Forum der Letteren. Jaargang 1960
(1960)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| ||||||||||||||
De Maleise romanDe aanduiding roman voor allerlei Maleise geschriften is reeds geruime tijd in zwang; Van Ronkel promoveerde in 1895 op De roman van Amir Hamzah, Rassers in 1922 op De Pandjiroman, en Van Leeuwen in 1937 op De Maleische Alexanderroman. Het zou weinig moeite kosten meer, en ook nog wel oudere voorbeelden van het gebruik van de term in het kader van de beoefening van de Maleise letterkunde te noemen. Terminologisch interessant is al dadelijk dat de in het Nederlands met roman aangeduide Maleise geschriften bij de Engelse beoefenaars der Maleise literatuur niet novel maar romance heten. Winstedt althans, de grote autoriteit op het gebied van de Maleise letterkunde, gebruikt voorzover ik weet de term novel niet in dit verband. Blijkbaar hebben de Nederlandse Malaici, bewust of onbewust, allerlei produkten der Maleise letterkunde juist roman durven of kunnen noemen op grond van het extra betekenismoment ‘Middeleeuws ridderverhaal’, dat de Nederlandse term roman tegenover de Engelse term novel heeft. Intussen heeft bij de opzet van dit congres de bedoeling voorgezeten, de term roman in engere zin te nemen als die vorm van literaire kunst, die in de Europese literatuur zijn intree doet ongeveer in de 17de eeuw, en waarmee de zgn. Middeleeuwse roman niet veel meer dan de naam gemeen heeft. Men mag nu misschien op grond van het verschil in terminologie tussen Nederlandse en Engelse Malaici aannemen dat de eersten ook niet van romans in die engere zin zouden hebben willen spreken met betrekking tot de door hen behandelde Maleise geschriften. Als mijn interpretatie juist is, en het gebruik van de term roman met betrekking tot de Maleise letterkunde tot dusver slechts berust op dat betekenis-moment van het Nederlandse woord dat ligt buiten de betekenis van de Engelse term novel = modern-Westeuropese roman, impliceert dit, dat traditioneel in de Maleise literatuurwetenschap niet gesproken wordt van romans in deze moderne zin. Dat betekent niet dat ik daarmee aan mijn opdracht voor hedenmiddag voldaan heb en kan besluiten met de conclusie: de Maleise roman bestaat niet. Het betekent alleen dat er een onbetreden weg, zonder mijlpalen òf obstakels van vorige reizigers, openligt voor de onderzoeker die zich wil afvragen of, en zo ja in hoeverre in de Maleise literatuur geschriften voorkomen, waaraan de naam roman kan worden gegeven, in het licht van de betekenis van dit woord in de moderne Westerse literatuurwetenschap. Voordat deze weg kan worden ingeslagen dient echter een fundamen- | ||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||
tele - en enigszins penibele prealabele vraag onder ogen te worden gezien: de vraag nl. wat onder Maleise literatuur dient te worden verstaan. Het aantal literaire geschriften dat in het Maleis tot ons gekomen is, is niet onaanzienlijk. Na aftrek van die genres die in elk geval niet in aanmerking komen betrokken te worden in een onderzoek naar de Maleise roman, als daar zijn godsdienstige, rechtskundige, en de meeste historische geschriften, dierfabels, Uilenspiegel-verhalen, e.d., blijft er nog wel een grote hoeveelheid verhalende literatuur in het Maleis over, die in ieder geval dichter bij onze roman ligt; maar bij nader onderzoek blijkt, dat het een vraag is in hoeverre al die geschriften werkelijk Maleis genoemd kunnen worden. De overgrote meerderheid der Maleise verhalende literatuur is immers van vreemde oorsprong, vertaald, bewerkt, nagebootst, uit Indiase (Sanskrit of andere), Perzische, Arabische, Javaanse bron. ‘Any one who surveys the field of Malay literature will be struck by the amazing abundance of its foreign flora and the rarity of indigenous growths’, zijn de woorden waarmee Winstedt's History of Malay Literature opent, en het behoeft dus niet te verbazen, dat in de studie van de Maleise letterkunde tot dusver grote nadruk heeft gelegen op het nasporen van deze vreemde oorsprong der Maleise geschriften. Dit alles doet de vraag opkomen of het wel zin heeft, een blijkbaar zo onoorspronkelijke literatuur in het kader van de algemene literatuurwetenschap te behandelen. Het lijkt immers afdoende, een Arabische Alexanderroman of een Javaanse Pandjiroman in het kader van de Arabische, respectievelijk Javaanse literatuur te onderzoeken op zijn betekenis voor de algemene literatuurwetenschap, en weinig zinvol, deze geschriften dan nog eens in hun Maleise copieën met dezelfde bedoeling ter hand te nemen. Is het niet verstandiger, de Maleise literatuurstudie te beperken tot historisch-comparatief en filologisch onderzoek in engere zin? Zonder het feit van de vreemde invloed op de Maleise letterkunde te willen ontkennen, meen ik op deze vraag toch te moeten antwoorden, dat het gezichtspunt van de onderzoekers minstens zozeer als het object van hun onderzoek geleid heeft tot deze eenzijdig historische benadering van de Maleise letterkunde. Het valt immers niet te loochenen dat er een Maleise literatuur bestaat, die niet alleen maar een vreemd aangroeisel aan een inheemse Maleise cultuur is geweest, maar die, wat dan ook haar oorsprong zij, stuk van die cultuur geworden is, en mede die cultuur gevormd heeft. Dat blijkt uit de verbreiding van deze letterkunde, uit haar omvang, haar populariteit en haar betekenis voor allen die er deel aan hadden. Hoe begrijpelijk in het licht van de oudere taal- en literatuurwetenschap en op grond van de sterke vreemde invloed op de Maleise letterkunde de historisch-comparatieve gerichtheid van vroegere onderzoekers ook is, er lijkt toch alle reden, deze literatuur als Maleise literatuur te onderzoeken, na te gaan hoe zij in de Maleise wereld haar plaats heeft, | ||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||
typerend is voor de Maleise cultuur, uitdrukking is van de Maleise mens. En als zodanig benaderd zal zij ook in het kader van algemene literatuurwetenschap een belang kunnen hebben, dat zij op grond van de herkomst van haar stof niet heeft. De onderzoeker zal zich daartoe moeten losmaken van de gangbare historische beschouwing die primair geïnteresseerd is in de herkomst en wording van een Maleise tekst en dus, gezien de geschiedenis der Maleise letterkunde, zich meer met Arabische, Perzische, Indiase en Javaanse dan met Maleise letterkunde bezighoudt, en hij zal hebben te vragen allereerst naar wat de Maleise letterkunde tot Maleise letterkunde maakt. Daarbij wordt de vraag naar de herkomst natuurlijk niet irrelevant - er zal zeker een aantal in het Maleis geschreven, vertaalde geschriften zijn die nooit Maleise letterkunde geworden zijn. Maar het historisch gezichtspunt zal secundair moeten zijn ten opzichte van het beschrijvende, de interpretatie, exegese in het raam van de Maleise wereld dient vooraf te gaan aan de analyse van vreemde invloed. Voor de Maleise literatuurstudie zal dit weinig minder dan een copernicaanse omwenteling zijn, zij het dan in een zin, tegengesteld aan de revolutie van de astronoom, die voor het eerst het middelpunt van het heelal zocht buiten zijn eigen planeet: de Malaicus dient het middelpunt van zijn onderzoek in de Maleise literatuur zelf te vinden, in plaats van deze voortdurend als satelliet van allerlei wereldliteraturen te beschouwen en bejegenen. De verzuchting die men telkens horen kan, dat de Maleise literatuur zo weinig interessant is, is zeker niet onafhankelijk van deze overwegende benadering van buiten af; de studie van de vreemde herkomst der Maleise literaire producten, hoe verdienstelijk en succesrijk vaak op zichzelf, heeft blijkbaar toch niet altijd de Maleise literatuur als zodanig tot een boeiend verschijnsel gemaakt voor haar onderzoekers.
Het zal duidelijk zijn, dat in de boven gevolgde beschouwing de traditionele indeling der Maleise letterkunde weinig houvast biedt, en dat het wellicht nodig zal zijn tot een vrij ingrijpende hergroepering over te gaan, waarin niet langer criterium is: ontstaan in de Hindu periode, aanwezigheid van een Javaans element in, of het Moslims karakter van een geschrift, om de hoofdindeling van Winstedt's gezaghebbend werk te volgen. Voor zo'n hergroepering van binnen uit, is een nieuwe analyse der afzonderlijke Maleise geschriften nodig, en dat vergt veel meer voorbereidend werk dan aan deze voordracht ten grondslag kon worden gelegd. Gesteld voor de noodzaak van rigoureuze beperking in mijn stof, meende ik tenslotte niet beter te kunnen doen dan te pogen bij wijze van voorbeeld van Malayo-centrisch literatuuronderzoek in het kader van dit congres een geschrift aan een beschouwing te onderwerpen, dat reeds op het eerste gezicht in menig opzicht het meest gemeen heeft met wat in het Westen een roman heet - en dat bovendien algemeen geldt als een | ||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||
typisch Maleis geschrift: de Hikajat Hang Tuah. Hooykaas, in zijn boek Over Maleische literatuur, schrijft boven het hoofdstuk aan dit geschrift gewijd: ‘Hang Toeah, de typisch-Maleische held’. Winstedt zegt ervan: ‘It is notable as the only original romance in Malay literature’. Ook literair-esthetisch is deze keus verantwoord: Overbeck die wellicht als geen ander oog en oor had voor Maleise literaire schoonheid noemt het werk ‘das schönste Buch der malayischen Literatur’. Ter adstructie van boven geleverde beschouwingen over de Maleise literatuurstudie is het interessant op te merken dat Winstedt in zijn boek eigenlijk geen goede plaats heeft voor deze ‘only original romance in Malay literature’. Hij heeft hem ondergebracht in het hoofdstuk getiteld ‘A Javanese element’, en zegt ter inleiding: ‘Before one leaves the Javanese element in Malay literature, notice must be taken of a Malayo-Javanese romance, the Hikayat Hang Tuah, modelled upon the Pandji tales ...’. Hoe deze modellering naar de Javaanse Pandji-verhalen te rijmen is met het drie regels verder gereleveerde oorspronkelijk-Maleise karakter is mij niet duidelijk - ik kom op deze kwestie van de Javaanse invloed nog terug. Niet minder belangwekkend is het feit dat de Hikajat Hang Tuah, deze enige oorspronkelijk Maleise roman, een der slechtst bestudeerde geschriften der Maleise letterkunde is - behalve korte beschouwingen van Winstedt en Hooykaas in hun algemene boeken over Maleise letterkunde is er aan deze tekst nooit speciale aandacht gewijd, afgezien van een dit voorjaar in een Russisch tijdschrift verschenen artikel van de Russische onderzoeker B.B. Parnikel, dat mij alleen in Engels résumé toegankelijk is. De conclusie schijnt onvermijdelijk, dat dit werk juist krachtens zijn oorspronkelijkheid en typisch-Maleis karakter in de vroegere gedachtengang voor wetenschappelijk onderzoek niet vatbaar of aantrekkelijk was. Niet alleen weet Winstedt er systematisch in zijn indeling der Maleise letterkunde geen goede plaats voor te vinden, ook met de waardering van deze tekst heeft hij blijkbaar grote moeite: terwijl hij andere teksten nogal eens positief waardeert om hun schoonheid, hun literaire gaafheid, is hier van een gunstige esthetische kritiek geen sprake. Wie de analyse van de Hang Tuah door Winstedt leest zonder de tekst zelf te kennen, moet de indruk krijgen van een uiterst verward, incoherent en onleesbaar verhaal. De werkelijkheid is intussen geheel anders. Deze zeer uitvoerige, 500 dichtbedrukte bladzijden omvattende tekst laat zich aan een ruk door lezen, zonder dat bijzondere eisen aan geheugen of begrip worden gesteld. Er is een zeer eenvoudige chronologische opeenvolging en een nooit onduidelijk verband der gebeurtenissen; er zijn, vanzelfsprekend binnen een zo uitvoerig geheel, allerlei bijzondere episoden, maar het is werkelijk opvallend hoe zij altijd een organische plaats innemen in het totaal, zodat er inderdaad vrijwel niets in dit boek staat, wat niet regelrecht te maken heeft met het verhaal van Hang Tuah. Wat behelst dit verhaal? Hang Tuah is de zoon van zeer eenvoudige | ||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||
Maleise ouders, die een visioen krijgen van zijn toekomstige grootheid; zij verhuizen naar het snel opkomende Bintan, waar juist een vorst van de goddelijke dynastie van Bukit Siguntang zich heeft gevestigd. De jonge Hang Tuah trekt er als een echte Maleise jongen met zijn vriendjes op uit, vestigt door zijn onverschrokkenheid de aandacht van de rijksbestuurder op zich, die zijn hele verdere leven door als een vader voor hem is. Ook de aandacht van de vorst valt op de heldhaftige knapen; zij treden in zijn dienst en onder leiding van Hang Tuah voeren zij de ene hachelijke taak na de andere uit. Ook bij de overbrenging van de vorstelijke residentie naar Malakka speelt Hang Tuah een grote rol. En met name in het beroemde Javaanse rijk van Madjapait met zijn geweldige rijksbestuurder Gadjah Mada, houdt Hang Tuah de eer van zijn vorst hoog. Zelfs als hij, door laster van jaloerse mede-hovelingen in ongenade gevallen, verbannen wordt, gebruikt hij die ballingschap om zich op listige wijze voor zijn heer meester te maken van een prinses naar wier hand deze eerder vergeefs dong. In ere hersteld verricht Hang Tuah opnieuw een menigte heldendaden tot glorie van zijn meester - weer wordt hij door deze lichtvaardig veroordeeld, op lasterlijke beschuldiging van wangedrag; slechts de liefde van de rijksbestuurder bewaart hem voor de dood. En opnieuw wordt hij door de vorst uit ballingschap teruggeroepen, ditmaal om zijn eigen boezemvriend te likwideren, die na de vermeende dood van Hang Tuah de vorstelijke macht geüsurpeerd had. Weer maakt dan Hang Tuah zijn heer groot, op gezantschappen die hem tot China en India voeren, en het lijkt of de macht van Malakka en de glorie van Hang Tuah onaantastbaar is. Maar het naderende einde heeft zijn schaduwen reeds vooruitgeworpen. Nog houdt Hang Tuah stand tegen een eerste grootscheepse aanval der Portugezen, en hij is nog eenmaal op zijn best als hij op een gezantschap naar Rum (Byzantium, Istanbul) gezonden wordt. Maar het einde komt onherroepelijk: de oude vorst laat zich vervangen door zijn dochter, ook al de vooraanstaande hovelingen inclusief Hang Tuah worden vervangen door hun kinderen en trekken zich terug in ascese. Malakka valt de Portugezen in handen, de Maleise dynastie vestigt zich in Djohor, en sluit later vriendschap met de Hollanders die Malakka op de Portugezen veroveren. Van Hang Tuah wordt nooit meer iets gehoord, maar hij zou als vorst over de niet-Maleise inboorlingen in de binnenlanden van Perak voortleven. En ook nu ontmoet nog wel eens iemand hem. Maar als men hem vraagt: ‘Wilt u trouwen?’, antwoordt Hang Tuah: ‘Neen, ik wil niet meer trouwen’. Zo eindigt het verhaal van Hang Tuah.
Voor de hand liggende vragen die rijzen bij een poging tot verstaan en waardering van een tekst als deze zijn, in hoeverre hij tekstkritisch betrouwbaar is in zijn overgeleverde vorm, wie de auteur of auteurs, wat de tijd en plaats van ontstaan zijn. Als gewoonlijk bij de Maleise literatuur | ||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||
is weinig met zekerheid te zeggen: de tekst is in twee zeer vergaand aan elkaar gelijke redacties uitgegeven, maar er zijn meer handschriften bewaard, en het filologisch onderzoek moet goeddeels nog beginnen. De terminus post quem van de uitgegeven versies is 1641 - het jaar dat de Nederlanders Malakka op de Portugezen veroverden. Een auteursnaam is, gelijk meestal bij Maleise geschriften, niet bekend. Hooykaas en Winstedt zijn kennelijk van mening dat het Hang Tuahverhaal een oude kern bevat, met een historische basis, en dat deze oude kern eeuwenlang is aangegroeid met en overgroeid door een menigte overleveringen van allerlei aard en herkomst ... ‘En zo ontstond wat we veilig noemen kunnen de Maleische legendarische roman ...’ Toch is dat ‘ontstaan’ van een tekst als deze van 500 blz. niet zo'n vanzelfsprekende zaak - en het is goed er een ogenblik bij stil te staan. Wat is precies de functie van de schrijver of ‘a rhapsodist’ in de totstandkoming van dit werk geweest? Heeft hij niet meer gedaan dan de aangroei door interpolaties en toevoegingen in de loop der eeuwen passief geregistreerd - is deze roman inderdaad vanzelf ontstaan, gegroeid in de loop der eeuwen van een eenvoudig lokaal Malakkaans Hang Tuah-verhaal tot de Maleise roman (romance) bij uitstek? Is de schrijver niet meer geweest dan de opschrijver, de noteerder van wat in de overlevering bestond? Ook Overbeck, die de volledige tekst in het Duits vertaald heeft uitgegeven, acht het nauwelijks verantwoord van een auteur te spreken: ‘der Autor - wenn man von einem solchen sprechen darf-’ zegt hij (p. XII). Het is ook hier weer in sterke mate ‘le point de vue qui crée l'objet’ om met De Saussure te spreken. Als men het Hang Tuah-verhaal primair beziet in zijn verhouding tot de historische werkelijkheid, moet men wel getroffen worden door de irrelevanties, de inconsequenties en zelfs fysieke onmogelijkheid: Hang Tuah heeft belevenissen met mensen van wie we historisch zeker weten, dat ze eeuwen uiteen geleefd hebben. Ook wie de tekst primair als filologisch en literair-historisch probleem aanpakt, moeten wel opvallen de veelheid en verscheidenheid - en misschien historische onverenigbaarheid - van motieven, gegevens en invloeden. Dan ligt de conclusie voor de hand: een dergelijk heterogeen geheel kan toch eigenlijk niet op naam van een schrijver worden gesteld. Maar in feite betekent zo'n conclusie toch niet meer dan dat een man, die Westershistorisch, of Westers-filologisch denkt, een dergelijke tekst nooit geschreven zou kunnen hebben. Het lichte verwijt dat schuilt in Winstedt's opmerking over ‘a rhapsodist's disregard for history and chronology’ is zeker niet vrij van Europacentrisme, en Hooykaas' vergoelijking van de auteur: ‘Dat onze schrijver weinig begrip had van chronologie of aardrijkskunde, mogen we hem niet kwalijk nemen; zijn humor maakt alles goed’, lijkt al evenmin geheel ter zake. Ik meen in elk geval, dat we bij een dergelijk oordeel niet mogen blijven staan. Zonder iets af te doen aan het goed recht en de noodzaak | ||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||
van historisch en literair-historisch onderzoek, meen ik dat een tekst als de Hang Tuah er ook recht op heeft als literair werk op zijn eigen mérites beoordeeld te worden, los van Westerse historische, geografische of logische noties. Ik heb de Hang Tuah ter voorbereiding van deze lezing nog weer eens gelezen, en daarbij getracht hem in de eerste plaats als literair product te verstaan en waarderen. Tot mijn eigen verrassing moet ik zeggen dat ik van alles nog het meest getroffen ben door de vormgevende kracht die uit dit boek als geheel spreekt. Juist compositorisch is het zo'n eenheid, waarin elk deel zijn plaats vindt, elke episode een functie heeft, dat de visie van een min of meer willekeurig aan- en in elkaar gegroeid geheel van heterogene bestanddelen, ‘an uncritical farrago of legends’, zoals Winstedt zegt, mij volstrekt onhoudbaar lijkt. Vergelijking van de nogal incoherente Hang Tuah-verhalen uit de Sedjarah Melaju met de Hikajat Hang Tuah levert al belangrijke argumenten tegen een ‘vanzelf’ ontstaan van de laatste. Maar ik geef graag nog een tweetal concrete voorbeelden, om de zinvolle, althans bewuste compositie van de Hikajat te laten zien. Betrekkelijk in het begin van het verhaal wordt verteld van een Javaanse prins raden Wira Nantadja, die op zoek is naar een prinses. Als hij haar op Java niet vinden kan, besluit hij naar Malayu te gaan. Wanneer hij daar een poosje is, hoort hij dat de gezochte inmiddels elders op Java gesignaleerd is, en hij keert terug naar Java. ‘All this’, zegt Winstedt, ‘is quite irrelevant to the tale of Hang Tuah, but it was popular Malayo-Javanese romance’. Natuurlijk is het thema van de prins van Daha op zoek naar een prinses hèt thema van de Javaanse Pandji-roman, en is deze episode van het Hang Tuah-verhaal literair-historisch tot deze Javaanse bron terug te brengen. Maar bij nader toezien blijkt deze episode in het kader van de Hang Tuah in het geheel niet irrelevant. Deze Javaanse prins, die de vervulling van zijn wens op Java niet vindt, gaat naar Malayu, stelt zich onder de bescherming van de Maleise vorst, zoals vóór hem Karmawidjaja, de rijksbestuurder van Lasem, op Java, gekwetst door de bejegening die hij van zijn vorst ondervindt, nergens beter dan bij de Maleise vorst zijn toevlucht vindt. De strijd tegen de kwade machten op Java is een centraal thema van de Hang Tuah - het bezoek van deze prins van Daha bereidt mede de strijd die Hang Tuah op Java te voeren krijgt, voor. Maar daarbij blijft het niet. Het bezoek van de prins heeft nog een veel specifieker functie in dit verhaal. De Maleise koning is van plan een nieuwe kraton te bouwen. De plaats daarvoor moet nog gevonden worden - en die plaats wordt aangewezen op een jachtpartij, op een alweer uit andere tradities zeer bekende bovennatuurlijke wijze, door twee honden samen, die van Hang Tuah en die van de Javaanse prins: en de laatste is geen gewone hond - het is een zó bijzondere hond, dat Gadjah Mada, de grote tegenspeler van Hang Tuah op Java, alles in het werk had gesteld hem in zijn macht te krijgen. Op deze wijze wordt dus heel | ||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||
duidelijk de stichting van Malakka tot een zaak die ver uitgaat boven een lokale kratonverplaatsing, tot een eerste succesvolle krachtmeting met de grote Javaanse tegenspeler. Het tweede voorbeeld waar de tekst schijnbaar inconsequent en incoherent is, terwijl er bij nader toezien, en los van historische vooroordelen, wel degelijk een innerlijke samenhang bestaat, is in ons verband des te belangwekkender, omdat hier stellig van een artistiek geslaagde inventie gesproken kan worden. Na de definitieve triomf over Madjapait, bestaande in de installatie van de zoon van de Maleise koning bij zijn Madjapaitse vrouw als vorst van Madjapait, na de dood van de oude koning, volgt nog de afrekening met enige oude Maleise rivalen van Malakka, Trenggano en Indrapura, waarmee de uitbouw van het Malakkaanse rijk voltooid is. Dan verlustigt de vorst, definitief van politieke zorgen bevrijd, zich op een zeiltochtje naar Singapore, met heel zijn gevolg; maar ongelukkigerwijs verliest hij zijn kroon die overboord valt. Hang Tuah probeert de kroon op te duiken, slaagt daarin bijna, maar op het laatste ogenblik wordt zijn poging verijdeld door een witte krokodil, die hem bovendien zijn kris afhandig maakt en ermee naar de diepte van de oceaan verdwijnt. Hang Tuah, de koning en iedere Maleise lezer weet dat dit het einde van het rijk betekent. Er verandert voorlopig niets, een Portugese aanval op Malakka wordt afgeslagen, en Hang Tuah wordt daarna nog op het meest glorieuze van al zijn gezantschappen gezonden: dat naar Konstantinopel. Maar de schaduw van de naderende ondergang ligt over de rest van het verhaal; door dit uiterlijk zo onbetekenende incident te vertellen juist op het moment dat Malakka's koning zekerder dan ooit van zichzelf kon zijn, bereikt de auteur een sterk dramatisch effect. De gedachte dat op een willekeurig ogenblik een oud Maleis verhaal van een in het water gevallen kroon min of meer toevallig net hier in deze tekst terecht gekomen is, lijkt mij een volkomen miskenning van de zeer bewuste compositie van dit geschrift. Daarmee kom ik, na een misschien wat lange, maar gezien de stand van het onderzoek van de Hang Tuah toch niet overbodige uitweiding over de benadering van deze tekst, op zijn betekenis en functie, zijn waardering als literaire schepping en tenslotte zijn mogelijke kwalificatie als roman. Dat de Hikajat Hang Tuah niet de legende over een willekeurige Maleise zeeheld is, hebben onderzoekers als Overbeck en in navolging van hem Hooykaas, duidelijk gezien en gezegd. ‘Hang Tuah darf man wohl als den Nationalhelden der Malayen ansehen; seine Heldentaten lebten im Munde des Volkes fort, an seinen Namen knüpfte sich die Erinnerung an die Glanzzeit des grossen malayischen Reiches von Malaka, er war der Idealmalayer in den Augen seines eigenen Volkes, kühn und zugleich listig, seinem Fürsten bis in den Tod ergeben und dessen würdiger Vertreter in fremden Landen. Kein Wunder, dass sich um seine Person ein ganzer Sagenkreis bildete ...’ zegt Overbeck. Hij ziet dit werk dus | ||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||
als een soort van door allerlei legendevorming uitgegroeid levensverhaal van een Maleise historische figuur uit een roemrucht verleden. Ik geloof dat men juist doet, voor een adequaat verstaan uit te gaan van het geschrift zelf - Hang Tuah dus niet te zien als een historische figuur die tot literatuur geworden is, maar als een literaire creatie, waarvan de historische authenticiteit irrelevant is. Hang Tuah is niet een Maleise historische persoonlijkheid, maar de verpersoonlijking van de Maleise historie. En meer dan dat: in hem wordt vorm gegeven aan de grootheid en het wezen van das Malay-tum - de kemalayuan, als het geoorloofd is deze Maleise vorm te maken naar analogie van het Javaanse kadjawèn, een term waarin ook het wezen van de Javaanse cultuur en menselijkheid ligt uitgedrukt. Hij is niet de vorst, maar hij is de onmisbare tegenpool van de vorst: de absoluut-gehoorzame, absoluut-toegewijde, zichzelf volledig wegcijferende, in alles volmaakte dienaar, die zelfs in een onrechtvaardige ballingschap de gelegenheid vindt zijn heer onvergelijkelijke diensten te bewijzen. De dienaar van wie wij niets weten dan zijn naam; van zijn eigen verlangens, ambities, idealen horen wij geen woord. Hang Tuah krijgt ook nimmer een officiële positie in de rij der hofdignitarissen. Zelfs zijn titel Laksamana krijgt hij in eerste instantie van de vorst van Madjapait! De naam van zijn vrouw is ons onbekend, dat hij getrouwd is horen wij zeer terloops eenmaal in het hele verhaal, zonder enige verdere bijzonderheid. Nergens vóór hij zich terugtrekt in ascese horen wij iets van belang over zijn zoon. Het is mij dan ook een volstrekt raadsel hoe Winstedt de Pandji-roman het model kan noemen waarnaar de Hang Tuah gebouwd is: er is geen groter tegenstelling dan Pandji, de eeuwige zoeker naar zijn eigen geliefde en zijn eigen geluk (hoe mythologisch of metaforisch dan ook te interpreteren), en Hang Tuah, die eeuwig zoekt wat de vorst en in hem de gemeenschap tot heil strekt. Hooykaas heeft terecht gewezen op de naam van deze held: Tuah, die ook een symbolische zin heeft, maar hij heeft die m.i. te zeer betrokken op de persoon van Hang Tuah zelf; hij is niet zozeer de door de fortuin begunstigde, Fortunatus in persoonlijke zin, hij is de drager, de verpersoonlijking van de Maleise Fortuna als zodanig, in zijn kwaliteit van de volmaakt getrouwe dienaar. Hij is drager van de kosmische orde, die identiek is met de Maleise orde. En zo min als hij die door eigen verdienste verwerft - zijn vader heeft het visioen van de maan die uit de hemel op het hoofd van zijn jonge zoon valt - zo min verliest hij hem door eigen falen; de kris die zijn trouw en macht vertegenwoordigt, verspeelt hij door ingrijpen van hogerhand: de witte krokodil voert hem mee naar de onderwereld. In en door deze Hang Tuah nu, voltrekt zich de Maleise historie - misschien is het nog duidelijker te zeggen, dat in en door hem de Maleise bestemming zich verwerkelijkt. De strijd tegen de grote macht van Madjapait is de strijd tegen het kwaad, verpersoonlijkt in de gevreesde | ||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||
rijksbestuurder Gadjah Mada, die de Maleise bestemming in de weg wil staan. Het zou interessant zijn te onderzoeken in hoeverre de Hang Tuah het spiegelbeeld is van, de reactie op de Javaanse voorstelling, in de wajang b.v. zo duidelijk aan het licht tredend, van de bedreiging der Javaanse orde door de demonische figuren van de overwal, maar hier behoeft deze literair-historische vraag ons niet bezig te houden. En ook in de relatie tot andere rijken en landen voltrekt zich primair de bestemming van het Maleise rijk, door hun militaire onderwerping of hiërarchische onderschikking. Het zal nuttig zijn te onderzoeken, of en zo ja welke, historische redenen ten grondslag liggen aan de incorporatie van juist deze rijken in deze visie op de Maleise historie. Maar in principe moet men, van de tekst als homogeen kunstwerk uitgaande, opnieuw stellen dat de historische correspondenties en identiteiten in wezen irrelevant zijn. Ook het slot van de tekst is typerend: Hang Tuah leeft verborgen voort - de Maleise grootheid is wellicht niet voorgoed voorbij. En mag men in die merkwaardige slotdialoog, waarin Hang Tuah uitspreekt niet meer te willen trouwen, zijn totale beschikbaarheid voor een nieuwe Maleise bestemming uitgedrukt zien?Ga naar eindnoot1. Dit door zijn conceptie en visie imponerende, ik durf wel zeggen grootse verhaal heeft intussen op een zeer menselijke wijze vorm en gestalte gekregen, en ook in dat opzicht is het een zeer Maleis geschrift. Het laat zich lezen als een levendige avonturenroman, vol afwisseling, humor, vol beschrijvingen van Maleise en vreemde vormen en gebruiken, en met allerlei trekken die ook de moderne Westerse mens als menselijk karakteriseert. De schrijver heeft met grote uitbundigheid de gewiekstheid en bedrevenheid van zijn held beschreven, en zijn Maleise lezers hebben er onbedaarlijk plezier aan beleefd. Bovendien was voor de schrijver geen literair motief onbruikbaar, geen historisch gegeven waardeloos, zodat al weer de Maleise lezer volledig aan zijn trekken kwam en in geen verwachting werd teleurgesteld. Ook de herhaling van motieven, door sommige Europese lezers gelaakt als bewijs van armoede, is wellicht toch eer het tegendeel: de schrijver heeft althans dergelijke herhalingen zo gevarieerd dat zij een natuurlijke plaats in het geheel hebben gekregen. Het is waar dat de schrijver van de tekst zich weinig moeite heeft gegeven de verbanning, resp. ter-dood-veroordeling van Hang Tuah wegens vermeend onzedelijk gedrag in de kraton, aannemelijk te maken. Maar geen geringe contrastwerking wordt bereikt door de positieve uitwerking van deze onrechtvaardigheid van de vorst, dank zij de toewijding van Hang Tuah, die de eerste verbanning benut om de vorst een lang begeerde vrouw te bezorgen, en wiens tweede afwezigheid leidt tot de ontmaskering van zijn boezemvriend als een machtswellusteling, die alleen door Hang Tuah zelf onschadelijk kan worden gemaakt. Vooral dit laatste gedeelte is van een bijzondere dramatische kracht: de strijd tussen de boezemvrienden, van wie de ene de absolute trouw verpersoon- | ||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||
lijkt, de andere de macht die, niet ondergeschikt gemaakt aan de gehoorzaamheid, alleen tot totale vernietiging kan leiden. - En een ander punt waar wij tot kritiek geneigd zijn: wij mogen de vorst dan al schromelijk lichtvaardig vinden in zijn gehoorgeven aan lasterlijke beschuldigingen van jaloerse hovelingen, de Maleise lezer verwacht geen rechtvaardiging van de vorst, wiens souvereiniteit, ook tot het maken van fouten, immers absoluut is. Waar het voor hem op aankomt is de gehoorzaamheid van de dienaar. Dat is de grondslag van de Maleise staat en samenleving. Dit alles betekent intussen niet, dat er althans van Westers esthetisch standpunt geen kritiek te leveren zou zijn op dit boek. Vooral het bezwaar van langdradigheid en wijdlopigheid is vaak genoemd; nog eerder zou ik het cliché-matige naar voren willen brengen in de beschrijvende gedeelten, het ontbreken van het onverwachte, dat de aandacht gespannen zou kunnen houden. Het is intussen de vraag in hoeverre het billijk of zelfs mogelijk is, dergelijke normen van de Westerse lezer aan te leggen aan dit Oosters verhaal. Misschien moet men stellen, dat voor de Maleise lezer en hoorder niet het onverwachte, maar het verwachte, het normale, d.w.z. aan de Maleise norm beantwoordende tevens het schone en het goede is. Een gesprek tussen een vorst en zijn onderdaan, een zeereis van een gezant, een gevecht met een vijand mogen in het kunstwerk niet anders verlopen dan zij idealiter in de ogen van de Maleiers behoren te verlopen. Oorspronkelijkheid is ook voor de Maleier gelijk voor menige andere Oosterse mens esthetisch zo min als maatschappelijk een deugd. Het probleem blijft in hoeverre de Westerse norm, op dit zo goed als op ander gebied overigens, universele geldigheid heeft. Persoonlijk zou ik de stelling wel aandurven, dat in de Westerse kunst de originaliteit zeer eenzijdig op de voorgrond gesteld en in haar waarde overschat is, en dat een werkelijk universele esthetische norm, zo die bereikbaar en wenselijk is, op een synthese tussen Westerse originaliteit en Oosterse statische normativiteit zou dienen te berusten - als deze veel te grove en globale generalisering een ogenblik mag worden gehanteerd. Ik acht mij intussen bevoegd noch in staat deze kwestie in dit kader uit te werken; heb haar eigenlijk ook alleen aangeroerd omdat zij in onmiddellijk verband staat met de vraag in hoeverre de Hang Tuah een roman in Westerse zin kan heten. Het zal uit het voorafgaande duidelijk zijn dat het Maleise boek allerlei trekken heeft die kenmerkend mogen heten voor de Europese roman: het is een uitvoerig verhaal in proza, waarbij niet het slot, maar het menselijk avontuur als zodanig essentieel is, het heeft een duidelijk verloop van feiten zoals die geschied zijn aan en in personen, die spreken, een plaats in ruimte en tijd hebben, en er is een duidelijk thema, dat vanuit een bepaald gezichtspunt verteld wordt. Dat de liefde geen enkele rol speelt in dit verhaal moge voor een roman ongebruikelijk zijn, het is zeker geen wezenlijk manco binnen het genre | ||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||
als zodanig. Ook als onzuivere kunstvorm is de Hang Tuah een typische roman, in zoverre dat er geen taalkunst in strikte zin geboden wordt. Maar het kritieke punt in de vergelijking is de aan de Westerse roman ten grondslag liggende belangstelling voor het individuele lot; in het licht van de boven gegeven beschouwingen zal duidelijk zijn dat naar mijn mening de Hang Tuah bepaald niet voortkomt uit of berust op belangstelling voor het individuele lot. Hang Tuah is meer dan een individu, meer zelfs dan een held: hij is het prototype van de Maleise mens en zijn verhaal is de Maleise mythe in de zin, waarin Locher b.v. onlangs deze term heeft gedefinieerd: als ‘the representation by means of language of events which human beings consider as absolutely essential for their existence and as giving meaning simultaneously to the present, the past and the future’. Men zou kunnen stellen dat het verhaal van Hang Tuah per definitie uniek is, norm en ideaal beide; en dus per se ongeïnteresseerd in het individuele lot als zodanig, en voorzover dat niet voorbeeldig is voor de totale samenleving. Het kan een willekeurige kwestie van definitie schijnen of men het begrip roman zo ruim wil nemen dat ook een on-individueel verhaal als de Hang Tuah er onder valt. Ik kan niet beoordelen in hoeverre daar van algemeen literatuurwetenschappelijk standpunt bezwaren tegen bestaan. Maar de vraag lijkt me althans ernstige overweging waard, of niet deze jonge wetenschap die zich algemeen noemt, maar nog vrijwel geheel werkt met en steunt op Westers materiaal en Westerse ervaringen, bij voorbaat geneigd dient te zijn de algemeen-geldigheid harer definities en categorieën hoger te achten dan de scherpte van hun begrenzing; of concreet gezegd, de winst aan universaliteit, die zij boeken zou door de Hikajat Hang Tuah in te sluiten in haar categorie roman, niet ruimschoots opweegt tegen het mogelijke verlies aan toch maar zeer betrekkelijke preciesheid.Ga naar eindnoot2. A. Teeuw | ||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||
Literatuuropgave
|
|