't Fonteintje. Jaargang 1
(1921-1922)– [tijdschrift] Fonteintje, 't– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
dat alle leven flapt als zilvren vlag
in joelgen wind van blijde oneindigheid.
't Heelal doortrilt bezielend de aderslag
van den muziek-en weeldedronken tijd.
Diep in de diepte, o 't Rythme van 't azuur.
Alles ligt bloot in één ontzaglijk uur
waar 't leven opglanst voor Gods licht gezicht:
In liefde en heil gestrekt tot hoogen plicht,
- bevruchting in 't mysterie der natuur,
feest de Aarde puur de ontvangenis van 't Licht.
| |
II.'t Heelal op 't veld van rust Gods glimlach lei.
Een zilvren vlinder dartelt in de luchten
voor hij uit 't leven van éen avond schei...
'k Stap weer de steê toe, die 'k verveeld ontvluchtte,
de liefde toe die 't noodlot in me lei.
Spelende kindren, arm als hun gehuchten,
zijn heel in avond, zijn God heel nabij.
Wijding is hier, die smoort het oud verzuchten -
Maar straks geleidt mij in 't benard gewoel
vol lust en leed der stad die ijlt van leven
niets dan de drang naar 's lichaams bitter doel.
| |
[pagina 134]
| |
En wijl ik ga, naar iedre vrouw gedreven,
blijft om mijn ziel nog 't foltrend heimwee zweven
naar 't oog eens kinds en 't loutrend Gods gevoel!
| |
IIIDuik op uit 't rijk des Doods, o tijdelooze,
die waart me in d'aanvang en me in 't eind zult zijn.
Heeft 't noodlot u tot zijn gelaat gekozen,
gij droomt steeds, ongestild, in liefde en pijn -
Gij blijft me altoos vertrouwd als 't eigen zijn.
Ik ken uw glimglach en uw smeltend blozen.
Kus weer de oude aard, dat ook weer worden mijn
uw schoonheid, en uw hart, als 't hart der rozen -
Ik wil uw geest en lijf, uw kamp en rust.
Alleen wie veel doorvoelt krijgt Gods meedoogen -
En eindeloos verzinkend in uw oogen,
voor ùw stom wee van noodlot's macht bewust,
krijg 'k de' eeuwgen Dood
uit uw zoet vleesch gezogen:
de hoogste smart loof ik als hoogsten lust!
| |
[pagina 135]
| |
IV.Mij-zelf verdeelen onder alle zijn,
Mooi kommerloos bij waarheid en bij logen -
drinken in gloor van diepe vrouwen oogen
champagne en port en léven, puursten wijn -
om straks te razen in een woesten trein
naar wereldsteên van koorts en zegebogen -
ter schouwburg gaan en, fijn in rok en hoogen
cylinder, rijk aan macht en geest te zijn -
mijn ziel in rythme en beeld vermenigvuldgen,
God slechts in de Aarde en haar genieting huldgen,
stemmend den dag op 't hooglied van mijn wil,
- alleen aldus, in 't leven gansch verzonken,
liefde-gestreeld, van alle weelde dronken,
't verlangen lesschend, wordt mijn ziel eens stil...
| |
V.Geen nacht waar niet, voor dat de slaap 't verdoove,
mijn denken dringt door alle wereld heen,
'k word vol van al wat was in 't rijk verleên;
'k herzie mijn jeugd in 't gouden licht, erboven.
| |
[pagina 136]
| |
De eenige vrouw die 'k liefde in groot gelooven,
de velen die 'k omarmde om lust alleen,
- des afzijns floers van voor haar beeld geschoven
doorleef ik ze al weer, menglend ze al in één.
Want haast voel 'k mij den tijd des levens naadren
waar 't hart in aftocht op zich-zelve, tracht
't verspreid gevoel om zich weer te vergaadren;
't komt langzaam weer, vol wetensernst en nacht
en wat eens de aard doorvoer in duizend aadren,
groepeert zich éng, voor 't nakend eind, en wacht.
|
|