultuur en verdween de vroegere welvaart. Wat dit zelfde lot voor Athene zou hebben betekend, behoef ik niet te schetsen; slechts enkele regels van een historische mijmering over ‘wat zou gebeurd zijn als ...’ mogen hier volgen; ik blijf me daarbij bewust van het gevaar dat dergelijke bespiegelingen inhouden, maar met het lot van Klein-Azië voor ogen heeft deze gedachte stellig ook voor de critiek op Toynbee waarde: ‘Die Tragödie hätte nicht entstehen können, und Aischylos und Sophokles wären vorm Erblühen hingesunken. Die klassische Bildwerke wären nicht gemeisselt worden ... Sokrates und Plato hätten nie gewirkt ... Dem was wir über Staat und Freiheit denken würde die Wurzel fehlen’.Ga naar eindnoot12. Wie echter met de erfelijk belaste Grieken en hun barbarij heeft afgerekend, bekommert zich niet meer om de schatten hunner cultuur: deze zijn hoogstens opzienbarende uitingen van een verderfelijk geslacht, dat met kromme stokken gewapend - mirabile dictu - nog wel eens een rechte slag kon doen. Met een hardnekkigheid, die slechts verbazing kan wekken, worden reeds lang afdoende verworpen theorieën over sociale verschijnselen opnieuw naar voren gebracht. Het is alsof Toynbee na de eerste wereldoorlog geen nieuwe boeken over de griekse oudheid heeft gelezen. Zo vinden wij hier wederom geponeerd, dat de Grieken de handenarbeid verachtten, een voorkeur hadden voor homosexuele verhoudingen, hun vrouwen geen rechten toekenden en erotiek (voor zover op de andere sexe gericht) met hetaeren bedreven. Alsof niet juist in de angelsaksische wereld de wetenschap der Oudheid met deze onjuiste generaliseringen had afgerekend!Ga naar eindnoot13. Soms kent Toynbee de bewijsplaatsen heel goed, maar hij maakt er een tendentieus gebruik van om zijn veroordeling toch maar vooral niet te moeten herzien. Zo weet hij zeer wel, dat in de bloeitijd van Athene de slaven een betrekkelijke vrijheid en wettelijke bescherming genoten. In dat verband haalt hij een bekende passage aan, die te vinden is bij een der felle bestrijders van de griekse democratie, een anonieme schrijver uit het einde van de vijfde eeuw v. Chr., die door engelse classici meestal ‘The Old Oligarch’ genoemd wordt. In zijn veroordeling van de atheense democratie zegt deze: | |
[pagina 264]
| |
‘Slaven en vreemdelingen genieten in Athene onbeperkte vrijheid: slaan mag men ze niet, en op straat gaat een slaaf zelfs niet voor je opzij.’ De verklaring van deze oligarch is, dat men een groot risico liep, als men op straat iemand een klap gaf; men zou zonder het te weten dan een volwaardig burger geslagen kunnen hebben: ‘Want burgers zijn daar niet beter gekleed dan slaven’.Ga naar eindnoot14. Toynbee vermeldt de feiten, maar geeft een verklaring, die niet in de Oude Oligarch staat en veel kwaadaardiger is (maar toch de oligarch in de schoenen wordt geschoven): het was verboden, aan slaven lichamelijk letsel toe te brengen, omdat dit een schadepost kon betekenen voor de eigenaar, die van de slaaf goede winsten trok (p. 125). Waarheid is, dat een wet ‘tegen overmoed’ (hybris) onder meer letsel toegebracht aan vrouwen, kinderen en slaven (in één adem genoemd) strafbaar stelde. Deze wet is een der weinige lichtpunten in de geschiedenis van sociale verhoudingen door de eeuwen heen. Toynbee ontneemt niet alleen aan de Atheners deze kroon, maar hij vervalst de gegevens. Wat is de oorzaak van deze radicale ommekeer in zijn houding tegenover de Grieken? In de eerste plaats heeft zijn hoofdwerk in de westerse cultuurkring niet de weerklank gevonden, waarop hij had gehoopt. Men name door historici en sociologen is A Study of History soms meedogenloos aangevallen.Ga naar eindnoot15. Zelfs Toynbee's incasseringsvermogen, dat bijzonder groot is, moet zijn grenzen hebben. Hij zou een bovenmenselijke lankmoedigheid moeten bezitten, indien deze bestrijding uit vakkringen - van vrijwel uitsluitend westerse geleerden - zich niet bij hem zou hebben vastgezet; de bewondering van een veel grotere groep dan die der bestrijders, ja van een menigte van half-gevormden die elkaar napraten, biedt hem begrijpelijk niet genoeg compensatie. In de tweede plaats is er een reden van minder persoonlijke aard. Het cultuurbegrip van Toynbee is zo weinig belijnd geworden, dat hij alle beschavingen, die een uitgesproken stempel van nationale aard (hoe ook dat nationale moge worden omschreven) dragen, treft met zijn veroordeling. Dat in alle culturen zeer speciale vormen geschapen zijn, om het nationaal-eigene te behoeden en, waar gewenst, uit te dragen, is hij zich blijkbaar niet meer altijd bewust. Stellig heeft hij het vergeten, zodra hij de griekse cultuur na vele ontdekkingsreizen in andere beschavingsgebieden nogmaals tot voorwerp van onderzoek nam. Het is psychologisch niet oninteressant, dat juist aan de Grieken verweten wordt wat inhaerent is aan alle cultuur als zodanig. Eén betreurenswaardige misvatting van vele critici kan tenslotte niet onvermeld blijven, omdat zij ook met een der voornaamste generaliseringen over Toynbee als cultuurfilosoof en -historicus te maken heeft. Een classicus van goede reputatie, die over Hellenism volstrekt afwijzend gesproken en geschreven heeft, moge hier als vertegenwoordiger van deze velen worden aangehaald. De Regius Professor in het Grieks te | |
[pagina 265]
| |
Cambridge, Denys Page, meent dat Toynbee's maatstaf een christelijke is. ‘What is shown is distorted by the lens of Christian ideals and doctrine through which we are compelled to look.’Ga naar eindnoot16. Blijkbaar heeft Page het boek niet goed gelezen en is hij slechts afgegaan op het motto van de titelpagina, uit het evangelie naar Mattheus (ontleend aan Deut. 6, 13): ‘Gij zult de Heer uw God aanbidden en Hem alleen dienen.’ Hierdoor is Page echter op een dwaalspoor geraakt. Want het citaat uit de bijbel is voor Toynbee slechts een blikvanger, gelijk in een motto-preek van sommige dominees. Wat is gemakkelijker voor iemand, die banbliksems wil slingeren, dan een woord uit de Schrift te nemen, die reeds zo vaak door citaten-jagers is misbruikt. Het citaat werpt (evenals vele citaten in zijn vroegere werken) een duidelijk licht op het gemak, waarmede deze virtuoze bijbelkenner pakkende woorden in een vreemde omlijsting weet te plaatsen. Waar van ‘afgoderij’ sprake is, biedt de bijbel meer materiaal; men kan zelfs zeggen, dat Toynbee zijn neiging hier heeft onderdrukt en althans minder dan vroeger de vrije loop heeft gelaten. De critiek van Page toont, hoe gemakkelijk zelfs een intelligente lezer meent, dat een boek met een bijbels motto christelijke beginselen tot basis heeft. In het geval van Toynbee hebben velen, na de eerste zes delen van A Study of History, hem begroet als een ‘christelijk, bijbels en kerkelijk denker’,Ga naar eindnoot17. al was toen reeds duidelijk, dat geen van deze adjectiva op zijn veel opgang makende systeem van toepassing was. Ik had in 1948 de gelegenheid te wijzen op zijn caricaturale behandeling van het Jodendom en het vroege Christendom.Ga naar eindnoot18. Het is onbegrijpelijk, dat men na 1954, na kennis genomen te hebben van de discussies met zijn vroegere medewerker Martin Wight (zie de laatste delen van het grote werk, speciaal die over de ‘Universal Churches’), nog spreken wil van een christelijke geschiedbeschouwing. Het wordt in deze discussies duidelijk dat de historiciteit van Jezus voor Toynbee niets meer betekent maar dat Jezus een mythe is, evenals Dionysus, en voorts dat Hindoeïsme en Christendom gelijkwaardige wegen zijn, die leiden naar een god à la Bergson. Men mag hiervan denken wat men wil. Mijn bewondering voor de grandeur van zijn poging wordt niet minder door het constateren van zijn misère, hier en elders. Wat classici echter moeten voorkomen is, dat Toynbee's drogbeeld van Hellas het etiket ‘christelijk’ krijgt opgeplakt. In een tijd, waarin de humaniora zich bepaald niet in algemene belangstelling en achting mogen verheugen, is het zaak dat de erfgenamen van Hellas in modern humanisme en christendom de gelederen aaneensluiten. Dit hebben zij in ons land, volgens een eeuwen-oude goede traditie, ook steeds gedaan. Nooit zijn de waarderingen voor het griekse erfgoed, hoezeer deze in details ook verschillen mogen, op confessionele gronden gescheiden in negatieve of positieve. Verwarring en verzuiling doen op vele gebieden van het geestelijk leven zich gelden. Laten wij op het gebied van de waardering der Grieken de eenheid be- | |
[pagina 266]
| |
waren en Toynbee brandmerken, niet als de man die een christelijk beeld van de Oudheid geeft, maar als een rancuneuze afvallige, die in blind fanatisme de overlevering geweld aandoet; hij gelde voor allen als een sloper van het Parthenon. W. den Boer |
|