aanschouwd, zei dat zoo iets nog niet gebeurd was. De een na de andere ging over het bed liggen om den boreling van dichtbij te bekijken. Hij sliep, en de adem boorde een profijtig gaatje tusschen zijn gesloten lippen. Het ging regelmatig: fff... fff...
- ‘Ziedet! Ziedet! Nu spreekt hij tegen zijn eigen! 'k Heb het nondeku te goed gehoord!’
Nicht Amelie, die op de eerste rij stond, vertelde tot de vrouwen achter haar, dat ze toch ook iets gehoord had. En haar man vertelde 't voort.
- ‘'t Is belachelijk!’ 't Was kozijn Vital. Hij had een dochter, op haar vierde jaar, en die nog geen gebenedijd woord had uitgebracht.
- ‘'t Zijn allemaal geen misbakkene zulle!’ schreeuwde Melchior.
't Liep mis; en Zalia moest tusschen komen met wijwater:
- ‘Laat ons een gebed doen, menschen.’ Zij maakte een kruis en begon luidop te bidden. Kozijn Vital, die vrijdenker was, maakte van de gelegenheid gebruik, en zette zijn hoed op.
- ‘Laat hem gaan!’ beval Melchior.
Hij ging. En men bad. Men bad in den eersten, tweeden en derden persoon, enkelvoud en meervoud