't Fonteintje. Jaargang 3
(1924)– [tijdschrift] Fonteintje, 't– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
[pagina 87]
| |
Verzaken.Pijp, sigaar en sigaret,
alles aan den kant gezet.
Zonder dampen laat zich leven -
(booten varen zonder stoom) -:
wien geen liefken is gegeven,
knijpt er toch eentje in zijn droom!
| |
Opstand.De daken en de hemel:
al voeling met den grond verloren;
opstandig, vol gewemel
dit hart, vol driften onbezworen.
| |
[pagina 88]
| |
Half-heidensch.Dit is mijn aard: mij te vermeien
in fluit, trompetten en schalmeien,
viool, trombonne, basviool -
fuga en contrapunt op dool -
Ik minde een meisje, ik minde er vele,
maar de eene kon geen heidnen velen.
Ach wist zij maar hoe ik haar mis
in elke verblijdenis.
| |
[pagina 89]
| |
Sentimenteel.Door dezen stillen nacht
gaat weer uw jonge glorie
(het is een oude historie,
waar iedereen om lacht):
geen borsten onder 't kleed,
geen kussen op uw tanden,
rustig mijn koele handen,
en in mijn hart geen leed...
| |
[pagina 90]
| |
Excuus.Maria zoet van name,
wees gij mij welgezind,
en dat ik mij niet schame,
dat ik zoo heb bemind.
| |
Cyniek.Wie tokkelde die snaar?
Worgen zouden wij de zorgen!
Wie sprak daar van zijn twintig jaar?
| |
Het oog.Mijn oog geeft ergernis,
en geen van mijne zinnen
laat ooit een droom beginnen,
die reeds geen zonde is.
| |
[pagina 91]
| |
Anti-lyrisch.Wat zou ik lyrisch bezingen:
de zalvende jaargetijden;
of hoe de jaren vergingen
met wat vreugde en wat lijden?
'k Ben wars van de vier seizoenen
en mijn acht en twintig jaren
met hun appelen (voor citroenen),
die alle wormstekig waren.
| |
[pagina 92]
| |
Volte-face.Breek open, hart, en laat uitstroomen
al vreugde en pijn, zoo lang betoomd.
Zoo gij u steeds der menschen schroomt,
hoe zult gij dan tot vreugde komen?
| |
Wind.Er waait tot hier een wind,
geurend van nieuwe verte.
Ik adem als een kind
met open herte.
| |
Gezelle.Het avondde en Gezelle is mij verschenen;
zijn aangezicht glansde als een versche morgen.
| |
[pagina 93]
| |
Incantatie.Neem vorm in dezen koelen nacht,
gedachte;
dat zwaar vergaarde hoop uitstroom
in droomen.
| |
Principio.Wijlen dat schoon verdriet
(waarom mij de meisjes minden,
o Dante), mijn aard was 't niet.
Dansend onder de linden
(desnoods in den maneschijn!)
wil ik nu wedervinden
den eersten dag, den eersten schijn.
|
|