Dagboek van een Voortgejaagde
Met mijn zelfkennis, en wetend wat mijn eigen zwijgen vaak
beteekent, vraag ik mij af wat er achter het lange, het vroege, het herhaalde
of definitieve stilzwijgen schuilt van sommige schrijvers, die ik persoonlijk
ken en die mij ter harte gaan:
Vermeylen,
Richard Minne,
Herman Teirlinck,
Jan van Nijlen,
Marnix Gijsen.
En als ik mij een beetje goedlachs en beklemd voel antwoord ik:
- Le silence éternel de ces espaces infinis m'effraie.
Credo. In den beginne was het Woord en het is Vleesch geworden. Bij
den schrijver gaat het andersom: bij het begin staat de menschelijke potentie,
die woord moet worden.
Zonder krachtige, menschelijke potentie geen kunst naar mijn hart.
Maar dit eenmaal vooropgesteld, begint de kunst waar de vleeschwording begint:
waar brood en wijn in vleesch en bloed overgaan. In het vleesch en bloed van de
esthetiek. De esthetiek wordt echter altijd opnieuw het schaap, dat moet worden
geslacht en geofferd.
Waaraan? Waaraan? Er zijn honderd eerediensten en evenveel afgoden
om het schaap aan te offeren. Een ware afgodendienst is geworden: het Volk, het
Ras, de Fascio, de Sovjet, de Natie. Ook elke afgodendienst heeft zijn
priesters. Deze priesters zijn taboe. En zoo leest men op zekeren dag den naam
van Emmanuel Hiel gekoppeld aan dien van
Guido Gezelle: het humoristisch voorwendsel is dan de
maand Mei, want beiden waren Meikinderen. Tusschen deze twee strijdende
Vlamingen was er nochtans een verschil: de eene was dichter.
Geef den dichter wat den dichter en
Emmanuel Hiel wat den mensch toekomt. Literatuur is
immers niet alles. En Emmanuel Hiel was een type. Er zijn in de geschiede-