't Fonteintje. Jaargang 1(1921-1922)– [tijdschrift] Fonteintje, 't– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Reimond Herreman. Van achter de koe uit. I. Ik, bij koeien grootgebracht, droomde wakker elken nacht van paleizen met prinsessen, die om prijs hun gouden tressen voor mijn weiger aangezicht deden wiegelen van licht. Had ik één er uitverkoren, moest zij gauw mijn mismoed hooren, dat ik al haar moeskens moe, weer verlangde naar mijn koe. II. Wijl mijn moeder brood ging beedlen, zat ik (in mijn droom) te veedlen, (zonder vedel, zonder woord), voor prinsessen, die bekoord mij hun hand en schatten boden. En toen moeder met een brood en [pagina 49] [p. 49] wat gedroogden schellevisch dekte tot een koningsdisch, zag ik haar een traan wegvagen om de ineens nu rijke dagen. III. 's Avonds toen de vogels vlogen naar hun nesten, en mij de oogen wijder trok de duisternis, kwamen vogels ook ter nis van mijn oogen neergestreken. 't Gouden stof van wondre streken glansde nog aan meenge pen; zoodat ik de wereld ken lijk al wie houdt opgeborgen 't licht van bovenaardsche zorgen. IV. Donker sta ik te overwegen 't leven, en van mij gaan wegen naar verlichte plekken uit. Doch ik kom tot geen besluit [pagina 50] [p. 50] om een plek tot doel te kiezen, waarvoor 'k de andre wil verliezen - zoo verlangde ik meenge vrouw maar geen enkle bleef ik trouw. - Zal ik staren steeds, in 't donker, naar wat eeuwigheidsgeflonker? V. Rook, die kronkelt naar den wind: Zoo heb ik mijzelf bemind, dat ik wankelde onder grillen. Konden eens mijn driften stillen, 'k zou dan als een heilge staan, die, met zonden wel belaan, en op wien de vogels morsen, toch den hemel tracht te torsen. Vorige Volgende