Reporters-humanisme
Charles d'Ydewalle heeft in een serie artikelen in de
Nation belge, Hollande 1935, tal van overwegingen en notities
gegeven, die vooral beteekenisvol zijn voor de mentaliteit van dezen ‘vriend’
van Nederland.
Men vindt in bedoelde artikelen de som van goed geziene
karaktertrekken en van gemeenplaatsen, de som van verrassend juiste
psychologische opmerkingen en van aanstellerige betwetersappreciaties van den
geleerden en haastigen reiziger, die een heeleboel over Nederland weet, er veel
van ignoreert, maar er in elk geval maar duchtig over kletst.
Charles d'Ydewalle houdt babbeltjes aan de boorden van den Donau en de
Theems, van de Seine of het Y, - hij oordeelt en veroordeelt overal even
zelfgenoegzaam. Als hij dus in zijn zelfverzekerdheid veel argeloosheid mengt
dan doet men best dat langs de komische zijde op te nemen: voor zijn
oppervlakkigheid heeft hij immers een zekere touche-à-tout-geest als excuus.
Bovendien coquet-teert hij met het humanisme.
Hij oordeelt en veroordeelt overigens dikwijls spiritueel. Hij doet
het vaak onderhoudend. Hij doet het soms met grappige buitelingen en ironische
capriolen. Hij doet het in elk geval met een grootere dosis historische
onderlegdheid en met meer eruditie dan de meeste reporters. En als men die
historische onderlegdheid en eruditie niet van nabij bekijkt, zien zijn
schrifturen er sprankelend uit. Zij zijn het soms. Zij zijn vaak niet anders
dan klatergoud, of flonkerend als strookapsel. Het is soms ontstellend hoe
Charles d'Ydewalle, met eenerzijds toch teekenen van talent, anderzijds zoo de
Fransche taal, de feiten, de historie, het redelijk overleg van den humanist
tot gekapt stroo kan hakken.
Bij humanisten is het bijzonder vervelend wanneer zij van hun
onwetendheid onbewust zijn. Weet Charles d'Ydewalle iets niet goed of maar
half, dan is hem dat geen hinder. Hij kan als een ongeletterde humanist, men
vergeve mij deze paradox, in zijn onwetendheid te goeder trouw dwaasheden
neerschrijven als deze:
‘La Hollande fournit des nueés de critiques.
Elle ne donne pas de poètes. Alors elle se retourne de nouveau vers le Sud,
vers la terre nourricière de ses premiers écrivains, celle qui donna Maerlandt
et Ruusbroek, et elle en voit venir Timmermans et Wies Moens, Vermeylen et
Teirlinck, des inventifs et des fantaisistes, nés dans ce pays patoisant de
Flandres, exubérant et jeune qui lui paraît un peu une province
barbare.’
Charles d'Ydewalle heeft blijkbaar wel een klok gehoord, maar waar de
klepel hangt valt hem moeilijker te zeggen. Of liever, hij