't Fonteintje. Jaargang 2
(1922-1923)– [tijdschrift] Fonteintje, 't– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
[pagina 38]
| |
Het zingt van Beatrijs in mij
want onder mijner zonden drang
stemt zich, in zorg nog, vromer zang
en wordt reeds melodij.
| |
Strofen.Loom is mijn hart bij dit ontwaken
voor zwaren tijd van nieuw verzaken
aan alle zaligheid.
De pijn, o lief, is niet gesleten;
mijn liefde aan deze pijn gemeten,
is vol oneindigheid.
Ik heb het al verloren:
des zingt de jongste Mei in mij
en zomers ongeboren.
| |
[pagina 39]
| |
Ik heb nu allen kommer afgezet
en alle wijsheid, die mijn hart belet
zich in het simpel leven te vermeien.
Ik voel mij weer de knaap die in de reien
der kleine meisjes meedanst en hun hand
koel in het branden van de zijne spant.
De stilte is binnen mij aan 't groeien
gelijk 't uitspreiden van een vlerk,
waarop de reis door zwerk aan zwerk
van al de zonnen 't beeld deed gloeien.
| |
[pagina 40]
| |
Een lobbedoe verliefd.In een drankhuis: BERT.
- } Een spookgeschiedenis! Ja, een spookgeschiedenis! DOLF.
- } Een spookgeschiedenis! Ja, een spookgeschiedenis! MONNE.
- En ik verbied het, verdomd. BERT.
- Plets! Ik sta paf! Monne die iets verbiedt. En Monne die de vuist op tafel slaat! Haha! DOLF.
- Smoordronken is hij. BERT.
- Zit neer, Monne, en drink. He, Poesken nog vier glazen! Nee, vijf! Monne zal er twee drinken. DOLF.
- Vijf is geen getal. Zeven moeten er zijn. Onpaar! BERT.
- Vijf is ook onpaar. DOLF.
- Nooit of nooit. Vijf is de helft van tien. Zeven glazen, Poeske. Voor elk twee en één voor Monne. BERT.
- Waarom één voor Monne? DOLF.
- Omdat we broeders zijn en allen evenveel moeten drinken. BERT.
- Eén is geen twee. DOLF.
- Monne telt maar voor een halve! | |
[pagina 41]
| |
MONNE.
- Acht glazen Poeske, ik drink er ook twee! BERT.
- Hij heeft gelijk. Elk twee. Dan is hij dubbel dronken. Dan verbiedt hij niet spookgeschiedenissen te vertellen. MONNE.
- Ik verbied het, begrepen? BERT.
- Vooruit Charel, hoor naar dien labbekakker niet. Hij is benauwd van spoken. MONNE.
- Luister Bert, ge weet dat ik zachtmoedig van aard ben, maar als ge van spoken begint doe ik een moord. DOLF.
- Ziet ge niet dat hij u voor den aap houdt, Bert? Vooruit Charel! MONNE.
- Dolf, mijn beste kameraadje, ik houd niemand voor den aap. Maar ik wil zelf ook niet voor den aap gehouden worden. Met hand en tand zal ik tegen het spook vechten als het hier voor de pinnen komt. DOLF.
- Toe man, ge gebaart u nog de helft zatter dan ge zijt. MONNE.
- Dolfke, waarachtig, ik meen het. Geen spoken. Ik haal er mijn dood aan. Maar 'k zal vechten en mijn leven duur verkoopen! POESKE.
- Asteblief, meneers. | |
[pagina 42]
| |
BERT.
- 't Zijn er maar vier, Poeske? POESKE.
- Als de vier uit zijn krijgt ge er vier andere. DOLF.
- Omdat gij het zijt, Poeske. POESKE.
- Handen van mij af, asteblief. DOLF.
- Als ge op twee stappen bij mijn lijf komt. dan gaan mijn handen van zelf naar u toe. POESKE.
- Ge stinkt naar den drank. DOLF.
- Die is goed! Dat 's nu een herbergmeid, Hebt ge van uw leven? Ge moet er afblijven en ze verwijt u bovendien dat ge gedronken hebt! BERT.
- Pak ze vast, Dolf, de vrouwen houden van geweld. MONNE.
- Moei u daar niet mee, Bert; ge kent Poeske misschien niet. Maar Poeske ziet wel dat Dolf haar voor den aap houdt. POESKE.
- Wie betaalt er heeren? MONNE.
- Ik. CHAREL.
- Nee, ik. MONNE.
- Ik. Laat mij dat plezier, Charel. CHAREL.
- Geen sprake van.
(Dolf betaalt ondertusschen en Poeske vertrekt)
MONNE.
- Ge weet niet, Charel wat ge mij ontneemt als ge in mijn plaats betaalt. Ik ben gierig van | |
[pagina 43]
| |
nature als ik nuchter ben. Maar als ik een glaasje binnen heb, dan voel ik de goede gevoelens in mij wakker worden. en dan moet ik mijn zonden afkoopen. Als ik nuchter was zou ik zoo niet durven redeneeren met u Charel, en zoo openhartig niet zijn. Maar nu ben ik zooals ik altijd zou willen zijn. BERT.
- Heeft die haast gedaan met zeeveren? DOLF.
- We wachten op uwe vertelling Charel. MONNE.
- Hier Poeske, pak vast. De rest is voor u... Waar is Poeske? Waar is ze nu verzwonden? DOLF
- Ge zijt te laat man, en houd uwen bek nu. MONNE.
- Is 't al betaald? Hebt ge me die leelijke poets gebakken? Ge vertrapt mijn hart, Dolf. DOLF.
- Charel begin maar, MONNE.
- Wat moet hij beginnen? Een spook-geschiedenis? DOLF.
- Houd nu uw bek. MONNE.
- Charel, van geen spoken, ik smeek er u om. Ik heb de glazen niet mogen betalen. En nu zoudt ge van spoken vertellen. 't Is mijn dood. CHAREL.
- 't Sloeg middernacht... MONNE.
- Charel, Charel, wat heb ik u toch in den weg geleid dat ge me zoo kwelt?
(Zijn hoofd zinkt al snikkend in zijn armen. Dolf steelt hem de
| |
[pagina 44]
| |
portefeuille uit den zak en met Charel en Bert verdwijnen zij.)
*** MONNE.
- Charel! Dolf! Bert! Waar zijn ze? Poeske! Poeske! Poeske! POESKE.
- Hier ben ik. MONNE.
- Poeske, ge moogt mij geen oogenblik alleen meer laten hier. Ik doorsta een onmenschelijken angst. POESKE.
- Maar waarom? MONNE.
- Kijk hier, Poeske. Hier staan vier glazen bier, twee voor elk, dat is te zeggen twee voor mij, en twee voor wien nog? Voor wien? Zeg mij dat! 'k Zal ik het u zeggen, Poeske! Voor een spook! Voor 't spook, dat mij vervolgt! POESKE.
- Gij zijt gansch van zinnen. Die vier glazen stonden hier voor u en uw drie gezellen. En zij zijn eenvoudig vertrokken, wanneer ze zagen, dat gij ingeslapen zijt. MONNE.
- 't Is gelijk, 't is allemaal gelijk. Uw waanwijze verklaringen kunnen het feit niet wegcijferen dat ik door een spook achtervolgd ben. | |
[pagina 45]
| |
POESKE.
- Och, kom, ge hebt wat te veel gedronken. MONNE.
- Te veel? Juist genoeg heb ik gedronken om de waarheid te durven zeggen. Geloof mij, of geloof mij niet, maar... POESKE.
- Luister eens, dat is alles flauwe praat, en ik heb er geen tijd voor. MONNE.
- Nee, nee, Poesken ik smeek u, verlaat mij niet. Ik hou het nu vast en zeker geen kwartier meer uit als ge mij alleen laat. Ik zal u vergoeden, rijkelijk vergoeden voor het tijdverlies. POESKE.
- 'k Heb uw geld niet noodig. MONNE.
- Anders, hier kijk... Vervloekt, waar is mijn portefeuille? Dieven zijn 't! Dieven! Ze hebben mij alleen gelaten en mij bestolen op den koop toe. Dat is gemeen, dubbel gemeen. Hadden ze 't mij gevraagd, wat kon het mij schelen! Maar ik laat me niet om den tuin leiden. De politie weet het, en direct. Of neen, wat zou ik mij daarom ook kwaad bloed zetten? Poeske, blijft ge wat bij mij? POESKE.
- Een rare kwast zijt gij. En zoo ernstig als ge nuchter zijt. MONNE.
- Nu, nu ben ik ernstig. Dood ernstig. En ik ben doodelijk verliefd op u. | |
[pagina 46]
| |
POESKE.
- Doodelijk? Haha! dan zoudt ge ongelijk hebben. MONNE.
- Ja, doodelijk: Niet alleen als ik wat gedronken heb, maar ook als ik nuchter ben. Ik verlang naar u gelijk een droog land naar den regen. Ge zijt de Lente, Poeske. Ge zijt een vroege appelaar en ik zou uw oogappels willen als eeuwigdurend fruit. POESKE.
- Meent ge dat ik eeuwig jong zal blijven? MONNE.
- Ge zijt jong Poeske, ge zijt het. Is u dat niet genoeg. Als ge een klein beetje van mij wilt houden zal ik ook weer jong worden. POESKE.
- Als 't maar dat is. dan zie ik u gaarne, voilà. MONNE.
- Gij hebt het gezegd! Bewijs het mij, Poeske, bewijs het mij. Toon mij dat ge mij nooit meer verlaten zult en ga met mij mee, POESKE.
- Als ge nuchter zijt. MONNE.
- Nu, nu moet ge 't mij toonen. Want als ik gansch nuchter ben, is het weer te laat. Dan durf ik u zoo mijn hart niet bloot leggen. Dan zal ik er zelf om lachen als ge mij zegt, dat ik vanavond verliefd ben geweest op u. POESKE.
- Ziet ge wel! MONNE.
- Maar hoe zoudt ge willen, dat ik mij | |
[pagina 47]
| |
dat zelf beken als ik nuchter ben. Ik, een uitgedroogde stok, verliefd op bloeiend hout! Haha, een liefdeverklaring krijg ik er niet uit, als ik nuchter ben. POESKE.
- Dat vraag ik u niet. MONNE.
- Poeske, begrijp mij niet verkeerd. Ik zweer u, dat ik ook nuchter op u verliefd ben. Ik ben een droge stok, maar ik zal u steunen. Gij zijt een jong boomken, dat ik schoren zal zonder u in uw groei te storen. Ik zal geen sap uit u trekken, want ik ben een droge stok, een doode stok! POESKE.
- Ga nu slapen naar huis, dan zijt ge morgen weer levend. MONNE.
- Poeske, poeske. laat mij niet alleen gaan, want er is een spook dat mij overal vervolgt. POESKE.
- Zeg eens, zijt ge nu krankzinnig, of houdt ge mij voor den gek. MONNE.
- Luister, ik zal 't u liever vertellen. Ik ben al vroeger eens in mijn leven verliefd geweest. O, Poeske, hoe kon mijn leven gansch anders geweest zijn! Smoorlijk verliefd was ik; maar denkt ge dat ik iets gaf om de vrouw, waarop ik verliefd was? Geen sikkepit. En ik zei het haar. Ik zei haar dat ze mij mocht bedriegen en dat ik haar zou bedriegen als ik er maar in 't minste lust toe had. Maar ik was verliefd, | |
[pagina 48]
| |
Poeske, verliefd op de wereld, en de vrijheid en op de liefde. Verliefd op alles, uitgenomen op die vrouw waarop ik verliefd was. Dat schijnt u misschien zonderling? POESKE.
- 't Doet er niet toe. MONNE.
- Goed, ge begrijpt mij niet, maar 't doet er niet toe. Weet ge wanneer ik op die vrouw dan verliefd ben geworden. POESKE.
- Zeker als ze u dan bedrogen heeft. MONNE.
- (Knikt.)
POESKE.
- Ze zijn allemaal dezelfde de mannen. MONNE.
- Dan ben ik op haar verliefd geworden! En de wereld ben ik gaan haten, en de vrijheid; en de vrijheid en de liefde zelf kon ik niet meer hooren of zien. Er was daar in eens een streep getrokken door mijn leven. Ik stond letterlijk gevierendeeld en wist met mijn eigen geen weg meer. Sedert dien ben ik nooit meer een man van een stuk geworden en ik ben nu van me zelve zoo beu, zoo beu... POESKE.
- Gevierendeeld, en van u zelve beu, dat is Latijn voor mij. MONNE.
- Lach niet, Poeske, lach niet. Ik heb dat nog nooit aan iemand gezegd. Ze lachen allemaal als ge van spoken spreekt, maar gij moogt niet lachen. | |
[pagina 49]
| |
Want ik zeg u, dat er spoken zijn. Mijn eerste liefde spookt altijd voort rond mij, of ik nuchter ben of dronken. Als ik me van dat spook kon ontmaken, dan was ik een flink man. Maar 't heeft vleesch noch beenderen, 't Heeft geen zin, 't heeft geen reden van bestaan zelfs. POESKE.
- En wat gij hier vertelt, heeft dat zin? MONNE.
- Of het zin heeft? Zijt gij al ongelukkig geweest, Poeske? Ongelukkig door de liefde? Dan vervolgt u het spook van de liefde. Daar geraakt ge uw leven lang niet af. Dan zet ge kinderachtige streken uit. POESKE.
- Dat zie ik. MONNE.
- Maar vandaag moet het spook eraan. Poeske, als gij wilt, dan ben ik vandaag van die mare verlost. Mijn eerste lief, Poeske, die was mij niet waard, vermits ze bij een ander liep. En waarom ben ik er dan krankzinnig van geworden, zeg me dat? Waarom is ze bij een ander geloopen als ik meer waard was dan die andere? Maar kom kom, dat is nu alles lang geleden en vergeten. Ik wil er mijn hoofd niet meer over breken. Alhoewel, alhoewel, dat alleen nog, dat zou ik eens willen uitmaken, eens voor altijd: waarom heeft ze mij in den steek gelaten? | |
[pagina 50]
| |
POESKE.
- Vraag liever waarom uw vrienden op den loop zijn gegaan met uw portefeuille. MONNE.
- Poeske?... Wacht eens... Wat hebt ge daar gezegd?... Inderdaad! inderdaad, Poeske, gij, gij hebt me daar gered! Ja, gij, Poeske, met een enkel woord! Waarom heeft zij mij in den steek gelaten en waarom hebben mijn vrienden mij bestolen? Dat is dezelfde vraag! Eén en dezelfde. Poeske, nu moet ik dansen! Ik wist het wel, dat gij mij van dat spook zoudt verlossen. Poeske, u moet ik hebben! En ik wil u verdienen! Ik wil u toonen wie en wat ik ben! En laat gij mij ooit in den steek, weet dan wat er op 't spel staat! Dan wordt gij gemeten met de maat waarmede ik die dieven ga meten, met vuisten namelijk. O, die dieven, al moest ik de wereld uitloopen om ze te vinden, ik vind ze toch! Laat me door nu!!
(Loopend af.)
POESKE.
- Jandorie, was die nu dronken? Of nuchter?... Bazin ik doe de deur op slot? STEM.
- Hoe laat is't dan wel? POESKE.
- Tijd om te sluiten. Want als die lobbedoe nog terugkeert, val ik met open deuren in slaap. |
|