Forum. Jaargang 4
(1935)– [tijdschrift] Forum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |
[Vierde jaargang, No. 4]Vlaanderen | |
[pagina 302]
| |
De Filosoof op den Ring‘Was soll nicht alles Meine Sache sein! Vor allem die gute Sache, dann die Sache Gottes, die Sache der Menschheit, der Wahrheit, der Freiheit, der Humanität, der Gerechtigkeit; ferner die Sache Meines Volkes, Meines Fürsten, Meines Vaterlandes; endlich gar die Sache des Geistes und tausend andere Sachen. Nur Meine Sache soll niemals Meine Sache sein...’ Ik zie Max Lamberty eveneens minder liever als dogmaticus dan als scepticus - want in den grond is de auteur van de Philosophie der Vlaamsche Beweging Ga naar voetnoot1) er geen mindere dan de schrijver van Sheherazade Ga naar voetnoot2). Maar welke booze geest heeft hem aangezet het ook maar eens te wagen - na zooveel anderen! - een ‘Weltbild’ ineen te timmeren?... Zoo'n ding moet natuurlijk alles omvatten. Gevolg hiervan: l'Idée bavardait sur tout... Dus ook over de Grenzen voor de Literatuur. Zooals zijn titel aangeeft, gaat Lamberty's tegenbetoog niet minder tegen mijn Grenzen der Literatuur, verschenen in Dietsche Warande en Belfort, dan tegen mijn Spiegel of Bokswant? En daar hij onder de werken die buiten ‘mijn’ literatuurgeschiedenis zouden vallen den Max Havelaar vermeldt, moet ik meteen vaststellen dat hij mijn essay met de klassieke verstrooidheid van den filosoof zal gelezen hebben, want daarin schreef ik precies: ‘...Het ware onbillijk uit de Litteratuur principieel werken te verbannen die uitgaan van ideeën - althans wanneer deze ideeën aesthetische gestalten geworden zijn. Moesten we het toch willen doen, zoo zouden we werken moeten verwerpen als | |
[pagina 303]
| |
Multatuli's Max Havelaar ...Daarvan kan geen sprake zijn...’ Dit bewijst alvast dat Pangloss' bokswant niet in mijn ‘spiegel’, maar in een ‘open deur’ terecht komt!... Wij meenden nochtans duidelijk onze opvatting uiteengezet te hebben waar wij in hetzelfde stuk schreven: ‘Wij verwerpen geenszins het kunstwerk ontstaan uit deernis om moreele verwording, uit verontwaardiging over sociale ellende of politiek onrecht; maar wij verwerpen het werk dat strekt tot het opdringen van een dogma, een stelsel. Zeker is het niet gemakkelijk te zeggen wààr, in een hybridisch werk, de grens ligt tusschen litteratuur en tendenz. Wat ons betreft: zoodra wij merken dat de preek of de meeting aanzet, voelen wij een onweerstaanbare neiging om den auteur in den steek te laten. Zoo we een politieke overtuiging willen opdoen of gesticht worden, dan wenden we ons rechtstreeks tot de ongecamoufleerde bron. Maar wij willen, om den drommel niet, dat een would-be litterair werk ons politieke knollen of wormstekige ethische nootjes voor de gouden vruchten der Hesperiden opsolfere. Wij herhalen het dus: zoo vruchtbaar sociale, ethische, politieke gegevens kunnen zijn als bron, als kiem van een kunstwerk, zoo misleidend worden zij, wanneer zij zich willen opwerpen tot doel, tot tendenz. Zoozeer wij het toejuichen wanneer de letterkunde zich verrijkt met elementen afkomstig uit bedoelde sferen, zoozeer stellen wij ons schrap zoo dit moet leiden tot een soort dienstvaardigheid, tot een soort knechtschap, kortom tot tendenzlitteratuur ten bate van gelijk welke richting... Door kruising van litteratuur en tendenz ontstaan meestal afschuwelijke hybridische monsters. Wij denken aan een bastaardwezen dat zou gesproten zijn uit de vereeniging van kemphaan en albatros... Ses ailes de géant l'empêchent de marcher... en zijn zware vechtsporen beletten hem het leven te overvliegen...’ In het licht van bovenvermeld onderscheid kan hij, wien het lust, uitmaken wat al of niet binnen de grenzen onzer bepaling der litteratuur valt, zoowel voor wat het werk | |
[pagina 304]
| |
aangaat der tijdgenooten als der verbolgen stemmen uit het Hiernamaals die Lamberty tegen ons oproept. Voor ons part denken wij er geen oogenblik aan daarom nog eens speciaal Dante, Demosthenes, Bossuet, Mirabeau en Vader Conscience over te lezen. Over deze imponeerende, alhoewel eenigszins heterocliete verzameling - waarin wij daarenboven nog met een bijzonder welgevallen Molière's Tartuffe begroeten - zullen wij, in globo, verklaren: Deze heeren lijken ons in zoover ‘litterair’, als zij uit de conflikten van hun wereld en van hun tijd essentieele waarden, eeuwige motieven ontwikkelen, motieven waarvan het zwaartepunt berust in het hart en in den geest van den mensch zelve, vanaf den Odusseus van den Griekschen Homeros tot aan den Ulysses van den Ier James Joyce, en niet in de sociale of politieke gebeurtenissen, welke, welbeschouwd, slechts een omlijsting, een wisselende mise en scène vormen van de eeuwige tragedie van 's menschen lot. Kortom, wij aanvaarden als ‘litterair’: al wat bleek ‘aere perennius’ te zijn: al wat niet afgebrokkeld is van het beeld. En wat brokkelt precies af, zooniet deze sociale en politieke strubbelingen waarvoor Lamberty de letterkundigen in het geweer wil roepen?... Maar of onze vriend zich heusch nog warm kan maken voor Dante's rol in den strijd der Welfen en Gibellijnen durven wij toch betwijfelen... Onder de tijdgenooten willen wij toch even nog stilstaan bij mevrouw Henriette Roland-Holst, wier socialistische poëzie Lamberty vermoedelijk wel als een ‘argument-massue’ in de weegschaal denkt te werpen. Een ieder kent de zoowat klassiek geworden mooie ode In alle pijn die door mij heeft gewoeld... uit De Vrouw in het Woud. Welnu, wij gunnen dit, en dergelijke aangrijpende, algemeen menschelijke gedichten volgaarne een paspoort voor den Helikon. Het blijkt zoo algemeen menschelijk, zoo weinig specifieke tendenzlitteratuur te zijn, dat wij het eens hoorden voordragen in een... Vlaamsch-nationalistisch milieu... In het vers: O had ik socialisme nooit gekend... had de declamator eenvoudig het woord ‘socia- | |
[pagina 305]
| |
lisme’ door ‘nationalisme’ vervangen. Waarom zouden wij bezwaren hebben tegen passe-partout tendenzlitteratuur?... Dat precies de filosofie zich het recht aanmatigt de ‘grenzen der litteratuur’ af te bakenen, hoeft ons geenszins te verwonderen, daar zij voor haar eigen werkterrein slechts de perken van het ‘omnia re scribili’ erkent. Van Plato tot Hegel heeft ze zich nooit kunnen ontdoen van die vrij onwijze bemoeizucht om aan alle menschelijke bedrijvigheid de ‘juiste plaats’ in haar ideologisch kaartenhuisje aan te wijzen. Die ‘juiste plaats’ verschilt telkens opnieuw en is in den grond vrij willekeurig. Lamberty toont zich hierbij de tegenvoeter van Plato. Waar deze de dichters radikaal uit zijn Republiek verbant, aanschouwt hij hen als ‘dienstmeisjes goed voor alle werk’ en verwijst hij ons dan nog liefst naar de wansmakelijke politieke keuken. Wij geven het grif toe: er steekt in de Boerenbonddrama's, de werkloosheidsproblemen en het kantweven rijkelijke stof voor onsterfelijke litteraire produkten... maar wij hebben - als litteratoren - niet te getuigen, pro of contra het Plan de Man, de toelagen aan het Katholiek onderwijs of de devaluatie van den frank. Deze bemoeizucht der externe instanties op het gebied der litteratuur werd door Gerard Walschap nog onlangs, in Forum, zeer raak aangestipt: Men eischt van den kunstenaar dat hij getuige voor de ‘waarheden’ van anderen en verdraagt niet dat hij het doet voor de zijne. Dit laatste heet men dan ‘kunst om de kunst...’ Inderdaad, mijn waarde Gerard: Nur Meine Sache soll niemals meine Sache sein!... Deed ik zooals Lamberty mij verwijt, aan mijn eigen regel afbreuk met de litteratoren op te roepen om uit den ivoren toren te komen om de bokswant op te rapen wanneer haar vrijheid door de regeeringen in gevaar wordt gebracht. Mijn restrictie: als het nood doet en alleen wanneer het nood doet toont toch duidelijk dat deze strijd opgevat wordt: gaande voor de ‘vrijheid’ als levenvoorwaar- | |
[pagina 306]
| |
de der litteratuur en niet voor de ‘Vrijheid’ als dogma. ‘Frei sein, aber auch von der Freiheit frei sein!...’ verlangde Schiller en in Max Stirners motto, vindt men de ‘Freiheit’ consekwent gerangschikt onder de ‘Sachen’ voor dewelke hij het vertikt in het krijt te treden. De vrijheid is voor den litterator een levensbehoefte, een ideëele ‘grondstof’, niets minder, maar ook niets meer. Ze is hem even onmisbaar als de materieele grondstoffen: inkt, pen en papier... Hoe jammer dat deze zelfstandigheid den Denker niet even duurbaar is, dat hij absoluut wil partij kiezen, of zelfs partijen kiezen - want hij dient zich niet noodzakelijk tot ééne te beperken.
In cauda, geeft Lamberty nog even de reden op van zijn ‘afrekening’ met mijn Spiegel of Bokswant. Ik heb het bewijs geleverd dat ik niet door zijn Philosophie der Vlaamsche Beweging overtuigd werd - hetgeen voor onzen Pangloss een raison suffisante blijkt te zijn om op den ring te wippen. Ik meen dat de ware reden veeleer ligt bij mijn gebrek aan instemming met zijn tweede boek Majesteit en Nood der Ideeën Ga naar voetnoot1) hetwelk hij mij als manuscript te lezen gaf. Het gaat echter niet op een discussie te openen over een boek dat nog niet in druk verscheen. Daarom kunnen wij besluiten met even nog na te gaan hoe het staat met den enormen invloed dien Lamberty aan de litteratoren toekent op den ‘gang der dingen’. De door Van de Voorde aangehaalde negatieve voorbeelden, Pascal en Dostojewski, - precies litteratoren! - ontwijkt hij met de uitvlucht, dat hij niet in Rusland noch in Frankrijk geweest is om een enkwest over dit punt in te stellen. Daartegenover stelt hij dan... Karl Marx!... Vrij ongelukkige keuze; want niemand, (buiten misschien Kamiel Huysmans?), zal, meen ik, er ooit aan denken Het Kapitaal binnen de grenzen der litteratuur te smokkelen... Zonder Voltaire zouden wij misschien de revolutie van | |
[pagina 307]
| |
1789 niet gekend hebben? Mogelijk! Vermits de neus van Cleopatra reeds de wereldhistorie op stelten zette, kunnen dertig boekdeelen compresse druk ook heel wat herrie verwekken. En zonder den hongersnood van die jaren zouden de sansculotten niet naar Versailles getrokken zijn om Louis XVI, Marie-Antoinette en den Dauphin naar Parijs te voeren. Wat zongen zij onderweg? ‘Nous ramenons le Boulanger, la Boulangère et le petit Mitron!...’ Maar of deze, voor de Platonische Ideeën zoo toegankelijke, oproerlingen precies tusschenin ook nog academische discussies hielden over den Candide - dit meesterwerk der sceptische levensbeschouwing - zullen wij maar betwijfelen... Ook in onze dagen kunnen wij een leerrijk voorbeeld aanstippen van den almachtigen invloed der litteratuur op de politieke ontwikkeling van een zeer gecultiveerd volk... Mein Kampf, - een boek dat wij, zijn doorluchtigen auteur en den Reichsminister Goebbels ten spijt, zoo vrij zullen zijn toch maar liefst buiten de grenzen der litteratuur te houden, - heeft niet alleen het pacifistische Im Westen nichts Neues, maar zoowaar de geheele litteraire productie der hedendaagsche Duitsche Montesquieu's, Diderots, Rousseau's en Voltaire's schaakmat gezet... Mein Liebchen was willst du noch mehr?... Bewijst dit ééne voorbeeld niet voldoende de ‘geringe draagkracht van het litteraire veldgeschut’?... Blijkt hier nogmaals niet zonneklaar dat - zooals ik het reeds schreef - tendenz en litteratuur complementaire waarden zijn die in omgekeerde evenredigheid blijven; zoodat b.v. in een boek dat voor 90 pCt. tendenz is, waarschijnlijk niet meer dan 10 pCt. litteratuur zal blijken. Zonder aan deze vaststelling de beteekenis van een strenge ‘filosofische’ wet te willen toekennen, mag er toch de conclusie uit getrokken worden: dat de beste uitkomst voor den politicus, den ethicus, den socioloog nog steeds blijft: een degelijk min of meer wetenschappelijk traktaatje te schrijven, zonder aanspraak op litteraire gelding. De litteratuur harerzijds heeft - als kunstuiting - niets te winnen en alles te verliezen met | |
[pagina 308]
| |
zich te laten omsmeden tot een wapen voor een of andere vergankelijke partij. De Kunst is edel metaal... Ze is goud! Niet van goud maakt men kogels; maar wel van het gemeene lood. Uit goud smeedt men kronen en het onvergankelijk beeld van Aphrodite, de Godin der Schoonheid!...’
Raymond Brulez |
|