jazelfs moreel-aangelegde literati, die
- sympathie in den tweeden graad -, de oogen sluiten voor de papperigheid van
den mondainen overspeler die Ronsard in zijn eer heeft hersteld en die,
omgekeerd, den properen Boileau niet kunnen luchten.
4. Ik houd van Persius, omdat Persius niet hield van Nero. Wat mij
betreft, ik vind Nero een dilettant, op elk gebied.
5. Persius is gesloten als een ei, hard en hoekig als een steen. Maar
zijn vers is stroef; hij schrijft lastig Latijn; zijn hermetisme is armoede. Ik
houd daarbij niet van moralisten. Zij maken het zich al te gemakkelijk: ‘Je
rends au public ce qu'il m'a prêté’. Ik stel derhalve Persius op hetzelfde plan
als de schoolsche abundantie van een Juvenalis en de klein-burgerlijke moraal
van een Horatius.
6. Persius schrijft verzen als deze: ‘Waarom kamt g' op uw kaken een
geparfumeerden schoteldoek, terwijl aan uw onderbuik een gladgeschoren gorgel
uitsteekt?’ Hij kan tieren als een profeet. Zijn strakgespannen
verontwaardiging, zijn brutale eenvoud, daar zou ik wel kunnen van houden.
7. Het kan mij niet schelen of hij jong is gestorven, en dat de
critici hem niet naar waarde hebben geschat. Maar ik houd van dezen goeden
zoon, die, levend - zonder wrevel -, aan de zijde van een angstvallig-bezorgde
moeder, in den eng gesloten familiekring, dag aan dag zijn moreele strakheid
voedt aan de ijskoude bron van een zorgvuldig-onderhouden woede. Persius: de
dichter die, in een tijd van intellectueel en moreel dilettantisme, zonder een
arme of een verstooteling te zijn, zich aanstelt als de louter cerebrale vijand
van al wat is, theoreticus der allesomvattende oppositie.
8. Facit indignatio versus, slechte verzen, maar harde