Forum. Jaargang 4
(1935)– [tijdschrift] Forum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
De eer van grootmamaDe oostenrijksche nurse van een mij bekend klein meisje is een vierentwintigjarige houtvestersdochter, met de spichtige, niet onknappe, maar ook niet al te spiritueele trekken van een bakvisch van achttien; zij hangt Dollfuss aan, is katholiek en maagd. Maar zij bezit alle denkbare oostenrijksche diploma's van kinderverzorging, en praat met désinvolture over Freud. ‘Gnädige Frau’, zei zij, ‘wij moeten het kind niet zoo aan alles laten knabbelen, sonst wird sie 'ne Mund-Erotika’. De moeder had veel moeite om ernstig te blijven, maar constateert in het algemeen dat het geloof aan complexen de lust tot straffen in geval van een onbegrepen verzet van het kind tot een minimum reduceert, zoodat alles bij elkaar de opvoeding er wel bij vaart. In haar particuliere leven is de nurse overigens noch in haar maatschappelijke ambities, noch in haar geloof, noch in haar vrouwelijke coquetterie en onnoozelheid door de studie der psycho-analyse aangetast. Men moet reeds een eenigszins revolutionnair gemoed bezitten, wil vertrouwdheid met een ‘verlicht’ vocabulair daarin omwentelingen teweeg brengen. Niettemin is de afstand in een halve eeuw afgelegd, groot. Zij wist nog niet, dat veel erger zaken onverbloemd worden besproken, zelfs door zoogenaamd fatsoenlijke vrouwen in het gezelschap van heeren. Zoo schreef de Alma Tadema onzer letteren, Mr. C. Vosmaer, over haar die in zijn roman Inwijding het volmaakte specimen van de denkende-en-toch-vrouw-gebleven-vrouw vertegenwoordigt. Aan ergheid van vocabulair is men hier nog niet eens toe, en de pijnlijke reactie van de onervaren heldin was slechts opgewekt door de coquette uitval eener beeldschoone Amerikaansche tegen de etherische liefde à la Petrarca. De (trouwens eveneens mooie) Sietske rook toen aan haar bouquet rozen, als om iets reiners te voelen, en haar wantrouwen in Mrs. Hudson nam toe. Het boek viel mij toevallig in handen, en ik verslond het - weliswaar per tien bladzijden tegelijk waar de kunsthistorie en het citatenboek al te zeer de overhand namen; een ware lezeres is nu eenmaal altijd nieuwsgieriger naar de hij en de zij. Ik heb er niets tegen om op het gebied der klassieke en italiaansche cultuur ontwikkeld te worden, maar Mr. Vosmaer's psychologie van de voegzaamheid in het vrouwelijk denken geeft mij eenig wantrouwen omtrent zijn inzicht in de werkingen der kunst. En toch is het eigenlijk een meer dan sympathiek boek (waarin een geheel mislukte maar niettemin lofwaardige poging tot ‘natuurlijk’ schrijven en tot het scheppen van een roman-die-geen-roman-is gedaan wordt); de schrijver ziet er met volle overtuiging de vrouw als gelijkwaardig, en erkent haar recht om himmlische Rosen aan te brengen op àlle ge- | |
[pagina 199]
| |
bieden waar het schoone en het edele hand in hand gaan, in de domeinen van het gemoed, de ziel, èn de geest. Dat hij groote afkeer vertoont van de man-wording der vrouw en de emancipatie die zich als zoodanig afficheert, kan men hem moeilijk verwijten; wie zou het niet met hem eens zijn, het is een kwestie van goede smaak. En goede smaak was zoozeer het fort en het credo van Vosmaer! Met welk summum van goede smaak wordt niet in Amazone eindelijk dat been ontbloot waarover zooveel te doen is geweest, nog steeds in naam van het edele en schoone. Zoo simpel wordt alles wanneer de bedoelingen ‘hoog’ zijn (behalve dan in het oog van de onbegrijpende wereld), dat men zelfs vergeet verder na te denken over die kunstenaar die zonder een bepaald dijbeen geen kunstwerk scheppen kon. Maar er is één zwakke stee in Mr. Vosmaer's vereering voor Sietske, en die openbaart zich op de verrassendste wijze, en zeker geheel onopzettelijk. Hij heeft ergens bevroed dat wanneer hij als auteur er geen paal en perk aan stelde, zijn denkende vrouw, die als jong meisje al zoo moedig met haar eigen godsdienstproblemen gekampt heeft, wel eens over àlles zou kunnen gaan denken, en dat denken wanneer het zich in werkelijkheid poogt om te zetten, conflicten schept! Zijn Sietske was, als hij haar niet haastig naar de italiaansche kunstgeschiedenis terugverwezen had, misschien in plaats van het harmonische wezen te zijn dat hij met zooveel vreugde schildert, tijdelijk een vat vol conflicten geworden, in conflict met het leven, met zichzelf, met haar Frank - wie zal zeggen waar zooiets eindigt? Maar in ieder geval is het duidelijk dat hier iets begint: een vraag, die Mr. Vosmaer supreem genegeerd heeft; ineens blijkt nu dat deze minnaar van filosofen volstrekt niet van denken houdt! En toch zou men hem met liefde de meest pessimistische conclusies gegund hebben, maar hij gaat de conclusies liever uit de weg. Men zou kunnen vermoeden dat hij ze eenvoudig over het hoofd had gezien, of ze buiten het kader van zijn boek vond vallen - maar dan zijn daar ineens die verhelderende slips of the pen. Daar is het bij zoo'n verlichte geest toch nogal onverwachte adjectief erger, veel erger zaken, in de bovenaangehaalde zin. Dat ook ‘erge’ thema's in bepaalde monden ongevaarlijk worden (zie de nurse), vermoedde hij nog niet. Daar is ook de scène waarin Sietske een dom hollandsch meisje uit de handen van een losbolligen baron redt, die haar wil compromitteeren om haar daarna om haar geld te kunnen trouwen. Zij vindt het meisje een halve dag na haar vlucht in een buiten-restaurant, slaat de arm om haar heen, spreekt haar zusterlijk toe, en gedraagt zich in alle opzichten als de lieve en verstandige vrouw die Vosmaer in haar ziet. Het meisje legt uit dat zij een laatste wandeling met haar aanbidder heeft willen maken, dat hij het zoo arrangeerde dat zij niet meer op tijd voor het eten thuis kon zijn (wij zijn in de negentiende eeuw) - en, fluistert zij, nu ben ik ont- | |
[pagina 200]
| |
eerd. En welk gebaar vindt hier nu Sietske, dat toonbeeld van chariteit en menschelijke zuiverheid? Sietske liet haar los en wendde zich van haar af. Pas als het meisje gesnikt heeft: neen, neen, niet zóo als gij denkt, maar ik ben gecompromitteerd - nu kan ik niet meer terug, hervat zij haar rol van goede engel, en het merkwaardige is dat zij die in de oogen van Vosmaer geen oogenblik verlaten heeft. De spannendste passage, waarbij men geheel het zoeken naar verborgen préjugé's vergeet, zoo ademloos leest men dat, is toch die waarin aan Sietske iets afschùwelijks overkomt ten huize van den rijken en gedesoeuvreerden Engelschman bij wien zij met haar man logeert. Deze nakomeling van Manfred, die ons herhaaldelijk als zijnde van goede makelij maar bedorven door een doelloos bestaan wordt afgeschilderd, zoekt bij voorkeur, in zijn prachtige italiaansche villa, de na zijn wereldsche relaties zoo verfrisschende omgang met Sietske, die hem op haar beurt openhartig en niet onsympathiek vindt, hoewel wat dubbelzinnig tegelijk. Maar op een morgen - met haar samen in den weelderigen tuin - overweldigd door de schoone omgeving - en de kracht van zijn gevoelens - buigt hij zich plotseling, met hartstocht, over haar hand die op een muurtje ligt en drukt er een kus op. In de volgende seconde weet de ongelukkige Sir Ralph al niet wat hij maar stamelen moet om zich te excuseeren en haar vergiffenis te verkrijgen, maar zij drukt de hand tegen het voorhoofd en kan slechts uitbrengen: Niets - dan zwijgen en vergeten. Laat mij alleen. Pas vijf minuten na het gebeuren (subtiel trekje) wischt zij de rug van haar hand af. En omdat haar man opvliegend is, durft zij hem het geval pas weken later te vertellen, en gedurende die weken, verklaart zij: heeft die kus op mijn hand mij zoolang gebrand, als een vlek. Nog in veel hoofdstukken wordt op dit drama gezinspeeld. En eigenlijk zou het maar een klein beetje moeite hoeven te kosten om in deze avonturen-vol-goede-wil evenveel spanning te leggen als in moderner peripetieën.
Elisabeth de Roos |
|