Forum. Jaargang 3
(1934)– [tijdschrift] Forum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 704]
| |
IVDe Pool is vandaag niet boven water gekomen. Hij wacht zeker op bescheid. En aan Adele heb ik nog niets kunnen vragen omdat wij nog geen oogenblik alleen zijn geweest. Steeds is er een van mijn kinderen in de buurt. Op 't oogenblik wordt het souper verwerkt. Uit gewoonte heeft men een stoel voor hem gereed gezet, maar die is ledig gebleven. - Komt Bennek niet?’ vraagt onze zestienjarige slungel met een blik op Adele. Geen antwoord. - Mijn bedrogen zuster of het verraad van den Pool. Sprakelooze film.’ En meteen haalt hij zijn vijfde boterham naar zich toe. Zoo'n jongen eet voor drie. Adele staat zwijgend op en gaat de keuken in. Zeker om te huilen. Jan kijkt verstomd zijn moeder aan maar krijgt taal noch teeken. Met een schuinen blik ondervraagt hij de uiterste linkerzijde waar Ida zit, die een jaar jonger is dan hij. Alles tevergeefs. Hij krijgt nu een kleur als voelde hij dat hij iemand pijn heeft gedaan, en weet blijkbaar niet wat verstandiger is, zwijgen of aandringen. Hij eet niettemin tot hij zijn bekomst heeft, staat dan op, fluit de eerste maten van de nieuwste Rumba en trekt met schriften en boeken de voorkamer in, om huiswerk te maken. Ida staat nu ook op en gaat zich bij Adele in de keuken vervoegen. Ik hoor zoenen. Er wordt dus getroost, alweer buiten mij om. Ik moet nu iets doen, dat is zeker. En om goed te laten blijken dat er nog meer wilskracht in vader zit dan zij wel denken, zeg ik luidop dat die heele comedie lang genoeg heeft geduurd, waarop ik een blik van mijn vrouw onderschep die zwaar is van minachting. Door een kracht die in mijn rug werkt word ik nu | |
[pagina 705]
| |
voortgestuwd tot in de keuken, waar Adele in een hoek zit, met hare zware vijftienjarige zus op haren schoot. Bij mijn verschijning houdt zij met wiegen op. - Weet je dat Bennek...’. ik stop even, in de hoop dat Ida de keuken verlaten zal. Maar zij blijft zitten, met hare armen om Adele's hals en kijkt als een wild beest dat zich te weer stelt. - Hij zou mij ‘officieel’ ten huwelijk vragen en heeft gezegd dat hij je aan je kantoor zou gaan opzoeken. Vind je 't niet belachelijk?’. 't Is dus niet noodig dat ik zijn bezoek nog eens over vertel, want zij weet er alles van en ik vraag nu maar of zij goed heeft nagedacht en of zij zeker is dat zij van Bennek houdt en met hem gelukkig zal zijn. Alsof men over zulke dingen nadenkt. - Natuurlijk houd ik van hem, anders had het nooit zoo lang geduurd. En ik wil wel met hem trouwen ook. Wat het gelukkig zijn betreft, dat heb ik af te wachten’. En zich tot het zware kalf wendend, dat nog steeds op haren schoot zit: - Wat denk jij van dat gelukkig zijn, moedertje? Zal het lukken of niet?’ Nu spreekt ze weer tot mij: - Zeg maar dat je 't goed vindt, Pa, dan ben je er van af. Want als je hem geen antwoord geeft dan komt hij niet meer en dan moeten wij die laatste weken op de straat loopen. En ik ben liever thuis.’ En verder tot hare zus: - Willen wij eventjes gauw het vaatwerk van 't souper afwasschen, klein moedertje?. Jij mag afdrogen.’ Daarop ontplooit zich het ineengestrengelde paar weer tot twee zusters en de jassmuziek in de pompbak neemt een aanvang. Ik kan in die keuken verder niets verrichten, ga de eetkamer weer in en zeg aan mijn vrouw dat Adele t'akkoord is. Meteen vraag ik of zijzelf toestemt. - Toestemt, toestemt. Stem jij toe?’. | |
[pagina 706]
| |
- Zeker’ verklaar ik gedecideerd. ‘Zij moet het maar weten. Zij is oud en wijs genoeg.’ Toch trekt mijn vrouw nog eens op hare beurt de keuken in alsof het pleit niet beslecht was en ik hoor dat zij vraagt wat Adele denkt van dat laattijdig aanzoek en van de houding van dien Poolschen vader die ons volkomen negeert. Zij schijnt dat maar niet te kunnen slikken. Ik ga op de teenen tot bij de keukendeur en luister. Het afwasschen wordt even gestaakt, maar in plaats van Adele is het Ida die haar van antwoord dient. - Hij zou onze Adele al lang gevraagd hebben, maar zij vond het vervelend zoo lang vooruit als verloofde rond te loopen, vooral op school onder al die jongens, is 't waar of niet, Adele? En nu gaat hij aan zijn ouders schrijven dat hij verloofd is. Voilà.’ Er wordt hier allerlei gebrouwd zonder dat mijn vrouw of ik er iets van af weten. Een ware heksenketel. - Heb je 't gehoord?’ vraagt mijn vrouw, als wist zij dat ik had staan luisteren. ‘En vind jij dat soms normaal? Je bent een mooie vader.’ | |
V
Bennek's vader is onverwachts uit Polen hierheen gekomen en volgens Adele moet haar Pool raar hebben opgekeken toen zijn oude heer hem aan de Handelsschool stond op te wachten. Wij hebben overleg gepleegd en zijn tot de conclusie gekomen dat wij er alles moeten opzetten. En zoo hebben wij hem dan uitgenoodigd om van middag met zijn zoon bij ons te dineeren. Immers, dit is een eenige gelegenheid om kennis te maken met het hoofd van den Poolschen clan waar Adele misschien in opgenomen wordt. En wij moeten ons haasten, daar hij van avond reeds afreist. Hij is overgekomen om onze Wereldtentoonstel- | |
[pagina 707]
| |
ling te zien, want hij is architekt, en gaat van hier naar Amsterdam dat in Polen bekend staat voor zijn prestaties op het gebied van modernen stedenbouw. Van daar uit vindt hij zijn weg naar Polen wel terug. Mijn vrouw en ik gelooven geen woord van al die architektonische belangstelling. Hij komt natuurlijk om ons hol in oogenschouw te nemen en na te gaan hoe zwaar wij ongeveer wegen. En dan pas veegt hij zijn zoon den mantel. Hoe zou het anders te verklaren zijn dat die man, die ons van haar noch pluim kent, dadelijk goed heeft gevonden hier met mijne bende aan tafel te komen zitten. In ieder geval volgt nu spoedig een opklaring en dat is maar goed ook, want zoo gaat het toch niet langer. Ons beste tafelkleed is opgelegd en ons verguld trouwservies, dat in al die jaren slechts drie- of viermaal gebruikt werd, is uit den hoek gehaald. De kinderen hebben opdracht zich netjes te kleeden en netjes te gedragen, want als wij zoo onder ons zitten maken zij dikwijls een leven dat hooren en zien mij vergaan. Ik vind dat Bennek en Adele niet naast elkander kunnen zitten. Mijn fierheid laat niet toe dat die man soms denken gaat dat hij in een val is gelokt. Als die jongen slechts te krijgen is met luizige methodes, dan nog liever heelemaal niet. Zij zal dus heel gewoon naast Ida zitten als wisten wij zelf niet eens om welke van die twee het te doen is. Bennek links van zijn vader en ik rechts. Wij krijgen soep, vleesch, kip, dessert en twee flesschen wijn. Zoo staan wij hier dan op een hoop te wachten tot eindelijk de bel gaat. - The hostilities are opened’ zegt Jan. Ik voeg hem nog gauw toe dat dit voor vandaag zijn laatste Engelsch behoort te zijn en zie dan een reus van een vent die op ons afkomt. Onze planken vloer kraakt geweldig onder zijn stap. De zoon loopt naast den vader als een hazewind naast een bul. De man klapt zijn hakken tegen elkander, geeft mijn vrouw een geweldigen handkus, verdeelt een vluchtigen groet onder de kinderen, steekt mij een klauw toe als een | |
[pagina 708]
| |
grijpemmer en blijft dan, met de handen op den rug, midden in ons salonnetje staan. Hij heeft natuurlijk een goede reis gehad. Ja, wat zou er aan zoo'n man kunnen overkomen? Intusschen gaan zijn oogen rond over meubelen, vrouw en kinderen. - Und das ist der Freund meines Sohnes, nicht war?’ vraagt hij en kijkt Willem aan, die even knikt. Ik zou willen zeggen ‘jawel, mijnheer, maar dit hier is vooral zijn meisje’, want als ik het gesprek niet op meisjes en trouwen breng dan mist dat diner zijn doel. 't Is echter niet gemakkelijk. Ik zou ook kunnen vragen ‘en hoe vindt U mijn oudste dochter?’. Maar ik wil niet doorgaan voor een handelaar in blanke slavinnen. Ofwel kon ik meedeelen dat Adele, net als zijn zoon, over enkele weken afgestudeerd is, wat van zelf insluit dat zij dan beschikbaar komt voor een huwelijk. In zijn plaats echter zou ik den vader zonder meer geluk wenschen met den eervollen afloop van dat studeeren. Het beste was misschien eerst te vragen of hij óók dochters heeft, als wist ik dat niet. Daarop informeer ik of die al getrouwd zijn. Of zij al een jongen op 't oog hebben. Dat het uithuwelijken van een dochter weliswaar een echt probleem is omdat de jongelui hun brood niet kunnen verdienen, maar dat het voor een jongen óók een heel vraagstuk is de levensgezellin te vinden die hem past. Dat daarbij niet zoozeer aan geld gedacht moet worden als wel aan opvoeding, geleerdheid en karakter. Dit laatste is een goede zet want ik zie niet in wat ik haar zou kunnen medegeven, behalve dan een bruidskorf. Intusschen staat die man daar te kijken. Onder 't drinken van een glas wijn zal het misschien vlotter gaan en om alvast uit dat salon te geraken noodig ik hem uit aan tafel plaats te nemen en ga zelf zitten, gevolgd door de anderen. Een oogenblik later is de soep daar. Als ik naar mijn lepel pak staat hij op, werpt op zijn zoon een blik die Bennek als een veer in de hoogte doet gaan, maakt het teeken des kruises en begint te bidden. | |
[pagina 709]
| |
Een ijselijke stilte valt in. Ik was op alles voorbereid, behalve op dát. Meebidden of niet? Dochter of geweten? Intusschen gaan zij door en zitten wij daar als heidenen die het zwaard afwachten. Ik durf vrouw noch kinderen aan te kijken en staar op mijn schoot, wachtend tot die menhir aan mijn linkerhand weer gaat zitten. Mij dunkt dat die Polen veel langer bidden dan men hier te lande doet. In ieder geval duurt het mij een eeuwigheid. Als zij eindelijk klaar zijn is het mij alsof mijn hart heeft stil gestaan en nu pas opnieuw in werking treedt. De flauwe hoop die mij restte is verzwonden want ik voel dat die architekt op Rome bouwt als op een rots en wat hij hier heeft beleefd is met geen woorden uit te wisschen. Dan nog liever een negerin, als zij maar meebidt. Het diner verloopt dan ook zwijgend, al schijnt het hem te smaken. Na ieder gerecht een enkel woord over de politiek of de temperatuur in Polen. Ik zit daar als een afgestrafte snotjongen, met een waas voor de oogen, maar zie toch dat Jan moeite doet om zijn vork behoorlijk links te hanteeren. Als alles op is doen zij een nieuw gebed, als bestonden wij niet en daarop gaat mijn arme vrouw toch nog extra koffie zetten, alsof die nog wat goed maken kon. Wij staan op om die in 't salon te gebruiken, waar hij met zijn zoon in onze canapé gaat zitten die doorzakt tot op den vloer. De twee gepoederde vrouwen zitten ieder in een fauteuil. 't Heeft wel iets van een bordeel. Jan en Ida zijn verdwenen en Willem leunt tegen den schoorsteenmantel aan als voelde hij zich volkomen op zijn gemak. Onze man zegt nu toch iets meer: dat alles hier duurder en slechter is dan in Polen, dat zijn vrouw ginder iederen morgen met de meid naar de markt gaat. Nu, voor mijn part mag dat mensch niet alleen gerust naar die markt gaan maar er zelfs nooit meer van terugkeeren. Ik zwijg echter ter wille van mijn dochter. Als die canapé maar stand houdt. Niet zoodra is de koffie opgeslurpt of hij verontschuldigt zich omdat hij niet langer kan blijven, kust nogmaals die | |
[pagina 710]
| |
hand, buigt circulair voor de twee overblijvende kinderen en wordt door mij uitgeleid. Over Adele geen woord. Bennek loopt mee. In de gang helpt hij zijn vader zijn jas aantrekken. Dan maak ik de deur open en kijk ze beiden nog even na. Veel spraak schijnt er niet in te zitten, maar om den hoek verandert dat wel. En één ding is zeker: die vader weet er nu het zijne van en dat dineetje is een waardig besluit geweest voor die ongehoorde verloverij. | |
VIVan middag heb ik op de piano een brief uit Polen gevonden. Mijn vrouw had hem niet opengemaakt als om te beduiden dat zij zich de zaak niet meer aantrekt. Ik mag die verder alleen afhandelen. De brief is in 't Duitsch gesteld, in Gotisch schrift, zoodat ik slechts langzaam vorder. Bennek's vader begint met ‘sehr geehrter Herr’. 't Is mij alsof ik hem zijn hakken tegen elkaar hoor klappen. Maar toch is het een beleefd begin. Het ziet er waarachtig naar uit alsof dat zaakje nog in orde zal komen. Laat ik nu eens verder kijken. ‘Mijn zoon veroorlooft zich mij te verzoeken de hand van uwe dochter Adele te vragen. ‘Ik moet u eerlijk zeggen dat zijn brief ons met verstomming geslagen heeft. Uit vorige mededeelingen had ik begrepen dat hij bij u aan huis kwam omdat hij bevriend is met een van uw zonen, maar ik kon niet vermoeden dat hiervan misbruik gemaakt werd om die twee-en-twintigjarige jongen, die naar België kwam om te studeeren, het hoofd op hol te brengen en hem een meisje aan te makelen. ‘Mijn zoon is te jong. Hij moet nu eerst en vooral naar huis komen, ook al mocht hij niet slagen in zijn eindexamen, en hier in Polen een positie zoeken. Indien hij over enkele jaren nog gelooft dat een Poolsch meisje niet goed genoeg voor hem is, dan kunnen wij verder praten. | |
[pagina 711]
| |
‘Ik reken er op dat u mijn zoon uw huis ontzeggen zult en dat u niets zult doen om den toestand erger te maken dan hij reeds is. Hochachtungsvollst.’ Dat is tenminste duidelijk en gedecideerd. Ik geloof zeker dat die man in alle omstandigheden weet wat hem te doen staat. In ieder geval schijnt hij geen lul te zijn zooals ikzelf. Trouwens, dat was hem wel aan te zien. Ik ga naar boven en sluit mij op in ons zitkamertje waar ik den brief overlees tot ik op het barsten sta. Ik denk onwillekeurig aan den Guldensporenslag. Ja, ik zal die baas nu toch eens eventjes toonen waar een Vlaming toe in staat is als hij getergd wordt. Ik neem de pen op en schrijf in éénen adem als volgt: ‘Weledele, Zeer Geachte Heer, ‘Ik ontving uw brief van 18 dezer. ‘Hoe mijn dochter er toe gekomen is zich door uwen Weledelen Zeer Geachten Zoon te laten bepraten, begrijp ik niet. Was het nog een Mof of een Rus, maar een Pool. ‘Ik heb er niet het minste bezwaar tegen dat die jongen geen voet meer in huis zet, integendeel. Maar dat moet u dan maar zelf van hem gedaan zien te krijgen, want ik zie volstrekt niet in waarom ik hier uw Poolsche en vaderlijke plichten in uw plaats zou waarnemen.’ Met dat briefje moet hij nu de consulaten maar afloopen tot hij er een vindt waar men dat Vlaamsch in behoorlijk, grammatikaal Poolsch kan overzetten. Blind van woede vlieg ik de straat op en smijt mijn brief in een bus. Ziezoo. Dat is afgedaan. Hiermede zijn de betrekkingen tusschen Polen en België afgebroken. 't Is beter zóó want nu is aan een valschen toestand een einde gemaakt en de Poolsche gezant was tóch al bezig zijn koffers te pakken. Aan tafel heeft niemand een woord gesproken. De radio wordt niet opgezet en in die stilte klinken vorken en lepels als wapengekletter. Niemand durft zout of peper te vragen. Ieder zoekt wat hij noodig heeft en helpt zichzelf. | |
[pagina 712]
| |
Na de soep kijken allen den tuin in alsof daar wat te zien was. Onze half verloofde sukkel heeft opgedrongen oogen. Toch deelt zij manmoedig vleesch en aardappelen uit, zooals zij iederen middag doet. Zat ik niet aan tafel, ik drukte haar op staanden voet aan het hart zooals jaren geleden toen zij nog een haarvlecht droeg met een lintje er aan als een vlinder. Dit is eigenlijk het eerste onheil dat ons overkomt, want dood en zware ziekten bleven ons gezin totdusver bespaard. En nu ineens die Pool, waar niemand iets tegen doen kan. Ik wring mijn eten binnen en verlaat het huis om wat rond te loopen voor ik naar kantoor ga, want het is mij niet mogelijk in zulk een atmosfeer mijn dutje te doen. Er was nog niemand op de fabriek en ik heb dus die brief maar weer te voorschijn gehaald en voor de zooveelste maal gelezen. Onbeleefd is die man eigenlijk niet. Hij versmaadt alleen mijn dochter. Hij vindt zijn zoon te jong en had er op gerekend hem te zien terugkeeren met een diploma, maar niet met een vrouw. Ja, over een zoon redeneert men heel anders. Ik denk terug aan mijn antwoord en stilaan dringt het tot mij door dat het niet schitterend is, tenminste niet wat wellevendheid betreft. Waarom heb ik die Pool wetens en willens in zijn nationaliteitsgevoel gekrenkt? Zeker omdat ik niets anders voorhanden had. Maar in ieder geval heb ik blindelings toegegeven aan een onweerstaanbaren drang om mijn beleedigde dochter te wreken. Heb ik echter geen kwaad gesticht? Eigenlijk had zij alleen het recht den inhoud van mijn antwoord te bepalen. En alles wel beschouwd heb ik haar opgeofferd aan een bloeddorstige bevlieging. Ik ben anders geen Korsikaan. Voor de zooveelste maal ondervind ik dat alles misloopt wanneer ik eigenmachtig handel. En toch blijft mijn vrouw halsstarrig willen dat ik bij allerlei gelegenheden zelfstandig optreed. Pats. Ik krijg een papieren bal tegen mijn kop en word wakker. Bartherotte, die naast mij zit, vraagt of ik dron- | |
[pagina 713]
| |
ken ben. En nu pas zie ik dat ons kantoor volop in werking is. De schrijfmachines ratelen en een teekenaar vliegt als razend met een plan door ons departement. - Deur toe!’ schreeuwt Tuil hem na. Het is noodig dat ik mijn brief achterhaal. Hij mag in geen geval naar Polen. Ditmaal aarzel ik niet. Ik zeg aan Bartherotte dat ik er voor een uurtje tusschen uit moet en spreek met hem af dat hij zoo lang mijn werk zal doen, want hij is vlug op de machine. Mocht naar mij gevraagd worden dan zegt hij wel dat ik op zekere plaats ben. Een oogenblik later sta ik voor onze fabriek en spring een taxi in. Laat die kosten er dan nog maar bijkomen. Ik doe een omweg maken om niet door mijn eigen straat te moeten, want om drie uur is mijn plaats op de fabriek, voor mijn Underwood, tusschen Tuil en Bartherotte, onder 't oog van Hamer, onzen boekhouder. Wat gaat zoo'n taxi toch snel. Hier is de bus al. Een gietijzeren gevaarte als een brandkast, dat het trottoir verspert. Het staat vlak voor de winkelruit van madame Speleers, waar mijn vrouw iedere week visch koopt. Ik kijk even links en rechts de straat in om te zien of de postman, die haar lichten moet, soms niet in 't zicht is en zoek dan het nummertje dat bij iedere lichting verdraaid wordt. Lichting drie heeft plaats gehad en een lijstje grinnikt mij toe dat mijn brief hier om twee uur is uitgehaald. Terwijl ik die lijst ontcijfer wordt achter mij heftig op de winkelruit getikt en als ik mij omkeer zie ik madame Speleers die mij hartelijk toeknikt. Om niet door te gaan voor een schoft knik ik terug, waarop zij hare deur open maakt. - Nog zoo laat op wandel, mijnheer Laarmans?’ Zij weet best waar ik om drie uur behoor te zitten en dat lanterfanten rond die bus vindt zij verdacht. Ik ben zoo in de war dat ik beweer op de tram te wachten. Mijn chauffeur staat nochtans naast mij en rolt een cigaret. | |
[pagina 714]
| |
- Die stopt hier immers niet, mijnheer Laarmans. Ginder ver, bij de Van Luppenstraat.’ Zij monstert mij met eenige achterdocht, vraagt even naar de kinderen en verzoekt mij aan mijn vrouw te zeggen dat zij prima Hollandsche schelvisch heeft. - Kijk maar, mijnheer Laarmans.’ Zij doet een greep in een mand en steekt er een de hoogte in. Een kampioen van een schelvisch. - Anderhalf kilo. Precies groot genoeg, mijnheer Laarmans.’ Ik heb dat mensch nooit goed kunnen uitstaan. Zij is mij al te beleefd. Iemand van mijn stand heeft niets aan al die mijnheer Laarmansen. Ik beloof het aan mijn vrouw te zeggen van die visch en stap weer in. Die brief moet ik hebben en misschien krijg ik nog een kans op het groote postkantoor. Ik kom daar om half vier binnengestormd en 't kost moeite om toegang te krijgen tot het trieerlokaal. Als ik die stroom van brieven zie ontzinkt mij alle hoop. Toch krijg ik een formulier in te vullen en na mijn identiteit bewezen te hebben wordt mij gezegd dat de post voor Polen en Duitschland om drie uur naar 't station is gebracht. - Uw brief zit al in Leuven’ verzekert een oude facteur. | |
VIIIk heb een beste, brave vrouw, maar zij is zeer stijfhoofdig. Als ik dus zelf niet eerst weer over die brief van Bennek's vader begin zal het weken duren. Nu, voor mijn part vind ik best dat er nooit meer over gerept wordt, anders wordt misschien de beknopte inhoud van een antwoord bepaald dat ik dan moet uitwerken. En ik zal nooit bekennen dat er reeds een onderweg is dat morgen vroeg in Polen zijn verwoestingen begint. Had zij maar niet versmaad die brief open te maken, dan was alles heel anders verloopen. | |
[pagina 715]
| |
't Is alleen vervelend dat zij nu geen mond tegen mij open doet. Zij tergt mij met een absolute stilzwijgendheid die vreeselijk op mijn zenuwen werkt. Aan tafel schuift zij mij mijn portie voor als was ik een hond en ik moet maar zien hoe ik zelf aan thee, suiker, melk en jam geraak. Gelukkig krijg ik hulp van mijn kinderen die alles begrijpen. - Hier, Pa’ zegt er een, mij een boterham aanreikend. Twee dagen lang heb ik stand gehouden, maar toen had ik er genoeg van. Ik heb de missive te voorschijn gehaald en vertaald. Zij is bleek geworden en naar haar kamer gegaan. Toen zij een uur later nog niet beneden was ben ik haar gaan opzoeken, want je kan nooit weten. Pas na de derde sommatie heeft zij de deur opengemaakt Zij was doende de sporen van pas geplengde tranen zoo goed en zoo kwaad als het ging met poeder uit te wisschen. Een grijze vlecht plakte nog op haar gezicht en zij snoot telkens haren neus. Ik heb haar een zoen gegeven en een troostend woord gesproken, waarop de vloed zich weer met geweld een weg baande, over 't poeder heen. Ik heb haar gezicht tegen mijn borst gedrukt en zij heeft zich niet te weer gesteld. Toen zij wat gestild was vroeg zij of Adele het al wist en daar ik ontkennend antwoordde haalde zij den verwenschten brief uit mijn zak en sloot hem in een koffertje waar zij portretten en haarvlechten van onze kinderen in opslaat. 't Leek wel een begrafenis. Verdient die verwenschte oude niet dat ik hem ginder ga afmaken? - En wat doen wij nu met die jongen?’ vraagt zij. ‘Zullen wij hem nog ontvangen? Ik geloof anders dat het een doorgestoken kaart is, een afspraakje tusschen vader en zoon.’ Zij werpt een diepen blik voor zich uit. Ik voel dat zij dien vader, den zoon en onze dochter oproept en weegt, haar eigen jeugd terugziet en denkt aan de jaren die nog komen moeten. - Wij zullen Adele maar liever niet verdrieten en Bennek blijven ontvangen. Over een paar weken is het tòch | |
[pagina 716]
| |
gedaan en zoo beleeft zij dan tenminste nog eenige gelukkige dagen vóór dat die lange ellende begint.’ Zij spreekt als een die alles vergeeft. Er is een godvruchtige klank in hare stem, een ongewone mildheid die haar veredelt en eerbied afdwingt. Er kan nu best eventjes over een antwoord gesproken worden, want in deze stemming zal zij mij niet bruskeeren. En dat is dan meteen afgedaan. Ik kan trouwens niet weerstaan aan 't verlangen om even met vuur te spelen, om te spreken over het eenige waarover ik beter deed te zwijgen. - Vind je niet, Fine, dat onze waardigheid ons verbiedt op zoo'n brief te antwoorden? Wij die voor Bennek zoo goed zijn geweest. Al die maaltijden en 't opstrijken van zijn pantalons ter zijde gelaten, had hij bij ons toch een tehuis, een toevluchtsoord waar hij lekker warm zat en Fransch leerde terwijl zijn Poolsche kameraden meestal als honden door de stad dolen. Hij beschikte hier over alles, misschien zelfs over Adele. En nu zoo'n brief. Er is niets te beginnen met een man die na dat bidden zoo schrijven durft, want die blijft toch bij zijn meening. Doodzwijgen is volgens mij het beste. Zijn brief zit nu toch al in je kist.’ - Ja, zwijgen kan niet verbeterd worden’ erkent mijn vrouw. En zij bergt het kistje in hare kleerkast op. | |
VIIIAdele en de Pool zijn beiden geslaagd in hun eindexamen en dat behoort toch gevierd te worden, al bepaalt dat vieren zich bij een feestelijke stemming, een schoon tafelkleed, drie gerechten in plaats van twee en 't uitnoodigen van mijn schoonouders, want mijn eigen ouders zijn dood. Het wordt niettemin een feestje omdat het als een feest bedoeld is. Men heeft hem zeker gezegd dat wij toestemmen want | |
[pagina 717]
| |
van middag was de Pool weer op zijn post. Mijn dochter, die aan iets schijnt te merken dat hij het is, en geen ander, die aan de straatdeur belt, is hem tegemoet gevlogen en heeft in de gang nog even met hem een gedempt concilie gehouden, waarop hij zijn intrede gedaan heeft alsof er niets gebeurd was. Je ontvangt iemand gul of je ontvangt hem heelemaal niet. Maar toch was het voor mij een pijnlijk moment. Immers, hij moet van zijn vader een even gedecideerden brief ontvangen hebben als ikzelf, anders zou Adele niet met die gezwollen oogen loopen, en is waarschijnlijk reeds in 't bezit van mijn fameus antwoord, want dat heeft hij zeker uit Polen present gekregen. Hij staat dus zeer sterk, terwijl ik niet weet hoe ik draaien of keeren moet. Ik kan hem toch niet spontaan en definitief tot schoonzoon kussen voor ik een nieuwen brief van zijn vader ontvang waarin de verloving wordt goedgekeurd. En na dat antwoord van mij is die zeker niet te verwachten. Dat jammerlijke antwoord zit mij vreeselijk dwars. Zonder mijn tijdverlies bij madame Speleers en haar schelvisch... Gelukkig wordt hij door het koor van mijn kinderen met een geestdriftig hoerrah begroet en een oogenblik later staat hij al gebogen over 't handje van mijn vrouw, precies zooals de laatste keer. Ik sta verstomd dat een tweeen-twintigjarige jongen zijn gevoelens zoo verhuichelen kan. Daar heb je de ouders van mijn vrouw. Zij zijn in 't zwart en zien er netjes uit voor menschen van den minderen stand die voortaan met tweehonderd frank in de maand in 't leven moeten blijven. Mijn schoonvader heeft vier decoraties op zijn jas zitten, zijn eigen decoratie van den oorlog van 1870 en drie die omstreeks 1850 door zijn vader met het redden van drenkelingen verdiend werden. Daar kunnen de Polen een punt aan zuigen. Moeder is verpakt in een taffetaskleed en versierd met die groote gouden broche waarvan de herkomst tot op heden een geheim is gebleven, want daar blijft zij over zwijgen al is zij vier en tachtig. Een buurvrouw heeft haar zorgvuldig ge- | |
[pagina 718]
| |
kapt, want hare vlecht is opgerold tot een portie worst en blinkt van de cosmetiek. - Gaat hij niet rond?’ vraagt zij, als zij ziet dat Bennek het kussen tot de hand van mijn vrouw beperkt. Adele fluistert haren Pool iets in 't oor, waarop het gevaarte in twee sprongen boven moeder staat waarvan de rechterhand haar deel van 't zoenen krijgt. Ik zie dat zij 't goed vindt. Hij mag blijven zoenen. Vader krijgt tranen in de oogen en drinkt zijn borrel op. Ook mijn vrouw ziet er keurig uit, al doet zij gereserveerd. Zij is tot in de puntjes verzorgd, maar toch zit er in haar toilet iets demi-deuil-achtigs, iets waardoor zij op discrete manier uiting geeft aan het leed waarvan ik zoo pas getuige ben geweest. Ik doe mijn boord aan, die ik had uitgelaten omdat die jongen bij mij afgedaan heeft, en ga aan tafel zitten. Vooruit met dat feest, want hoe gauwer het uit is hoe beter. Dan kan een van ons beiden opdonderen, Hij moet de stad maar in, met of zonder Adele, of anders ga ik naar mijn stamcafé waar het bridgen al aan den gang is. Vooruit, de radio opgezet. En zooveel mogelijk leven gemaakt met stoelen, vorken, borden en glazen, als geloofden wij werkelijk dat over enkele maanden dat huwelijk zal ingezegend worden. Een echte poppenkast. Wat moet die Pool een pret hebben. Hij zit naast Adele. Ja, zonder die straatwals van een vader had het een bevallig paar kunnen worden. Een oogenblik is mijn vrouw van plan geweest Ida tusschen hen in te plaatsen, maar die heeft zich verzet, want onze kinderen hangen aaneen als een kluwen. Je hebt ze allemaal mee of allemaal tegen. En hij heeft ze mee. Ik zit tusschen mijn schoonouders gekneld, een heel eind van den Pool vandaan, zoodat ik tenminste niet met hem behoef te converseeren. Van zijn kant vraagt hij waarschijnlijk niets beters dan met vrede gelaten te worden. Toch moet ik uit beleefdheid, bij 't drinken op dat eindexamen, Bennek zoowel als mijn dochter geluk wenschen. Maar ik kan niet nalaten te insinueeren dat ik hoop dat hij | |
[pagina 719]
| |
ginder in Polen een schitterende carrière maken zal en dat hij ons, tot aan 't eind van zijn dagen, iederen Kerstmis een prentbriefkaart zal zenden. Hij blijkt echter niet vatbaar te zijn voor mijn goedkoop sarcasme en stamelt een woord van dank. Hij ziet er waarachtig ontroerd uit. Nu ja, als je daar met zoo'n pak op je geweten zit. Zoodra ik uitgesist ben staat Adele op en komt mij omhelzen, want het is een dankbaar meisje dat zich rekenschap geeft. Had ik geen flink sommetje van mijn ouders geërfd, ik zou al dat studeeren niet hebben kunnen bolwerken, dat weet zij best. Na mij kust zij grootvader en grootmoeder en vliegt dan op mijn vrouw af. Een oogenblik kijken zij elkander in de oogen, als ruilden zij hare zielen en dan valt Adele hare moeder om den hals. Ik zie ze beiden schokken als onder de ontladingen van een motor. Vader laat zijn onderlip hangen en de tranen leeken op zijn das en op zijn decoraties. Moeder echter kijkt alles rustig aan, als een die heel wat anders achter den rug heeft. Zij probeert een blik te werpen op hare gouden broche, maar 't vel van hare onderkin hangt in den weg, en controleert dan tastend of alles in orde is met de sluiting. - Geef je Bennek geen zoen?’ vraagt die brutale meid van een Ida als Adele weer gaat zitten. Willem en Jan zijn opgestaan, klinken met den Pool en neuriën de eerste maten van Io Vivat. Zij durven echter niet doorzingen uit eerbied voor mijn vrouw die nog niet geheel bekomen is. Ik vraag aan vader of hij al bij den Burgemeester is geweest en waar hij op geslagen heeft, op zijn tafel of op zijn gezicht. Maar de oude man stelt op 't oogenblik geen belang in de kwestie van dat pensioen en vraagt of de Pool werkelijk terugkeert naar zijn land. - Zondag, vader’ roept Jan van over de tafel. Zie zoo. Nu weet ik het ook. Zondag, dat is over drie dagen. - Aanstaanden Zondag, Frans?’ vraagt vader ongerust. | |
[pagina 720]
| |
- Ja’ schreeuwt Jan. ‘Next Sunday. Mag ik mee, Pa?’ Die jongen wil overal heen, ook naar de Noordpool. Mijn schoonvader kijkt mij veelbeteekenend aan. - Wat denk jij ervan, Frans. Jij bent toch op een kantoor. Geloof je dat hij nog terugkomt?’ - Wat denk jij ervan, moeder?’ vraag ik op mijne beurt. Zij schokschoudert en werpt een cynischen blik op Adele en haren Pool. - Ha ha’ grinnikt zij achter hare hand. ‘Een flinke jongen die zich hier goed geamuseerd heeft. Wat zou jij in zijn plaats doen, Frans? Ervan profiteeren, is 't waar of niet? Een lekkere meid op je schoot en je voeten onder een goed gedekte tafel. En daarna adieu. En de wind van achter.’ | |
IXEn ik geloof zelfs niet meer in de Reis,
De reizigers maken ons maar wat wijs.
Greshoff.
De Pool is vandaag vertrokken en ik ben blij dat het achter den rug is want van dag tot dag werd de spanning strakker en de laatste dagen was het geen leven meer. Mijn vrouw verzuimt naar 't eten te zien, dat aanbrandt waar zij bij staat en Adele lijkt wel een slaapwandelaarster. Zij loopt door 't huis en doet haar werk zonder tegen iemand te spreken en ik twijfel er aan of zij ons nog ziet. Als ik haar iets vraag schijnt zij te ontwaken. Zij is zelf de Pool zijn koffers gaan pakken, ergens in een pension, en om kwart over vier kwamen zij samen binnen, hij beleefd als altijd, ditmaal zelfs met rozen voor mijn vrouw, zij haveloos, als iemand die te voet uit Rusland komt. De trein vertrok om vijf uur, zoodat wij slechts tien minuten gemarteld werden. Na den gebruikelijken handkus ging hij toch nog even | |
[pagina 721]
| |
zitten en Ida vlijde zich familiaar op zijn knieën, wat een afgebeten kommando van mijn vrouw verwekte. Ik vroeg welke klasse hij reisde, hoe lang het trajekt duren zou, of hij over Rozendaal of Brussel ging, of hij niet blij was dat hij zijn moeder ging terugzien en of hij aan zijn vader mijn beste groeten wilde doen. Bij 't woord vader keek ik hem doordringend aan, maar bespeurde niet de minste reactie. Zoo'n perfekte komediant loopt er in de heele Nederlanden niet. Om maar geen stilte te verwekken vroeg ik daarop of hij 't niet naar vond bij nacht te reizen, of zijn paspoort veel geld had gekost, of hij in Berlijn lang moest wachten, of hij in de slaapwagen ging, of de Duitsche spoorwegbedienden beleefder zijn dan de onze en of hij dacht dat men hem in Posen aan 't station opwachten zou. Op ieder van zijn antwoorden volgde een beamend knikken van mijn vrouw al twijfel ik er aan of zij wel iets verstond, zoo afwezig zag zij er uit. En toen was het tijd. Jan wilde mee naar 't station maar Adele nam hem even ter zijde en hij drong niet verder aan. Iedereen stond nu op. Bij den laatsten handdruk zag ik hem verbleeken. Was het van aandoening of van vrees? En daarop stapte hij met Adele zijn taxi in, waarvan het gesnor kort daarop wegstierf. Mijn vrouw is als een automaat met hare rozen tot in 't salon gewandeld, waar zij niets te verrichten heeft. Wij hebben de terugkomst van Adele verbeid zonder een woord te spreken. Ieder denkt er natuurlijk het zijne van, maar wat mij betreft geloof ik zeker dat mijn schoonmoeder gelijk had toen zij sprak van adieu en de wind van achter, hoe naar ik het ook vind alle hoop te laten varen. Om half zes ging de bel. - Daar heb je ze’ zei mijn vrouw, die zelf ging opendoen. Maar 't was een jongen die Jan kwam halen. Even later was zij daar. Ik hoorde dat zij haar hoedje aan de kapstok hing en dan naar haar kamer trok zonder binnen te komen. | |
[pagina 722]
| |
Na een heelen tijd gewacht te hebben is mijn vrouw op hare beurt de trap opgegaan en óók boven gebleven. Toen wij al klaar waren met ons souper kwam zij beneden om een boterham en een kop thee die zij mee naar boven nam. En verder heb ik van geen van beiden dien avond nog iets vernomen. Enfin, Adele leeft. En dat is toch hoofdzaak.
Willem Elsschot (Wordt vervolgd) |
|