De pijnlijk getroffenen
Er zijn op dit oogenblik in het Vlaamsche land tallooze ‘pijnlijk
getroffenen’: padvinders, gymnasten, ziekenverpleegsters, patronagebezoekers,
jongelingen en jeugdige dochters uit den midden- en boerenstand, voor het
meerendeel sympathieke jongelieden, die goed op stap kunnen gaan, maar die zich
tot dusver nog maar zelden als letterkundige critici of doctoren der moraal
hadden onderscheiden. Die op stap loopende jongelui zijn ‘pijnlijk getroffen’
door het neo-naturalisme in de laatste romans van gekende katholieke
schrijvers, die alsnog nominaal niet worden aangeduid. Iedereen zal wel hebben
begrepen, dat
Anton van de Velde en
Anton Thiry met hun onschuldig neo-folklorisme niet
worden bedoeld. Als zij trouwens dat neo-naturalisme hadden bedreven zou zich
daaraan niemand hebben gestoord. Met dat al hebben de geestelijken alle vijf en
de beide Antons een langen stoet van Panurge-schapen: drie groepeeringen,
waarbij vijf-en-twintig vereenigingen van doorbrave jongens en meisjes zijn
aangesloten, hebben de motie der pijnlijk getroffenen aangenomen en besloten
die in al haar jeugdbladen, benevens in de dagbladpers, te publiceeren.
Waarom zou aan deze jeugd ook nog niet een motie ter stemming worden
gegeven, of althans uit haar naam de wereld worden ingezonden, tot afkeuring
van Ugo Ojetti? Deze blijkbaar katholieke auteur, directeur van het
Italiaansche tijdschrift Pégase, durft het aan vrijmoedig te onderzoeken waarom
de kunst en de Kerk hoe langer hoe meer uiteengroeien. En hij heeft den vinger
op één van de wonden gelegd: On a vu prononcer contre l'art des défenses d'une
étroitesse d'esprit digne non d'un prélat catholique, mais d'un quaker.
In Vlaanderen zijn het geen prelaten, maar padvinders en gymnasten,
jeugdige boerinnen en arbeiders, die tegen de godvergeten katholieke schrijvers
worden uitgezonden. Men zou de vraag kunnen stellen of al deze aankomende
jongelui misschien de boeken met neo-naturalistische strekking van de bedoelde
katholieke schrijvers hebben gelezen.
Maar de katholieke schrijvers, zooals trouwens alle schrijvers
zonder meer, hebben geen antwoord op die vraag noodig om het procédé der moties
af te wijzen: een referendum onder onmondige meisjes en knapen kan in
kunstaangelegenheden slechts de beteekenis hebben van een lolletje. De vaders
van de motie, waarbij ‘een dringend beroep wordt gedaan op het geweten van alle
katholieke letterkundigen om in hun werken - ook in hun romans (sic) - alles te
vermijden wat ook maar eenigszins een aanleiding kan zijn tot kwaad, vooral
voor onze dierbare katholieke jeugd (sic)’, zullen wellicht aanvoeren, dat het
hier, over de kunst heen, een kwestie van