Forum. Jaargang 3
(1934)– [tijdschrift] Forum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 913]
| |
XVIIIk heb slecht geslapen want dat kerkelijk huwelijk heeft mij door het hoofd gespookt. Van Schoonbeke heeft wel beweerd dat op staanden voet met de Jezuïeten klaar te kunnen spelen, maar ik twijfel er aan want die zegt zoo maar wat. Voor ik op hem een beroep doe zal ik zelf hier in de buurt eens probeeren. Ik vraag bij den bakker waar onze pastoor woont en om acht uur hang ik al aan zijn bel. De meid vindt het vroeg voor een bezoek want mijnheer pastoor zit nog koffie te drinken. Ik geef haar echter een fooi en een knipoog als om een olifant te overtuigen, waarop ze mij gaat aanmelden. Dat is een goed begin. Even later word ik ontvangen door een man die er nog jong uitziet en die vraagt wat ik verlang. Vooruit, Laarmans. Met de deur in huis. Er op of er onder. 't Is voor je eigen kind. Ik zeg hem dan brutaal weg dat mijn dochter dezen avond naar Polen vertrekt en vandaag nog door hem gedoopt en getrouwd zou moeten worden. Ik zie dadelijk dat hij niet schrikt. Hij kijkt mij aan en vraagt of zij de christelijke leerling kent. - De heele catechismus? - Neen, zegt hij, de groote waarheden. - Van één God, van de Drieëenheid, van de Menschwording van Christus en zoo? - Juist. Ik zeg dat ik haar die dadelijk leeren zal, waarop hij in een dagboek kijkt. - Over een uur doopen, om zes uur biechten en om zeven uur trouwen. Voor het trouwen ieder met een getuige komen. Voor 't doopen heeft zij niemand noodig als zij goed vindt dat de koster peter is. Daar hij een zieke moet gaan bezoeken vraagt hij ver- | |
[pagina 914]
| |
ontschuldigend of hij mij nog met iets van dienst kan zijn. Dat vroeg die brave burgemeester ook toen wij hem bij 't kaartspel verrasten. Ik informeer of hij soms geen catechismus te leen heeft die ik vanavond zal terugbrengen. Hij zoekt in een lade en stelt mij een boekje ter hand. - Om mede te nemen naar Polen, zegt hij. Ik geef haar die cadeau. Maar leer haar vandaag niet te veel in eens of zij is straks alles vergeten. Als de meid mij uitlaat moet ik mijzelf geweld aan doen om met haar in de gang geen flikker te slaan. Adele staat in de keuken aardappelen te schillen. Zij heeft ook Bennek aan 't werk gezet want ik zie dat die met een emmer naar boven trekt. Ik zeg haar dat zij over een half uur gedoopt wordt, dat zij dus maar net de tijd heeft om zich wat op te kleeden en stel haar die catechismus ter hand. - Een cadeau van je pastoor om mee te nemen naar Polen. Die moet je tegen zes uur uit het hoofd kennen, want dan word je de biecht afgenomen. Zij droogt hare handen af alvorens het boekje open te slaan, werpt een vluchtigen blik op den stekeligen inhoud en kijkt mij pessimistisch aan. Ik stel haar nu gerust en zeg dat zij moet opschieten. Zij schilt ijverig door en gaat zich dan haastig kleeden. Even later komt zij de trap afgestormd, vraagt waar de pastoor woont en vliegt de deur uit. Een half uur nadien keert zij gedoopt terug. Een schuchterheid belet mij haar te vragen hoe 't gegaan is en ik zeg haar nu wat zij vooral tegen zes uur kennen moet. Om te beginnen dat er maar één God is. - Is er werkelijk een God, pa? vraagt zij. Is dat nu een vraag om tot je vader te richten als je zelf twee en twintig bent? En zij stelt die zoo eenvoudig als vroeg zij of Litauen een republiek is. Als zij waarlijk denkt dat ik haar bescheid geven kan dan is dat een blijk van overdreven waardeering. Of er een God is. Een vraag waar ik tegen op zie als | |
[pagina 915]
| |
tegen den Himalaya. Al die jaren heb ik mijn afgrond kuisch bedekt gehouden en ik al hem op dezen dag zeker niet ontblooten. Ik zeg haar dus maar dat ik hoop van wel, maar dat een klerk zooals ik dat niet kan uitmaken. Dan spreek ik gauw over de drie Goddelijke Personen, omdat ik die toch al iets minder plechtig vind dan dat dreigend enkelvoud, maar daar snapt zij niets van. En daar ik zelf die rolverdeeling niet begrijp, kan ik haar tot mijn spijt geen opheldering geven. Ik daal nu ineens af tot bij Adam en Eva met hun appel en eerlijk gezegd ben ik blij dat ik beneden ben. In 't Paradijs kan ik een beetje op adem komen. Van onzen stamvader had zij al gehoord, zeker op school, maar van de erfzonde staat zij toch paf. - Als ik nu eens een moordenaar was, dan zou jij mijn zonde erven, want je leven lang zou je met vingers gewezen worden als had je de helft van die moord gepleegd, is 't waar of niet? Ja, dat begrijpt zij. Maar nu moet ik de Menschwording van Christus ontsluieren en dat zal een harde noot zijn. - Welnu, Adam en Eva's gruwelijke bruidschat kleefde alle menschen aan en niemand minder dan God zelf zat hen op de hielen en wees hen met den vinger. Tot God inzag dat het voor ons geen leven meer was en ons zijn zoon gezonden heeft om ons vrij te koopen door zijn lijden. In plaats van hem uit klei te maken en leven in te blazen, zooals hij met Adam gedaan had, gaf God er de voorkeur aan hem te doen geboren worden uit een reine vrouw, dus uit een die vrijstelling van de erfzonde had en onbelast was. Daartoe zond God de Heilige Geest die Maria bevruchtte. Begrepen? Zij vraagt of zoo iets mogelijk is en spreekt van Leda en de zwaan. Maar ik doe haar opmerken dat het die zwaan ernst was, terwijl hier een geestelijke bevruchting leven verwekt heeft. De leer en het lijden van Christus volgt zij met vervoering en zij schaart zich geestdriftig onder zijn banier en | |
[pagina 916]
| |
onder die van zijn moeder. De Joden mogen van geluk spreken dat zij op 't oogenblik met haar niet af te rekenen hebben. - Drie dagen na zijn dood is hij teruggekeerd tot zijn Vader, dus opgestegen ten Hemel, want toen men zijn graf binnentrad was het ledig. Niets. Niemand. Begrepen? Neen, dat begrijpt zij niet, al staan er verticale rimpels in haar voorhoofd van 't geweld dat zij bij 't denken doet. Maar met of zonder rimpels, het moet er globaal in, als een purgatie. - Dat begrijpen is trouwens bijzaak, troost ik haar, want het gaat hier om een dogma. Onze pastoor neemt je immers geen examen in de wiskunde af? Je krijgt niets te bewijzen. Als je maar weet dat het er staat. En kan je 't gelooven, vooruit dan maar. Zij kijkt mij aan met stijgende verstomming maar ik streep toch gauw nog een en ander aan over Hel, Hemel en Vagevuur, de Onsterfelijkheid der Ziel, de Akte van Geloof, de Tien Geboden Gods, het Vader Ons en het Wees Gegroet, zonder haar tijd te gunnen mij nog meer vragen te stellen. Daarop laat ik haar alleen in 't dichtste van dat braambosch en nu moet zij maar zien hoe zij er zich doorheen slaat. Want als het met die pastoor niet gaat dan moet zij 't nooit meer probeeren. Om half zeven komt zij thuis na schitterend gebiecht te hebben en even later is mijn broer daar om getuige te zijn voor den bruidegom. Hij wil zijn fiets medenemen om van de kerk direct op ziekentournée te gaan. Maar ik doe hem opmerken dat wij met een bruid komen, die nog zoo goed als niets van de christelijke leering afweet en ik vind het niet raadzaam daar bovendien nog met een fiets te komen aanzetten. De pastoor is gereed. Hij kent haar al, want hij klopt haar hartelijk op den schouder en brengt ons dadelijk door een achterpoort in de donkere, holle kerk, waar vier stoelen voor het altaar op een rij staan. De koster steekt een paar kaarsen aan, nauwelijks genoeg om elkaar te zien zitten, plaatst Adele en Bennek in 't midden, mijn broer naast | |
[pagina 917]
| |
den bruidegom en mij naast de bruid. De pastoor verwijdert zich nu even, maar keert spoedig terug in wit rokelijn en purperen stool. Een heel andere man. Hij buigt een knie ten gronde voor het altaar en komt dan gedecideerd op ons af, als een die gewoon is er kort spel mee te maken. Hij vraagt of de bruidegom Vlaamsch kent en Bennek zegt ja. Hij spreekt wel Fransch met haar, maar verstaat toch ons Antwerpsch. Daarom moesten wij altijd zoo met hem oppassen. De priester vraagt hem nu of hij uit zijn vrijen wil hierheen is gekomen om met Adele te trouwen. Bennek zwijgt en de priester herhaalt zijn vraag. Daar heb je 't gedonder. Adele lispelt gelukkig iets en eindelijk zegt Bennek gedecideerd ja. Mijn kind krijgt dezelfde vraag en geeft hetzelfde antwoord. De priester sluit een hand van Adele in een van Bennek, wikkelt het handenpaar in zijn stool, prevelt een gebed in 't Latijn en houdt dan een toespraak waarin hij er op wijst dat dit verbond slechts door den dood verbroken kan worden. Dan wendt hij zich tot Bennek met de woorden ‘zeg duidelijk met mij’: - Ik, Bernard Maniewski, geef u, Adele Laarmans, die ik hier bij de hand houd, mijn kerstelijke trouw. Hij wacht even. Bennek zwijgt weer. Mijn broer fluistert hem iets in 't oor en eindelijk stoot hij een geluid uit waarin alleen hun twee namen te onderscheiden zijn. - En neem u tot wettige huisvrouw voor God en de Heilige Kerk. Bennek braakt iets uit dat even goed Poolsch kan zijn als Vlaamsch. Ik verneem een sissend geluid als van een ketel die stoom laat ontsnappen en opeens proest Adele het uit. Ik sta als versteend. Wij lijden schipbreuk in 't zicht van de haven, maar dat zal ik haar betaald zetten. Ik neem mijn hoed al vast in de hand en knoop mijn jas dicht. Maar de pastoor wacht geduldig tot de vlaag over is en doet dan ook haar diezelfde formule herhalen. Zij lacht, huilt en declameert tegelijk. Twee van de drie kaarsen zijn uitgegaan. De priester zegent nu een ring, die Bennek hem | |
[pagina 918]
| |
overhandigt, steekt Adele die aan den vinger, doet nog een gebed, geeft het jonge paar zijn zegen en verzoekt ons hem in de sacristie te volgen, waar wij de akte teekenen. Ik schaam mij dood in hare plaats en bereid een toespraak voor, maar ons pastoortje geeft mij de tijd niet want hij klopt haar weer op den schouder en maakt haar zijn compliment voor 't vele dat zij in die enkele uren heeft ingestudeerd. Dan drukt hij ons allen de hand en brengt ons tot aan de deur. Had er port in die sacristie gestaan, hij had er ons geschonken. - Alle begin is moeilijk, kind, zegt hij haar nog. Hij schijnt niet te vinden, dat hij last met haar gehad heeft, maar zij met hem. Wist ik maar zeker dat hij ze niet weigeren zou, ik zond hem een kist fijne sigaren. Maar een dankbrief krijgt hij in ieder geval en honderd frank voor de armen ook, zooals die burgemeester gekregen heeft. Dat is nu eenmaal mijn tarief. - Wel? heb ik haar gevraagd. Zij denkt droomerig na. - Ik weet het niet, zegt zij, maar 't is mij toch alsof ik getrouwder ben dan gisteren. Zij heeft die catechismus werkelijk in haar valies gestopt en is 's avonds laat nog met Bennek weer naar Keulen onder zeil gegaan. Is het omdat de gestalte van mijn vrouw ontbreekt, met dat rampzalig gezicht en die toonlooze stem, of omdat Adele's verrijzenis mijn geloof in een eeuwige smart heeft geknakt? Of kan een vlaag van leed slechts éénmaal in al hare volheid gesmaakt worden? In ieder geval is dit nieuwe afscheid minder hard dan gisteren, in den wind bij de tram. Bennek en ik schudden elkander stevig de hand, als kapiteins ter lange omvaart. - Mon cher Bennek. - Mon cher papa. Ik hoop dat het ditmaal gemeend is en hij waarschijnlijk ook. En Adele lacht omdat zij tóch nog een paar tranen gewaar wordt. Als zij vannacht maar weer niet komt bellen. | |
[pagina 919]
| |
XVIIIOns gezin is weer aan den gang: Willem in Gent aan de universiteit, Jan en Ida op 't Gymnasium, mijn vrouw in de keuken en ik op kantoor. Dat eerste verlies is gevoelig, maar als ik mijn andere kinderen aanschouw dan weet ik dat het toch nog enkele jaren duren zal voor wij alleen zitten. Door hun briefkaarten kunnen wij Bennek en Adele volgen op hun tocht door Duitschland, steeds verder naar 't Oosten toe, tot er uit Posen een brief gekomen is met een relaas van hare kennismaking met Bennek's familie. Zij is daar met open armen ontvangen en 't moeten werkelijk allerliefste menschen zijn, want over mijn brief geen woord. Daar schijnt de vader dus niet eens over gesproken te hebben. Ik begin er aan te twijfelen of hij hem ooit ontvangen heeft. Onze kinderen wonen in Gdynia, een haven die aan de Baltische Zee in aanbouw is en waar Bennek een betrekking heeft gekregen. Mijn vrouw vindt nu en dan in huis nog kleine voorwerpen die haar toebehooren, maar die Adele verzuimd heeft in haar koffer te pakken. Zij bergt die zorgvuldig op in een lade waarvan zij alleen den sleutel heeft, zoodat die rommel beveiligd is tegen Willem, Jan en Ida. Met ongeregelde tusschenpoozen, nu eens tweemaal in de week, dan maar eens in de veertien dagen, komt er een brief waarin uitvoerig verslag gegeven wordt van wat er omgaat in de pas gestichte firma Bennek en Adele, wat zij aan huisraad aangekocht hebben, hoe 't er in Gdynia uitziet, dat de koude er veel strenger is dan bij ons, dat Bennek's ouders uit Posen zijn overgekomen, wat ginder goedkooper is dan in België en andersom. Mijn vrouw schrijft lange brieven terug om haar zoo goed mogelijk op de hoogte te houden van ons doen en laten en zendt haar postpakketten met artikelen die ginder te duur of niet te krijgen zijn. En stilaan begon over haar een nevel te vallen toen er | |
[pagina 920]
| |
met Nieuwjaar een brief gekomen is met de boodschap dat zij tegen Paschen een kind verwacht. En toen zijn de poppen aan 't dansen gegaan. De naaiwinkel was nog dien zelfden avond weder volop in actie en er wordt haakwerk geproduceerd als voor een heel regiment kabouters. Het wit, rose en hemelsblauw verlichten onze huiskamer zoodat er geen bloemen meer in noodig zijn. Overal liggen hemdjes, sokjes, mutsen en manteltjes, nauwelijks groot genoeg voor een flinke pop. Ieder voorwerp wordt minstens op een half dozijn exemplaren gemaakt en op 't eind van de week pak ik den afgewerkten voorraad zorgvuldig in en hij gaat met de post naar Polen als monster zonder waarde. Dat verpakken vertrouw ik aan niemand toe, want ik geloof zeker dat niemand mij dat nadoet. Adele schrijft na een week of zes dat zij last krijgt met de douane die 't verdacht is gaan vinden. Mijn vrouw heeft mij gepolst over een reis naar Polen, maar is tot de conclusie gekomen dat het beter is dat zij gaat als het kind geboren is, want zij weet bij ondervinding dat een vrouw vooral hulp behoeft als zij weder op de been is gezet, als het kind zuigt en huilt en de pot niettemin gekookt moet worden. Zoo lang zij daar ligt wordt zij wel geholpen. Volgens de laatste berichten van Adele's hand is het nog een kwestie van uren. Zij zit in een kliniek te wachten tot dat kind het goed vindt. De ongerustheid is hier zoo groot dat de fabricatie voorloopig gestaakt is. Niemand durft vragen waarom. En toen is er een telegram gekomen: Jongen, alles wel. Wat mijn vrouw gedaan heeft weet ik niet, maar ik ben direct naar den Keizer gegaan en heb er met de vrienden een stevig glas op gedronken. Toen ik 's nachts om één uur thuis kwam hoorde ik dat onze naaimachine nog volop in werking was. Ik heb de deur stilletjes opengemaakt en gevraagd of grootmoeder nog niet naar bed ging. Zij stopte even, keek mij aan door haren nieuwen bril en trapte dan weer door.
Willem Elsschot (Slot volgt) |
|