Fonemen met coëfficienten
Een der stellingen bij een in 1959 verdedigd proefschrift luidt: ‘Zo er al enige oppositie bestaat tussen de o van “bod” en die van “bot”, dan heeft zij toch een zo geringe functionele belasting, dat het geen zin heeft deze oppositie voortdurend in beschouwingen omtrent de diverse vocalen te betrekken’.
Vergelijk: ‘Zo er al spoken bestaan, dan zijn er toch zo weinig, dat het geen zin heeft er voortdurend over te spreken’.
Een logisticus mag uitzoeken, in hoeverre deze vergelijking opgaat. De taalkundige blijft met enkele moeilijkheden zitten. In de eerste plaats valt hem op, dat het begrip ‘oppositie’ door de bepaling ‘enige’ relatief wordt gemaakt. Het relatieve echter is een kenmerk van de functionele belasting. Deze kan groter of kleiner zijn. Maar er is oppositie of er is géén oppositie.
In de tweede plaats kijkt de taalkundige met enige wantrouwen naar die ‘o’. Zij die menen dat de vocaal in ‘bod’ en die in ‘bot’ twee verschillende fonemen zijn, spreken wel van een 01 en een 02. Deze slaan naast de uit de historische grammatica bekende e1 en e2, ui1 en ui2 geen slecht figuur. Maar die o, waarnaar beide in eerste instantie genoemd zijn, heeft iets ongrijpbaars, iets spookachtigs. Een fonologisch systeem met een o1 en een o2 doet denken aan een toonsysteem, waarin geen a voorkomt, terwijl de gis en de bes met a1 en a2 worden aangeduid.
C.S.