mij gezet als eene belofte. Ziet gij, hoe ledig hij gebleven is?
Ik heb gehoord: ‘daar is een meisje te kort’. Eene stille stem zei het bij onze intrede, toen we nog stonden voor malkander als halve vreemden. De stem die het zei was angstig - want wat is pijnlijker dan de onzekerheid: wie zou onder het te kort lijden?
Deze stoel werd naast mij geschoven als eene belofte. Het is een doodgewone stoel - en hij is ledig.
Hoe lief zit gij voor mij, paartje bij paartje. Eerst als gij een jongen bij een meisje ziet, weet gij hoe onvolledig een jongen alleen is - verminkte half-mensch. Permitteert mij deze overweging. Gij zijt goed geluimd. Gij zijt geestdriftig en de oogen van uwe meisjes, vrienden, hebben den glans van parelenden wijn - hare monden zijn zoeter dan de druiven. O! Deze wangen naast malkaar en deze begeerige lippen!
Ben ik niet goed geweest, mijne vrienden? Heb ik niet bijgedragen wat ik kon, om dezen avond zijne volle waarde te geven? Ik heb gevoeld dat de tijd vloog - een vlerkengeruisch -. Ik heb den tijd willen vasthouden met begeerige handen -