Forum. Jaargang 2(1933)– [tijdschrift] Forum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Tuinen bij Wind en Weer I O wit, grauw en groene Droefenis van kleine velden Waarin niets meer overhelde Naar 't rood van pioenen... Er was een geest in deze Verwarde tuinen verdwaald, Hij heeft bij de takken gedraald Om runen te lezen, Toen in de sneeuw gestaan Vijf tellen lang, In dien tusschentijd was er een bang Fluiten voorbijgegaan. Die vogel vloog omhoog, Toen met 't zachtste kraken De geest vreesachtig door 't laken Der sneeuw heentoog. Zoekt hij een krom, oud Vrouwtje dat sprokkelt, Of een kind dat tokkelt Tegen raambloemen koud, [pagina 51] [p. 51] Dat neerziet na 't kloppen Door de ronde kijkgaten Die ijsvarens openlaten Voor hunk'rende vingertoppen? Het kind ging slapen, De vrouw was weer verdwenen, Twee muurlantarens schenen Een zonsondergang na te apen. O wit, grauw en groene Droefenis van kleine velden Waarin dít slechts overhelde Naar 't rood van pioenen... II Regens op rijke stadskwartieren, Op parken, tuinen, en een zinken dak, Overstemden de populieren Vanaf dat de wind opstak. Zij ruischen op vierkante perken, - Of rond, of in den vorm van een ruit, - Een toevloed van waterwerken Naar grond, nog vochtig van de spuit. [pagina 52] [p. 52] En een nieuw spruitend watergewas Heeft in den ondiepen vijver Snel zich tot bloeien beijverd, - Wordt weer doorzichtig als glas. - Regens op roze meisjeshanden, De palmen omhoog gekeerd, Roze, met dien verstande, Dat het hemelgrijs domineert, Vroolijk, met dié beperking, Dat de verveling grooter is. (Papa neemt een hartversterking: De serre wordt frisch.) Toch klinkt het als kletterend harken Zacht over de roze huid, Teederzacht als grootmoeder's varken Met een lange snuit. Regens op handen, die komen wenken Als uit een zelfde balgewaad, En er geen aandacht aan schenken, Dat er maar éen beminde staat, [pagina 53] [p. 53] Want allen worden vriendinnen In den regen, die allen verblindt Voor verschil; zij zullen binnen Een nieuw spel bedenken als kind: Wié is hij, een koning, een dichter?... Als zij zien, dat er niet méer staan, Gaan zij, wel wat verlichter, Naar de natte tennisbaan. - Regens voor minnaressen In een overtollig verblijf, Met een afstand van éenen tot zessen Voor een ruischend tijdverdrijf, Voor een zang'rige treuzelarij Die alles moet begeleiden, Waarin zij niet meer kunnen scheiden Verweg, voor en achter, dichtbij,... Waarin ál het geluid wordt beslecht: - O, dat de verveling maar niet komt, - Van den wagen die in de garage bromt Tot den vogel die ‘Lorre’ zegt. S. Vestdijk Vorige Volgende