Forum der Letteren. Jaargang 1960
(1960)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
Brummell in boekvorm en zijn invloed op de theorie van het dandyisme-it is greatly to be dreaded, that () in spite even of his tie-() posterity will hardly accord to George Bryan Brummell one line in the annuals of history- De dandy - oorspronkelijk een onbenullig produkt, ‘a creature that Nature has formed without brains, / Whose skull naught but nonsense and sonnets contains’, zoals een anoniem spotter omstreeks 1800 de Beaux portretteerde - deze monsieur-à-la-mode heeft onder de handen van boekenschrijvers kunstbewerkingen ondergaan, waardoor hij literaire trekken ging vertonen.Ga naar eindnoot* Het merkwaardige is dat deze schrijvers, in een eeuw zo volgeladen met dandies, toch eigenlijk maar één echte dandy gevonden hebben, één dandy-puur: George Bryan Brummell, die leefde tussen 1778 en 1840. En van deze Brummell komt dan prompt iemand die hem gekend heeft verklaren: ‘He was anything but a dandy.’Ga naar eindnoot1. Als men de term vertaalt met ‘modegek, fat, aansteller’, zoals hij van meet af aan begrepen is en zoals men hem in de omgang ook nu nog begrijpt, is de verontwaardiging begrijpelijk, waarmee Lord Pitt Lennox ‘such an offensive distinction’ voor Brummell afwijst. En zo is het ook met de bijsmaak van vulgariteit die kapitein Jesse wat later in de betiteling proeft. Brummell was allesbehalve vulgair en allesbehalve een modegek. Zeker heeft hij de mode goede diensten bewezen, en niet enkel door het uitvinden van de gesteven halsbekleding, een revolutie in het mannelijk toilet die te danken is aan ‘a moment of inspiration such as rarely comes to a man in lifetime’.Ga naar eindnoot2. Maar wat hij voorstond was ingetogen soberheid, en zelfs heeft men hem verantwoordelijk kunnen stellen voor wat wij aan saai formalisme kennen in het gekleed kostuum van de manGa naar eindnoot3., al was hijzelf noch saai noch een formalist. Met waarschijnlijk nog meer recht kan men hem verantwoordelijk stellen voor de zindelijkheid onzer dagen: de man trotseerde zijn tijd door zich dagelijks te wassen, van top tot teen, en hij sloeg deze zonderlinge gewoonte zelfs in de gevangenis niet over.Ga naar eindnoot4.
Tekst van een inleiding op 26 september 1959 in de ‘Studiekring voor Literatuurwetenschap’ te Amsterdam, enigszins omgewerkt. | |
[pagina 218]
| |
Maar geen modegek, en dan ook geen dandy in de zin waarin zijn bewonderaar Balzac het woord afwijst voor wat hij aanhangt: ‘Le Dandysme est une hérésie de la vie élégante’.Ga naar eindnoot5. En toch. Dat het woord dandy - opgedoken omstreeks 1815 en misschien verwant met middelnederlands dant ‘losbol’Ga naar eindnoot6. - naast zijn triviale betekenis de aanduiding is geworden voor iemand die door een geraffineerd samenstel van eigenschappen en manoeuvres zichzelf en zijn omgeving meesterlijk in zijn macht heeft, dankt het aan wat dezelfde Brummell - door vluchtige opmerkers voor zo'n triviale dandy gehouden - van zijn leven gemaakt heeft, en misschien niet minder aan wat anderen, de boekenschrijvers voornoemd, van zijn leven gemaakt hebben. Zijn carrière verbijstert vooral doordat hij zoveel bereikte zonder enige prestatie van belang, en toch door eigen toedoen. De feiten van zijn leven zijn bekend. Zijn vader was een bekwaam en niet ongefortuneerd funktionaris, die Charles James Fox en Richard Sheridan onder zijn vrienden telde. George bezocht Eton (‘not in the least studious, but a very clever and a very idle boy, and very frank’Ga naar eindnoot7.) nog een jaar Oxford, en werd op zijn 17e officier in het beroemde en beruchte 10e regiment huzaren, dat onder kommando stond van de latere George IV. Bij deze prins - overigens bij al zijn begaafdheid lang geen lekkere jongen en mettertijd een erbarmelijk vorst, een zelfingenomen modegek en mateloos verkwisterGa naar eindnoot8. - stond Brummell aanstonds hoog in de gunst. En al heeft hij zich bepaald niet met de borst toegelegd op het militaire métier, twee jaar later werd hij kapitein. In 1798 verliet hij de dienst en vestigde zich als man van de wereld te London, levend van een vermogen van 30.000 pond, zonder enige buitensporigheid: vermaakt maar niet meegesleept door het kleurige leven à la mode. Natuurlijk is de schets onvolledig. Een rustige vrijgezel die plezierig van zijn geld leeft en zich gemakkelijk beweegt, maakt daardoor alleen nog geen naam. Waardoor Brummell dit dan wel bereikte, zozeer dat hij de politieke, literaire en uitgaande wereld van zijn tijd fascineerde en in zekere zin beheerste, als ‘the contemporary and rival of Napoleon’,Ga naar eindnoot9. - dat moet zelfs een raadsel geweest zijn voor hen die hem kenden. Natuurlijk schuilt in het raadsel zelf al een element van fascinatie, en Brummell heeft dat heel handig uitgebuit. Tracht men een verdere verklaring te geven, dan belandt men naar mijn overtuiging al heel gauw bij de Brummell van de boekenschrijvers, de Brummell als mythe, waarover verder meer. De rest van het levensverhaal is vlug verteld. Het komt tot een breuk met de prins (waarschijnlijk door gebrek aan eerbied en diskretie aangaande diens amoureuze verhoudingen). Maar deze breuk schaadt Brummell's positie niet, bewijs van zijn sterkte. Hij gaat echter meedoen aan kansspelen, steeds roekelozer. Tenslotte moet hij door schulden uitwijken en steekt in mei 1816, na een verzorgd souper en een bezoek | |
[pagina 219]
| |
aan de opera, over naar Calais, wijkplaats voor gestrande Engelsen. Hij raakt ook in Frankrijk niet uit zijn schulden, al trachten vrienden hem te helpen, - toont zich een man in alle tegenslag, en volhardt in zijn leven van smaak en distinktie. Een schamel gehonoreerd konsulaat in Caen biedt geen uitkomst; het wordt trouwens na twee jaar opgeheven, zelfs zonder een schijn van wachtgeld. Zijn schulden brengen hem een paar maanden in de gevangenis, zijn krachten - ook geestelijke - nemen af, en in 1840 sterft hij, na enkele jaren van zwakzinnigheid en uiterste ellende, maar tenslotte toch liefderijk verpleegd, in ‘Le Bon Sauveur’, het krankzinnigengesticht te Caen. Nog bij zijn leven werd hij literatuur. Zelf had hij een aardige aanleg voor kunsten en letteren, maar hij miste de scheppingsdrang van de kunstenaar. Hij bezat de artistieke vaardigheden die vooral voor dames van goede stand in zijn dagen onontbeerlijk waren: wist vlot te tekenen met stift en penseel, ontwierp snuisterijen, schreef lieve vers de société, en toonde alleen in zijn brieven een beminnelijk meesterschap. Zijn persoonlijkheid en de imitatie daarvan in modieuze kringen heeft in Engeland echter tussen de jaren 1825 en 1835 geïnspireerd tot een stroom van fashionable novels, een ware ‘epidemic folly’ naar de waardering van een letterkundig orgaan uit die dagen.Ga naar eindnoot10. Brummell zelf figureert in een hele ceel van deze romans.Ga naar eindnoot11. Thomas Henry Lister heeft hem in Granby (1825) met de grootste waarheidsliefde geportretteerd, en wel in de persoon van Trebeck. ‘Lister must have known those who were intimate with me,’ zegt Brummell fijntjes tot zijn biograaf Jesse, en deze heeft hieruit de vrijheid geput zijn held te tekenen naar het model van de romanfiguur.Ga naar eindnoot12. Brummell neemt boekvormen aan. Minder tevreden was hijzelf met zijn evenbeeld Russelton in Pelham, or the adventures of a gentleman (1828) door Edward Bulwer Lytton. Ook als balling weigerde hij, zichzelf te herkennen in de fatterige oude koukleum die voor de onderdelen van één handschoen drie kleermakers te werk stelde.Ga naar eindnoot13. Wat niet wegneemt dat de roman een der boeiendste is van zijn soort, de enige ook die in Frankrijk - waar hij al aanstonds in vertaling (1828) en in het origineel verscheen (1832) - een werkelijk sukses boekte.Ga naar eindnoot14. Voor de Fransman was het genre wellicht wat bleek, wat bloedeloos. Maar toen in de jaren dertig ook in Frankrijk de dandy in de mode kwam, was niet de levende - in het eigen Frankrijk al vijftien jaar weggestopt levende - Brummell hun voorbeeld, het was de Brummell der boekenschrijvers. Balzac kent hem enkel aldus. Hoe levendig zijn relaas ook uitvalt van hun ontmoeting in levenden lijve te Boulogne -, hij heeft de pech dat Brummell daar nooit geweest is en dat hij dat niet weet.Ga naar eindnoot15. Zelf heeft hij met kwalijk sukses enkele jaren de dandy uitgehangen, hij heeft er vele getekend in zijn romans. Maar evenals hijzelf zijn lieden als Henry de Marsay in Lafille auxyeux d'or, Rastignac in Lapeau de chagrin | |
[pagina 220]
| |
en Le père Goriot, Lucien de Rubempré in Illusions perdues en Splendeurs et misères des courtisanes te onverbloemd begerig naar sukses, zijn zij bezeten van ‘une brutale envie de parvenir’.Ga naar eindnoot16. Niet dat Balzac Brummell's ‘onbaatzuchtig’, althans onverstoorbaar dandyisme niet kende. ‘Tout ce qui vise à l'effet est de mauvais goût, comme tout ce qui est tumultueux’, heet het met een beroep op de Engelsman in Traité de la vie élégante, een der opstellen die de mode-journalist Balzac omstreeks 1830 aan periodieken als La mode en La silhouette bijdroeg. Vooral het teveel, ‘le trop de recherche’, moet het ontgelden. Hij ziet scherp dat het niet zozeer op de aard van de kleding aankomt, maar op de manier waarop men die draagt, een manier van onopvallende superioriteit. ‘La brute se couvre, le riche ou le sot se parent, l'homme élégant s'habille.’ En het blijft in deze eerste en niet de minste theorie van het dandyisme (term die Balzac in 1830 overigens nog afwijst) niet bij een kleedmethode, - het wordt een levensleer, waarin de schrijver zelfs enige overeenkomst ontdekt met de voorschriften van de christelijke ascese. Veertien jaar later, in 1844, vier jaar na Brummell's dood, wordt zijn boekenbestaan bezegeld. In Engeland publiceert kapitein b.d. William Jesse de minutieuze en wijdlopige biografie waarop latere levensbeschrijvers van de opper-dandy voor hun gegevens blijven aangewezen. Helaas, want Jesse is een goedgelovig man, hij noteert met onkritische ijver al wat men hem aan anekdotes over het voorwerp van zijn naïeve verering wenst te verhalen. En - maar dat kan enkel hemzelf deren - hij laat zich door zijn held nog uitlachen ook. ‘My dear Jesse’, zegt Brummell bij hun ontmoeting te Caen in 1832, - Jesse naar de nieuwe mode gestoken in stemmig zwart en wit -, ‘My dear Jesse, I am sadly afraid you have beenreadingPelham; butexcuseme, you look very much like a magpie’.Ga naar eindnoot17. In Frankrijk ontstaat in hetzelfde jaar - niet zonder verplichting aan Balzac's Traité - de meest beslissende publicatie over het fenomeen, een klein meesterwerk van romantische invoelingskunst: Du dandysme et de Georges Brummell door J. Barbey d'Aurevilly. Beslissend, want van nu af aan kan men niet meer dandy zeggen zonder Brummell te zeggen, en omgekeerd. Met dit boekje, waarop latere auteurs over het verschijnsel zich blijven beroepen en waarvan zij de principes met toenemend dogmatisme veralgemenen en soms vergroven, is Brummell voorgoed een boeken-Brummell geworden, misschien mag men zeggen: een mythe. Ik wil daarmee niets afdoen aan de historische persoon, die over een bijna magische betovering moet hebben beschikt. Maar hij wás Brummell, anderen hebben Brummell willen spelen, soms met gevaarlijke ernst; zij hebben a.h.w. handleidingen opgesteld: Hoe wordt men Brummell, d.w.z. een dandy.Ga naar eindnoot18. Daarbij moesten ze Brummell wel meetrekken in het systeem dat ze, voor zichzelf maar naar hem, ontworpen hebben: hij moest meer op zichzelf lijken, in duidelijker dus grover lijnen. Van die vergroving zou ik Barbey zelf nog niet graag beschuldigen, eerder van | |
[pagina 221]
| |
idealisering. Hij geeft toe, in dit boekje meer gefilosofeerd dan verteld te hebben.Ga naar eindnoot19. En deze filosofie, dit systeem van het dandyisme-volgens-Brummell, was al neergeschreven toen hij nog met vragen rondliep (en ze aan een deskundige als Jesse stelde, het zij toegegeven), vragen als: ‘Brummell avait-il des passions? () Était-il joueur, invrogne, libertin? Était-il marié? A-t-il pu vivre avec sa femme? Avait-il des maîtresses en pied? () Quel était son tempérament?’ Kort en goed, toen hij Brummell's leven nog niet kende. ‘La biografie a été la partie faible de mon travail.’ Deze vragen dienden kennelijk om zijn werk te vervolmaken. Maar wat ik bedoel is dat het toen al op papier stond, dat Barbey het in eerste instantie geschreven had naar een tevoren gevormd beeld. Mét het boek van Barbey d'Aurevilly hebben de dandies er een nieuwe Brummell als voorbeeld bijgekregen naast de echte, - een literaire Brummell, als zodanig niet minder echt en bovendien in zekere zin voorbeeldiger. De Normandiër Barbey, omstreeks 1830 student te Caen, geeft voor dat hij Brummell daar in levenden lijve ontmoet heeft.Ga naar eindnoot20. Zijn boek, in diezelfde plaats verschenen, toont ondanks alles biografische pretentie. Baudelaire daarentegen, door een vriendelijk spotter zowaar S. Em. Mgr Brummell genoemd,Ga naar eindnoot21. was het nooit om de persoon van de opperdandy te doen. Hij ontmoette hem in de literatuur, - te beginnen met Pelham, een van de favoriete engelse romans van zijn jonge jaren.Ga naar eindnoot22. En als hij zich - na eigen beleving van een heel wat tragischer dandyisme dan dat van de meester - in zijn opstel van 1863 over Le dandy op Brummell beroept, is dat de Brummell der boekenschrijvers, die van Bulwer en Barbey d'Aurevilly. Na de literatoren komen de geleerden. Het zijn niet de boeken met biografische en anekdotische beschrijvingen die ons nu interesseren, maar het werk van theoretici. Dat waren vooral Duitsers: Gustav Koehler, het briljantst Otto Mann, recenter Friedrich Schubel. Zoals zovaak ontstaat de theorie waar de praktijk buiten het bereik ligt. Het oorspronkelijk dandyisme, ‘si insulairement anglaise’,Ga naar eindnoot23. heeft in Duitsland een nog weerbarstiger bodem gevonden dan in het toch altijd verfijnde en modieuze Frankrijk (dat er echter wellicht een tekort aan puritanisme voor bezat, en een teveel aan zelfreflexie). In Engeland zijn de theoretici schaars. Ik herinner aan Max Beerbohm, wiens opstel over Dandies and dandies, 1896, een soort spotzieke omspeling vormt van het boek van Barbey.Ga naar eindnoot24. In Frankrijk vindt men hen in eerste instantie onder de lieden die zich het engelse dandyisme - verpersoonlijkt in Brummell - tot moeilijk model kiezen, dat geanalyseerd moet worden vóór men kan trachten het met enig sukses te kopiëren. Mensen als Sartre en Camus mogen hier niet meetellen: hun is het te doen om de dandy als vroege existentialist en als vroege rebel, zij spiegelen zich niet in de dandy, maar zien hem als hun eigen spiegelbeeld.Ga naar eindnoot25. In Duitsland | |
[pagina 222]
| |
zijn de theoretici geleerden, buitenstaanders, geïnteresseerd in het systeem omdat het een systeem is (of wezen moet!).Ga naar eindnoot26. Men vergeve de symplificatie.
Dat systeem dan, zoals het door boekenschrijvers is waargenomen en onder hun handen steeds systematischer geworden, tot het toegespitstabstrakte toe bij de knappe denker Otto Mann, ziet er in wat eenvoudiger schets ongeveer als volgt uit: Het dandyisme is een houding, ontstaan uit protest tegen een vermaterialiseerde en gemechaniseerde wereld en uit het verlangen naar een ideaal van aristokratische schoonheidsbeleving. Het protest wordt sterker, naarmate de maatschappij zich verder van het ideaal verwijdert: Brummell - overigens niet van adel en daardoor wellicht vuriger toegewijd aan de wensdroom - Brummell verpersoonlijkt het nog niet geheel uit zijn tijd verdwenen type van de 18e-eeuwse chevalier. Hij hoeft dus door verschijning en gedrag niet uit de toon van zijn omgeving te vallen, kan volstaan met diskrete kultivering. Oscar Wilde, aan de andere kant van de eeuwGa naar eindnoot27., vindt zijn tijd tegenover zich, hij kan enkel getuigen door te protesteren. Een afwijkend ideaal laat zich slechts openlijk belijden door afwijkend gedrag; Wilde's prikkelende singulariteit was meer dan een dwaze gril, zij verpersoonlijkte, op moedige wijze, een ideaal. Het ideaal van de elegante kavalier, minzaam en sierlijk man van de wereld, zoekt men niet in Engeland maar in het Frankrijk van de 18e eeuw. Dit element van het dandyisme berust dan ook op franse import.Ga naar eindnoot28. Ook met deze franse inslag viel Brummell in zijn francofiele tijdGa naar eindnoot29. niet duidelijk uit de toon, terwijl daarentegen Oscar Wilde in het Engeland van zijn tijd weinig anders dan onbegrip en animositeit oogste. Heel de esthetische beweging, waarvan het dandyisme achtereenvolgens inleidend en begeleidend verschijnsel was,Ga naar eindnoot30. kwam in strijd met de normen van nut en de idealen van smaak en wansmaak die Engeland in Wilde's dagen huldigde.Ga naar eindnoot31. Zij was frans van oorsprong, en lichtzinnig, a-sociaal, van konfessie. Wilde, door de weerstand tot agressiviteit verlokt, ging verder dan Brummell en toonde zich, als minder ingetogen, minder Engels. Brummell stak zijn franse kavalier in een gewaad van stemmiger, in oorsprong puriteinse, engelse snit, en maakte hem zó pas tot dandy. Dit brengt ons bij een bekend dilemma. Is de dandy louter een verfijnd soort ‘Clothes-wearing Man’ (misschien het enige waarmee Max Beerbohm het eens kon zijn in de hele Sartor Resartus van Thomas Carlyle?Ga naar eindnoot32.) Of is daarentegen het dandyisme ‘toute une manière d'être’, zoals Barbey d'Aurevilly wil, en later Baudelaire en de Duitsers die ik genoemd heb? De oplossing ligt m.i. in de omstandigheid dat de dandy een vermomd wezen is, dat het wezen van zijn dandyisme juist ligt in de vermomming. Natuurlijk wordt in de vermomming van de dandy ietsGa naar eindnoot33. | |
[pagina 223]
| |
van zijn aard uitgedrukt, - om zo te zeggen liegt hij als dat andere kunstwerk, het gedicht, zijn eigen waarheid. Maar de bedoeling van zijn dandyisme is toch dat hij zich niet blootgeeft. Een blote dandy is een contradictio in terminis. Er moet iets verborgen worden en iets anders voorgewend, en het eerste zit dieper dan het laatste. Daarbij bedient de dandy zich van al de hulpmiddelen van de akteur, en deze begint nu eenmaal met zich te verkleden. Maar hij omgeeft zich ook met rekwisieten, hij meet zich een houding aan en maakt gebaren. En hij waagt zich zelfs, hachelijkst en meest doeltreffend middel, aan woorden, aan het gesprek. Als het goed is, en dit alles is in harmonie met elkaar, gelooft de toeschouwer erin, al weet hij tegelijkertijd dat daar op het toneel niet staat wat er staat. Ook de volleerde dandy zal zich niet beperken tot dat betrekkelijk primitieve middel, de kledij. Misschien wordt het hem zelfs, zoals voor de begaafde akteur, een vrij onverschillig medium. Trebeck - zegt Lister - Trebeck begon met kleding, maar gaf dat middel spoedig op als oneervol en onhoudbaar. Hij achtte het beneden zijn waardigheid, zijn roem te delen met zijn kleermaker. En omdat hij de ambitie had onnavolgbaar te zijn, vertrouwde hij liever op die heel eigen ‘nameless grace of polished ease’, dan op oorspronkelijkheid in kleding die de volgende dag door een ieder geïmiteerd kon worden. De dandy is meer dan zijn kleding, en zelfs meer dan de manier waarop hij die draagt. Maar of men het toneelspel waarachter hij zich verbergt ‘toute une manière d'être’ mag noemen, hangt er maar vanaf wat men daaronder verstaat: het wezen van de speler of het wezen dat hij speelt. Vooral de duitse geleerden hebben naarstig gezocht naar de ondergrond van de dandy, naar de mens achter het masker. Zo vond Koehler er geldingsdrang onder, Wille zur Macht, wat niet hoeft te verwonderen. Grappig wordt het pas als iemand met zo'n stel criteria in de hand dandies gaat determineren. Aldus is Georg Büchner ingelijfd, want hij toonde duidelijk de beslissende criteria, ‘door Brummell verschaft’: machtsbegeerte, financiële onafhankelijkheid en aristokratie.Ga naar eindnoot34. Pas later krijgt deze nog deerlijk ongeklede dandy er, overigens onverhoeds, een eigenschap bij, en dan heeft hij tenminste een broek aan: ‘Der wahrhafte Dandy will nicht auffallen’.Ga naar eindnoot35. Wat ik bepleit is de term dandyisme te reserveren voor het mombakkes en het spel, voor de houding, - onderscheiden van de drijfveren en bedoelingen van de mens die in en door dit spel dandy wordt. Natuurlijk kan men betreuren dat daarmee de term aan inhoud verliest. Misschien ook dat zo een onderscheiding moeilijker wordt tussen dandy en pseudo-dandy (een term overigens die met ware wellust als een banvloek geslingerd wordt, zodat men zich heeft afgevraagd of, als Brummell echt een dandy was, de anderen dan niet allen pseudo-dandies geweest zijn.Ga naar eindnoot36.) Maar het moet mogelijk zijn ook in het spel zelf graden van | |
[pagina 224]
| |
‘echtheid’ te onderscheiden, en zeker graden van talent. Het voordeel is, dat wie van dandy spreekt zich nu niet meteen vastlegt aan een heel bepaalde voorgeschiedenis en aan heel bepaalde omstandigheden, de enige die de dandy zijn kansen zouden gunnen. Zoals gewoonlijk hebben de eigenlijke onderzoekers niets anders beoogd dan te beschrijven en eventueel te verklaren. Als zij wetgevers werden, was het doordat opschrijven ook vastleggen is, in dubbele zin. Koehler vat de mededelingen samen die door kenners, Barbey voorop, over franse dandies gedaan zijn. Hij dient zijn definitie aan als de omschrijving van een beperkt historisch verschijnsel, zonder de pretentie ook vast te leggen wat daarnaast en daarna ligt. Maar het is een definitie, en dus generaliseert zij, alleen al door te beginnen over ‘Der französische Dandy ...’Ga naar eindnoot37. Deze omschrijving (in één zin verpakt!) bevat in vereenvoudigde vorm de volgende mededelingen: De franse dandies - d.w.z. romanschrijvers uit de vorige eeuw en personages in hun romans - begonnen allen als romantische individualisten, met overdreven verwachtingen van zichzelf. Door ontgoocheling en oververzadiging (gevolg van ongebreideld zingenot en mateloos analyseren) werden zij gedrongen in het isolement van een volkomen nihilisme. Dat zij niet als anderen resigneerden in dit steriel isolement, is te danken aan de sterke machtsbegeerte die hen kenmerkt: deze dreef hen terug naar de maatschappij. Zonder eerbied voor menselijke waarden speelden zij in en met de samenleving echter een harteloos spel, waarbij niets hun heilig was, - des te onwaardiger doordat ze (noodgedwongen, om niet weer verbannen te worden) dit wrede spel verhulden met een glans van gracieuze korrektheid. En dan volgen vormen van dit machtsspel, als daar zijn cynisme, paradoxie en perversie (‘dilettanten-haftes Jonglieren mit Werten der Masse’); verleiding, ironie en mystificatie (‘geistiger Sadismus an Andern’); tot ‘Selbstsadismus’ bij Flaubert toe, wat ons weer een weinig terzij de samenleving lijkt te liggen. Wordt hier werkelijk niet wat al teveel van de kwalen en rampen der 19e eeuw gewenteld op de rug van de arme dandy? Men kan de relatie tussen dit alles moeilijk loochenen, en het is verleidelijk te trachten het onder één noemer te brengen. Maar onder die van het dandyisme? Het is - toegegeven - moeilijk een grens te trekken. Valt bijvoorbeeld de seksuele perversie, zoals die bij niet weinig dandies valt aan te wijzen, binnen of buiten het verschijnsel? Hun aandacht voor textiel en mode verraadt een feminiene inslag, dus onduidelijkheid van sekse. Reeds de brave Jesse heeft bij Brummell (die van geen homoseksualiteit wordt ‘verdacht’) vrouwelijke hebbelijkheden aangewezen, en Barbey gaat daar gretig op in.Ga naar eindnoot38. Voor hem zijn de dandies ‘androgynes de l'histoire’, ‘natures doubles et multiples, d'un sexe intellectuel indécis’.Ga naar eindnoot39. Verder toont het dandyspel voorkeur voor verwisseling van waarden. Oscar | |
[pagina 225]
| |
Wilde laat zien hoe ver dat spel kan gaan: ‘What the paradox was to me in the sphere of thought, perversity became to me in the sphere of passion.Ga naar eindnoot40. Maar meer dan een - mogelijk - uitvloeisel van dandyisme mag deze afwijking daarom nog niet heten. Dit bij wijze van voorbeeld. Gustav Koehler postuleert, wat men op voorhand aanneemt, dat in Frankrijk het dandyisme zich anders uit dan in Engeland.Ga naar eindnoot41. Maar als hij meedeelt dat in Frankrijk de Wille zur Macht zich vergeestelijkt van verovering van het gezelschapsleven naar heerschappij op andere gebieden, zoals macht over woordkunst bij Flaubert, macht over perversiteit bij Baudelaire, macht over één enkele mens bij Bourget (Le disciple), en macht over het ik tegenover het niet-ik bij Barrès -, lijkt het of het dandyisme enkel kan dienen als illustratie bij Nietzsche en alsof er voor machtsbegeerte geen enkele andere uitlaatklep bestaat dan hier.Ga naar eindnoot42. En dan te bedenken dat door dit alles heen het portret moet schijnen van de onschuldige Brummell, voornaamste model ook van de duitse geleerden, ‘der einzige überlegene Dandy, der seine Rolle zu Ende gespielt hat’.Ga naar eindnoot43. Een gelijkend portret? Die vraag vergt nadere beschouwing. De dandy is er ons afgebeeld als de man die met schone schijn van ernst het kavalierspel beoefent, steeds meer uit de tijd en tegen de tijd. Hij is een schoonheidsminnend genieter, maar hij geniet met verveelde verfijning: de man van de wereld die alles al geproefd heeft. Voorbestemd om een feestvierende heiden te worden, heeft hij zich een wat hypokriete waardigheid aangemeten, die wellicht een erfgewaad is van puriteinse voorzaten. Hij is begaafd met een gevoelig gemoed en wellicht nog gevoeliger zinnen, maar heeft zich omhuld met een pantser van koele onbewogenheid, zijn befaamde impassibilité. Niets verwondert hem, niets raakt hem, niets beweegt hem, in niets laat hij zich betrekken. Verbergt hij achter dit pantser zijn schaamte over wat juist een teveel is aan sensibiliteit? Beschermt hij zich erachter na opgelopen kwetsuren? Is het een korst, gevoelloos geworden door overprikkeling van geest en zinnen? Dient het om het gevoel van minderwaardigheid te verbergen van iemand die geen aanleg heeft tot de daad, maar die ook de daadloze verfijning nooit geheel zal bereiken, waarmee de echte dekadente aristokraat zich weet te verwezenlijken? Het zijn boeiende vragen, maar zij zijn niet geheel terzake als men het dandyisme zelf ziet in het masker, niet erónder, - zonder het overigens zo uitdagend te bedoelen als Oscsar Wilde in The decay of lying: ‘In point of fact what is interesting about people in good society () is the mask that each of them wears, not reality that lies behind the mask’.Ga naar eindnoot44. Dit strak en weinig aantrekkelijk kuras beschermt de dandy en geeft hem een schijn van sterkte: wie geen zwakke plekken blootgeeft, kan onbezorgd tasten naar die van anderen. Maar het isoleert hem ook, zoals gebrek aan spontane menselijkheid altijd doet. Het verzorgd en | |
[pagina 226]
| |
fraai kostuum van de man van de wereld, bevallig over dit pantser geschikt, herstelt de schijn van aantrekkelijkheid die hij nodig heeft voor zijn greep op het gezelschapsleven. Het is een koele gratie, en ook zijn optreden, een virtuoos spel van schijnbaar onbevangen bevalligheid, mist de menselijkheid die voorwaarde is tot werkelijk kontakt. Hij is een man ‘whose coat and whose friend [are] cut with an equal grace’.Ga naar eindnoot45. Het pantser van onbewogenheid vormt een efficiënte bescherming van de mens in hem, - de fraaie schijn in kledij en houding en omgangsvormen op zijn beurt echter verbergt dit onmenselijk pantser maar heel oppervlakkig. Eigenlijk is de dandy ook helemaal niet zo behaagziek als deze tooi doet denken, hij wil indruk maken en kan dit beter bereiken door te verbazen. Verbazing houdt op een afstand, behagen trekt aan, Wie behaagt stelt teleur als hij zich terugtrekt, wie verbaast kan veilig gaan: hij zal het effekt nog versterken. ‘Blijf in een gezelschap, zolang je niet de aandacht hebt kunnen trekken’, overweegt de jonge Pelham in een parijse salon, ‘maar vertrek zodra het je gelukt is’.Ga naar eindnoot46. Het valt niet moeilijk in dit portret van de dandy eigenschappen van de oplichter te herkennen, al is dat bij mijn weten nooit met zoveel woorden toegegeven. Ook hij toont, zoals dat in een recente studie over de oplichter wordt gezegd, gebrek aan zwaarte, aan gewicht.Ga naar eindnoot47.. Hij wendt gewichtigheid voor, maar speelt een lichtzinnig spel met mensen en menselijke waarden. Dit spel geeft hij voor werkelijkheid uit. En dan wordt het dubbel spel, oneerlijk, anders dan dat van de toneelspeler, die - hoe hij ook in zijn rol gelooft - weet en wil weten dat het een rol is. Het is een menselijke trek, te willen zijn wat men voorstelt door wat men heeft: de attributen van zijn status. Maar de dandy stelt alleen voor, hij schijnt wat hij niet is. Hij weet de hoge rang niet in te nemen die hij voorspiegelt. Hij speelt de aristokraat maar blijft de burger, doordat hij slechts kan streven naar een ‘Obenwieessichvonuntenansieht’.Ga naar eindnoot48. Op zichzelf is dit vrij onschadelijk. Oplichting wordt het als dit spel ophoudt bemiddelend te zijn, en daardoor schijnspel wordt. De oplichter ontmoet zijn partner niet in een echte ‘ik-gij verhouding’, hij gebruikt hem als instrument. Aan het vertrouwen dat hij afdwingt, komt hij niet tegemoet. De agressie, aan ieder spel inherent, wordt bij de oplichter kwaadaardig. Dikwijls toont deze agressiviteit zich bij hem in orale, verbale vorm. Ook hier heeft de dandy, van Brummell tot en met Wilde, zich waarlijk niet onbetuigd gelaten. ‘Inconceivable malignant’Ga naar eindnoot49. heeft men zonder overdrijving dat schoolvoorbeeld van verbale agressiviteit genoemd waarin Wilde zijn aandeel biedt en krijgt: James Whistler's The gentle art of making enemies (1890). Hier wordt schade aangericht. Schade is ook het gevolg van materiële oplichting. En al is de dandy als zodanig nog geen oplichter in materiële zin, het is toch tekenend dat valse spelers in de dandy-clubs werden | |
[pagina 227]
| |
getolereerd.Ga naar eindnoot50. Als bluffer toont Brummell vrij onschadelijke oplichterskwaliteiten, al verhoogt hij er toch maar zijn kredietwaardigheid door.Ga naar eindnoot51. Heel wat minder onschadelijk zijn waarschijnlijk de financiële manipulaties geweest, die zijn vlucht naar Frankrijk noodzakelijk hebben gemaakt. Maar daarover hebben zijn vrienden weinig laten uitlekken.Ga naar eindnoot52. Er is ook een credit-kant. De oplichter, die naar geen grenzen taalt, biedt een voorbeeld van ontsnapping aan de werkelijkheid. Zijn optreden kan voor de toeschouwer een element van bevrijding betekenen, zoals die dat ook vindt in de schelmenroman. Speciaal van de dandy mag gelden dat hij de Devotionslust weet te bevredigen, de zucht om zich te vergapen.Ga naar eindnoot53. Al blijft ook over hem opgaan, wat Zeegers van de oplichter zegt, dat hij hoogstens een schijn-verlosser is. Het is geen innemend portret, dat hier geschetst wordt naar de gegevens der boekenschrijvers. En het geeft te denken. Wat vooral opvalt is de steriliteit van dit gezelschapsspel, dat nu onprettige trekken gekregen heeft. Hier wordt niets bevredigd dan de ijdele geldingsdrang van een blijkbaar beknot individu, en hij trekt zich met zijn triomf terug als een stiekem genieter. Het schouwspel dat hij biedt kan de toeschouwer amuseren of irriteren. Maar de dandy doet niets voor de mensen temidden van wie hij optreedt, zomin als voor zichzelf. Het is dit gebrek aan Leistung dat de Duitser Otto Mann nog het meest dwarszit, en hiermee schaart hij zich onder Oscar Wilde's Philistines, de lieden ‘who seek () to estimate a personality by the vulgar test of production’.Ga naar eindnoot54. De rechtschapen geleerde laat zowaar de dandy zelf beseffen dat ‘nur Werk und Tat das Leben rechtfertigen’.Ga naar eindnoot55. Maar de dandy mist scheppingsdrang, en bovendien beperkt zijn begaafdheid zich tot het formele (en dat zit dan weer de denker in Mann dwars). De kulturele vermogens van het esthetische type waarvan hij een late vertegenwoordiger is, zijn bij hem ‘zur Form entleert’.Ga naar eindnoot56. Vlúchtige vorm daarenboven, zodat het geen wonder is dat hij zijn talenten bij voorkeur belegt in weinig vaste waarden: in de mode en in de konversatie. Onder deze tooi van textiel en woorden weet hij zich handig te verbergen, hij trekt er de uitgaande wereld mee in zijn ban, hij verwezenlijkt erin wat hem aan artistieke gaven gelaten is. Want de dandy, al schijnt hij met zijn esthetische aanleg voor kunstenaar in de wieg gelegd, bereikt deze bestemming volgens Otto Mann toch nooit, juist door zijn gemis aan scheppingskracht en zijn beperking tot het formele. Oscar Wilde schijnt deze Filistijn in de praktijk voor een goed deel gelijk te geven in de wat spijtige bekentenis die men hem in de mond legt: ‘Mijn genie heb ik gelegd in mijn leven - (“En dat was ernaar”, horen wij niet alleen de Duitser zeggen -); in mijn boeken heb ik enkel mijn talent neergelegd.’Ga naar eindnoot57. Om over Brummell's artistieke produktie maar te zwijgen. Toch waren het vooral kunstenaars, die in de ban kwamen van het dandyisme. Met name in Frankrijk, waar Koehler | |
[pagina 228]
| |
ze voor het oprapen heeft.Ga naar eindnoot58. Het is duidelijk dat Otto Mann de touwtjes wat al te strak heeft aangetrokken, al had tevoren Koehler overdreven toen hij de voorwaarden tot dandyisme wel bij niemand zo duidelijk vervuld zag als bij de ‘woordkunstenaar’.Ga naar eindnoot59. Wat inderdaad tegenzit, is dat de dandy niet geokkupeerd mag zijn. Deze indrukwekkende lediggangers, die de schijn moeten ophouden dat ze ‘n'ont d'autre occupation que de courir à la piste du bonheur’,Ga naar eindnoot60. komen in strijd met hun principes wanneer ze het schrijverschap gaan opvatten als een beroep. In feite zijn verscheidenen van hen verzeild geraakt in de journalistiek: ze moesten ook leven. Als een aanwijzing voor de onveiligheid van de dandy-pose heeft men wel gewezen op het behagen dat een man als Wilde schiep in de waardige regelmaat van zijn redakteursbaan aan een damestijdschrift. Maar het lag hun dan toch niet, bij hun artistieke of ambtelijke schrijftaak, voor inktkoelies door te gaan. Liever beklaagden zij zich - als Couperus, als Oscar Wilde - over hun luiheid. En zij verveelden zich breedvoerig tussen rozen!
Het is een boeiend bedrijf, de worsteling van deze boekenschrijvers met de logika van hun systeem gade te slaan. De dandy laat zich in niets betrekken: Hij zal slechts in staat zijn anderen te beheersen - immers zijn hele opzet - als hij zichzelf in koele gereserveerdheid beheerst. Ziet mensen, hoe Brummell zich door geen enkele hartstocht laat meeslepen! - Ja, wordt dan schuchter opgemerkt, maar hij was toch een speler, en dat heeft hem toch ten gronde gericht? - Geen nood voor de systematicus: Brummell toonde zich ook in zijn omgang met geld een berekenend en beheerst man. Zonder ooit iets te verdienen (een dandy presteert niets) wist hij, ondanks zijn mondaine leefwijze, uit te komen met een vrij bescheiden vermogen. - Maar zijn ruïne door het spel? - Dat, zegt de systematicus onverstoorbaar, komt door een ‘in der Ganzheit seiner Dandyhaltung verwurzeltes Verhängnis’. Het spel immers is, als zijn louter-formele begaafdheid hem de toegang tot het kunstenaarschap ontzegt, zijn enige mogelijkheid om door een ‘zweckfreie Leistung’ toch te ‘erwerben!’Ga naar eindnoot61. En de schuchtere opponent, die een weinig inkonsekwentie heel menselijk vindt en weet dat zelfs een dandy in de grond een mens is, leest bij Brummell's biografen dat deze ‘never pennywise’ wasGa naar eindnoot62., en hij ziet hoe de sluwaard zich door lening op lening aan anderen blootstelt en zich volkomen van hen afhankeiijk maakt. En hij hoort hem smeken dat men hem toch mag beschermen tegen zijn speeldrift.Ga naar eindnoot63. De systeemdrang der boekenschrijvers mag de rijkelijk starre trekken verklaren die hun portret van de dandy vertoont. Maar vinden wij er Brummell in terug? Eerlijkheidshalve mag men enkel het portret verwachten van een gemaskerd mens, al gaat de pretentie der boekenschrijvers dieper. Maar dan nog!Ga naar eindnoot64. | |
[pagina 229]
| |
Wat Brummell-de-dandy nog het meest onderscheidt van dit zwaarwichtig portret is het onverholen plezier dat hij in zijn dandy-spel heeft, bij wijlen een kwajongensachtig plezier. Hij past in de traditie der practical jokers en doet nog het meest denken aan de roemruchte eeuwige student, toch een joyeuzer en minder-verbeten, een échter iemand dan de dandy der boekenschrijvers. Men vertelt van hem dat hij diep in de nacht erop uittrok om een notabel heer, Snodgrass van naam, in de kou uit zijn bed te bellen voor een breedvoerig en serieus onderhoud over het kurieuze van die naam.Ga naar eindnoot65. De repliek van deze anekdote in de studentenverhalen is bekend. En hoor hem, als hij na een feest het rijtuig aanroept van de kryptogame bedgenote van George IV, haar luidkeels niet als Mrs. maar als mistress Fitzherbert betitelen.Ga naar eindnoot66. Boosaardig, zeker, maar zonder het plezier van de kwajongen? En toch is het juist het plezier dat taboe is voor de orthodoxe dandy, - hij hoort uit verveling en onbewogen te spelen. Helemaal mis wordt het als hij zich aan zelfspot waagt. Humor is voor de dandy uit den boze: hij zou er zichzelf in tot mikpunt nemen en er zich in blootgeven op de koop toe.Ga naar eindnoot67. Daar krijgt men geen speld tussen. Maar hoor weer Brummell, als hij in de gevangenis, na een brand in de nabijheid, alleen naar zijn cel is teruggekeerd en daarbij zo in de waslijnen verward is dat men hem, uren daarna, moet bevrijden. ‘Monsieur,’ zegt hij tot een medegevangene, ‘monsieur, hier Georges Brummell a manqué de finir en Basse Normandië comme un vrai Normand, ou comme un vizir Turc’, - daarbij zinspelend op de eertijds wat overhaaste rechtspleging in Normandië, waar men kon zingen: A Domfront, ville de malheur,
arrivé à midi - pendu à une heure!Ga naar eindnoot68.
Maar met anekdoten valt weinig te bewijzen; zij zijn eerst waar (of blijken onwaar) in de kontekst van de biografie. Betrouwbaarder getuigen zijn brieven. Brummell heeft er, vooral in Frankrijk, heel wat geschreven, en zij verraden geen onnatuur. Er zijn er, gericht tot deze en gene jongedame, waarin meer dan genegenheid doorklinkt. En als hij zich tot wat al te duidelijke verklaringen heeft laten verleiden, spot hij dat er niets lachwekkender is dan een mens in zijn wanhopige toestand. ‘For the future, I shall haunt you with sentimental elegies upon mourning paper, with a death's head crucified upon bones, by way of an appropriate vignette’.Ga naar eindnoot69. Met name in de brieven gericht tot zijn jonge vriendin Mlle Aimable toont hij zich een echt mens, beminnelijk en ongekunsteld, later door misverstand bitter gekwetst, en als zij naar Engeland vertrekt eerlijk onder de indruk: ‘Farewell, my protégée. May Heaven, in its kindest Mercy, make you happy! I pray you will sometimes read the lines on that depressing word which are in my album: they are a faithful trans- | |
[pagina 230]
| |
cript of my feelings. Once more, Adieu!’ Het gedicht waarop hij doelt heet On the word ‘farewell’, en Brummell vraagt er ‘those whose hearts have learn'd to glow / With warm affections’ in, hem het tumult van de ziel te leren schilderen op het verdrietig ogenblik van een laatst vaarwel.Ga naar eindnoot70. Past dit werkelijk in het impassiebel systeem van de dandy-volgens-de-wet? Karel Reijnders |
|