't Fonteintje. Jaargang 3(1924)– [tijdschrift] Fonteintje, 't– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Reimond Herreman De lokroep: I. Het Doel Om 't Doel te zoeken hebben wij verlaten de groene glooiing, die in 't welig dal ons schutte, en waar wij spelend zaten vóór uwe stem aanwaaide op het geschal der wereld, op 't gejoel van zinnelooze gedachten, tot een vuurwerk uitgespat, waarvan toch enkle vonken bleven poozen, verduizendkleurd, in 't oog van tranen zat. Toen togen wij, mechanisch voortbewogen, slaapwandelaars, uit 't dal op zoek naar wat daar galmde en in onze oogen gloeide als belofte en schroeide lijk een vloek. [pagina 30] [p. 30] II. Romance in een zijstraatje. Bloeiende vleesch, u zij dit lied, krampende lied, gewijd. Het was een uur zonder verdriet met die meid. Over de naakte schouders glom 't licht der kaarsen; omdat ik dronk uit mijn laarzen lachte ze 't bedde krom. En ook mijn lach verdraaide scheef, zoodat ik mijn tanden ter keel haar dreef: het voorlaatste woord, heb ik gehoord, maar 't laatste bleef gesmoord. [pagina 31] [p. 31] III. Vertwijfeling Steeds van een schoonen droom vervuld, van liefde en van een beter leven; steeds in vertwijfeling gehuld, onmachtig om toch voort te streven: Zoo zijn al de uren dubbel zwaar van wensch en machtelooze wenschen. Gij riept: waar zijt ge God? en waar, o menschen? [pagina 32] [p. 32] IV. Nieuwe tocht. Geen zenuw trekt in mijn vermoeid gelaat; maar 'k voel een glimlach, als een blij ontfermen over het leven dat mij nederslaat, achter mijn ernst aan 't groeien, lijk het bermen van groote tijden: Wij komen, gestaag; geen val kan ons tot moedeloosheid bezeeren; wij komen... Als een hunkerende vraag dringt onze stap, en is niet meer te keeren. V. Dankbaarheid Als nieuw geloof: 't geloof aan een geloof En op mijn armen kinders als groen loof. Vorige Volgende