't Fonteintje. Jaargang 1(1921-1922)– [tijdschrift] Fonteintje, 't– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] Urbain van de Voorde. I. Na jaren zijt gij mij nog één dof leed om 't droef verholene en het onbekende van wat uw leven mij in liefde deed - Gij gaaft kort heil me in 't rythme van uw lenden en borgt me uw heiligste in uw deugd en kleed. - Geschenk van 't leven dat me aan dood ontwende; doel van mijn vleesch dat koud mijn leven mende, gij blijft mij droef als al wat nooit ik weet: - droef als de gang van 't dag- en nachtgebeuren waar dood en leven ter vervulling gaan zonder toch ooit het floers van 't Al te scheuren; droef als deze aard, waar ons bij spel en waan alles blijft vreemd in ziel en vorm en kleuren en niets gemeen dan koud en lêeg bestaan. II. Heelal, dat zwijgend donkre raadslen torst, wat maakt uw oog zoo púur van gouden droomen? Gij, sinds altoos met bloed en slijk bemorst van sterre' en volkren die steeds gaan en komen! [pagina 43] [p. 43] Gij hebt naar Licht en Heil onleschbren dorst - 't grauw spoor des doods wascht ge af in de aetherstroomen die eindeloos uw eindloosheid omzoomen... En éen met God zijt ge aller Rijk en Vorst. Gij straalt in duister en licht van dag en nachten; om u is bede en vloek aller geslachten. - Maar trots en ootmoed zijn u eenerlei... In u geen echo van den val der wanen - Gij blijft omruischt van 't spel van sterrenbanen, woudenmuziek en 't dondren van 't getij! III. Gelaten over de Aard zijgt droeve vreê, wijl stom de nacht de toorts uitdooft der boomen... - Uit ouden chaos, volken hel gekomen, vergaan als schepen op omnachte zee. Van rijk tot rijk gaat nauwlijks heugnis mee van groot verval aan oertijds verste zoomen. Soms heeft een machtwoord massa's opgenomen en diep geslingerd in een kolk van wee. [pagina 44] [p. 44] Nu staan de volkre' in kampensmoede scharen; duizenden broeders blonk 't laatste avondrood... Velen, bezield, beiden 't nieuw openbaren van iets heel heiligs dat sinds eeuwen vlood. - God glimlacht flauw op die verleên vergaren en doen als schaamle popjes voor den dood... IV. Wat gouden rook uit needre schouwen stijgt, zwijmend-ijl, in lucht van vreê! de dake' als handen vroom gevouwen in de' avond sture' een stille beê. Gedwee gaat rusten alle leven. Een enkle late vogelvlucht een poos op moede vlerk blijft zweven en zijgt in de' avond als een zucht. O kostbaar heil van diep-gerustzijn bij al wat niet zijn oorsprong kent, gelukkig in het niet-bewust-zijn van hooger afkomst diepe ellend. [pagina 45] [p. 45] Alleen ons ziel vol zonde en logen gaat bibbrend zweven naar den boord, o Heer, van uw ver-lichtende oogen wier heimlijkheid haar angst begloort. Want ons alleen uit heel uw Eden liet gij die spijs van zeem en gal: 't besef van vroeger heerlijkheden in 't weten van ons zondenval. Doch geef ons in onze' aardschen rouwe als weldaad hoog den stillen moed van zonder vrees den dood te aanschouwen en zonder traan ons leeg gemoed... Vorige Volgende