Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 5
(1957)– [tijdschrift] Folium– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
Brieven van Bilderdijk aan Petrus van Musschenbroek.Acht brieven zijn bewaard gebleven, de laatste met het antwoord. Bilderdijk schreef ze in 1812 en '13, toen hij voor Schelterna waarnam als secretaris van de Tweede Klasse van het Hollandsche Instituut van Wetenschappen. De aanleiding vormde een plan van de Klasse iets te doen voor het behoud van de door de lotgevallen van die tijd bedreigde archieven en bibliotheken. Hierover gaan de 1e, 2e en 4e brief. Al spoedig komt van Musschenbroeks beroemde eigen verzameling ter sprake, rijk o.m. aan middelnederlandse letterkundige handschriften, een geliefkoosd studieobject van de Klasse en Bilderdijk zelf. Tegen het slot van de correspondentie blijkt deze gemeenschappelijke belangstelling tot moeilijkheden te leiden als van Musschenbroek op de veiling-Steenwinkel enkele nummers koopt. die ook de Klasse had willen hebben. De meeste in de brieven genoemde handschriften zijn bij de veiling van de Bibliotheca Musschenbroekiana (4393 nrs. waarvan 788 nrs. hss.) in 1826 overgegaan in het bezit van Richard Heber en sir Thomas Phillipps. Door de bekende transactie van het Rijk met de erven-Phillips is een gedeelte in 1888 echter weder in ons land teruggekeerd. Bilderdijk, blakend van ijver voor de belangen van de klasse, treedt uit deze brieven sympathiek naar voren, al gaat zijn 8e brief te ver. Bij uitzondering is het interessante en Van Musschenbroek stellig goed typerende antwoord bewaard gebleven, dat dank zij de welwillendheid van de bibliothecaris van de Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen kon worden bijgevoegd. H.W.B. | |
1. Bilderdijk aan Van Musschenbroek, Amsterdam 7 april 1812. Copie Kon. Akademie.Mijnheer! De Tweede Klasse van ons Hollandsch Instituut, bij Keizerlijk Besluit van de 21n van Wijnmaand 11. bevestigd, en ter nasporing van de Vaderlandsche taal, Oudheden en Geschiedenissen ingericht, heeft het van hare instelling geoordeeld zich niet alleen de verscheiden ontdekkingen van oude Hollandsche of Nederduitsche Handschriften sedert enigen tijd in Duitschland weder gevonden, op eene bijzondere wijze aan te trekken, maar zich ook in 't algemeen aan 't opsporen der oude Handschriften en Overblijfselen, | |
[pagina 151]
| |
in ons vaderland werkelijk aanwezig gelegen te laten zijn. Zij behoeft U niet voor te dragen, Mijnheer, hoezeer het voor de voorwerpen harer beoefening van belang, en harer waardig is, alles wat van haar afhangt toe te brengen, ten einde zoodanige stukken als slechts al te zeldzaam onder ons geworden zijn voor de verdere verwoesting, vergetelheid, verlies en verspreiding bewaard en zooveel doenlijk ten nutte der letteren aangewend mogen worden, en zij durft in dit opzicht op de wilvaardigheid harer geachte Korrespondenten, om haar in die nasporing behulpzaam te zijn, een vertrouwen vestigen, geëvenredigd aan hun zucht voor het Vaderland. In het bijzonder, Mijn Heer, rekent zij op Uwe liefhebberij in dit vak, Uwe kundigheden en uitgebreide verstandhouding, welke zij U verzoekt, ten dezen einde wel voor haar te willen inroepen. Zij wenscht berichten te mogen ontfangen, wegens de stukken van deze aart, welke in de openbare of bijzondere boekerijen, binnen deze gewesten of elders, gevonden worden, en de plaatsen alwaar; en zij verlangt hetzelfde ten aanzien van hetgeen verders nieuw ontdekt zoude mogen komen te worden. Vergun Mijn Heer, dat zij van U vergen mag, ten haren behoeve aan dit punt eenige aandacht te willen verleenen, voor zoo verre zulks met Uwe betrekkingen overeen kan stemmen, daarop het oog te houden, en de Klasse van Uwe bevindingen van tijd tot tijd te onderrichten. Hare plichtige en plechtige erkentenis zal aan de dienst niet ontbreken. Ik heb de eer, Mijn Heer, U van de bijzondere gevoelens van hoogachting uit naam van de Klasse te verzekeren, waarbij ik de mijne voege. Bij afwezigheid van den Vasten Secretaris, Bilderdijk. | |
2. Bilderdijk aan Van Musschenbroek, Amsterdam 16 april 1812. Hs. part. verz. Arnhem.WelEdelgeboren Heer, Ik vind mij vereerd met de Uwe van den 14n dezer en bijlagen, strekkende ter beantwoording van de circulaire, van wegens de Klasse door mij afgezonden, en zal niet nalaten dezelve ter eerster vergadering in te brengen. Om echter intusschen de hartlijkheid en warmte waarmede UWEG. zich voor het belangrijke voorwerp aangedaan toont, waarop men geoordeeld heeft in 't bijzonder en zonder verzuim het oog te moeten vestigen, van mijne zijde met | |
[pagina 152]
| |
geenen schijn van koelheid en onverschilligheid te bejegenen, neem ik op mij, bij voorraad U mijnen bijzonderen dank voor dit blijk van ijver en lust (waarin niemand der Leden of Korrespondenten U nog is voorgekomen) in weinige regels te betuigen, en daar bij te voegen de verzekering dat de Klasse daarop niet minder prijs zal stellen. Gedurende vier, en bijna vijf, voorzitterschappen het beleid onzer Vergaderingen gehad hebbende, ken ik den geest en denkwijze onzer Vergaderingen genoegzaam om dit met de volste ruimte en den sterksten nadruk te mogen doen. Heb dus dank, hartelijk dank, voor Uwe werkzaamheid en genegenheid in dezen, en (bidde ik) ga voort ons lichaam nader hierin te verplichten! UWelEdGeb. vraagt het oogmerk waarmee deze opgave van Handschriften etc. gevraagd wordt. - Het is tweederlei, in de eerste plaats, om, zoo veel doenlijk, den weg te banen tot behoud van duizenden stukken van belang, die ongevoelig vergaan, verloren raken, en zich verspreiden zonder spoor na te laten; als ten allen tijde heeft plaats gehad en vooral in de tegenwoordige oogenblikken van ontbindingen van lang bestaan hebbende lichamen, slooping van boekerijen en Charterkamers, en verhuizingen of verplaatsingen (en wat niet al meer!) hooglijk te beduchten staat. Het bezitten van de vereischte narichten zou aanleiding kunnen geven, om hier of elders te reclameeren; te lossen; bij vervoeringen het oog te houden, waar de stukken belanden, en of zij in de route niet afdwalen. Eindelijk, om afschriften ter behoudenis te nemen, en om zelfs het een of ander door de drukpers tegen de vergankelijkheid te beveiligen. Wat het tweede oogmerk betreft: Belast met de nasporing van onze Vaderlandsche taal, geschiedenis, en oudheden, kan onze Klasse niet nalaten, het onderzoek van alles wat daartoe betrekking heeft, tot hare plicht te rekenen. Ik behoef aan een man van Uwe kundigheden en doorzicht, mijn Heer, niet te melden hoe vele gewichtige punten, in de geschiedenis niet slechts, maar ook zelfs in de taal en hare bijzondere geschiedenis nadere opheldering vorderen; en dat er de Klasse overzulks aan gelegen ligt, te weten, en hare Kommissien te kunnen aanwijzen, waar datgene te vinden zij, dat haar ten dien einden of zeker of (twijfelachtig) misschien nuttig en van gebruik zoude kunnen wezen. De kennis, waar te zoeken, is de eerste stap tot het vinden; en het is langs dezen weg, dat wij thands tot het gebruik zoo van de aanzienlijke Charterverzameling eener belangrijke corporatie, als van een oud | |
[pagina 153]
| |
afschrift van den bijna geheel onbekend geworden bestiaris van Maerlant geraakt zijn, en daardoor in de gelegenheid gesteld, om, in onze Gedenkschriften niet slechts een duister punt van historie tot zekerheid te brengen, maar ook om het laatstgemelde werk (als een kostbaar overblijfsel van de 13e eeuw) in het licht te geven. - Ik twijfel niet, of UWelEdGeb. zal dezen onzen bedoelingen toejuichen, en er verder de hand wel aan willen bieden. Kan UWelEdGeb. mij ook berichten, van welken tijd het chronicon rhytmicum de bello Grimbergico zij?Ga naar voetnoot1) - Wat behelst het liber pilosus bij het Kapittel van St. Marie?Ga naar voetnoot2) Vergeef WelEdelgeboren Heer, dat ik U met deze vragen lastig valle. Het antwoord daarop zou mij nuttig kunnen zijn in het verslag en praeadvies over deze stof ter tafel te brengen. - Maak, bid ik, ook geen ontschuldigingen omtrent de taal. Ikzelf schrijf U zoo 't voor de pen komt, en zonder aanspraak op kieschheid. Het koomt in dezen op de zaak aan en niet op de vorm. Uwe schriften behoeven buitendien geene inschikkelijkheid: Gij schrijft onze moedertaal zeer goed: pedanterie is geen deugd maar een zwakheid in 't schrijven, even als het putidismus in de uitspraak, en daar zijn wij (en wij behoeven dit immers) boven. - Aanvaard de betuiging mijner ongeveinsde hoogachting, en vergun dat ik mij met de welmeenendste gevoelens teeken, WelEdelgeboren Heer, Uw WelEdelgeb. Ootm. Dienaar, Bilderdijk. | |
3. Bilderdijk aan Van Musschenbroek, Amsterdam 28 mei 1812. Hs. part. verz. Arnhem.WelEdelgeboren Heer! Na gedaan verslag van hetgeen UWelEdgeb. de goedheid gehad heeft mij mede te deelen, ben ik belast van de Klasse met den aangenamen plicht U haren dank te betuigen voor de gulle en hartlijke medewerking ten nutte van 't groote voorwerp hetgeen ons gezamenlijk bezig houdt. Met genoegen kwijt ik mij des, onder vernieuwing der oprechte | |
[pagina 154]
| |
gevoelens, die U bidde van mij persoonlijk te willen aannemen. Gebruik makende van Uwe goedwilligheid, verzoekt U de Klasse tevens om haar het gebruik van Uw handschrift van het Chronicon rhytmicum de bello Grimbergensi wel voor eenigen tijd te willen toestaan; ten welken einde ik gemachtigd ben hetzelve onder Handschrift voor haar over te nemen. Het zal mij aangenaam zijn UWelEdelgeb. andwoord hierop te ontfangen, terwijl ik de eer heb met de volmaaktste achting te zijn, WelEdelgeboren Heer, UWelEdelgeb. Ootm. Dienaar, Bilderdijk. | |
4. Bilderdijk aan Van Musschenbroek, Amsterdam 4 september 1812. Hs. part. verz. Arnhem.WelEdelgeboren Heer, Ik heb de eer UWEdg. hier nevens deszelfs Album te doen toekomen, met een der blaadtjens (dus was Uw begeerte) door mij beklad en bekrabbeld. Gelief het prulwerk te verschoonen, als van eenen uitgeputten en afgeleefden ellendeling. Mag ik U te dezer gelegenheid aan Uwen Broeder Gheraert (al. Thomas) ter vergelijking met het Handschrift der Klasse, herinneren? De Klasse is zeer gevoelig voor Uwe bewezen hartelijkheid ten haren nutte en ondersteuning en heeft mij verzocht, U dit bij de eerste gelegenheid te willen betuigen. Ik heb hiervan geen bijzonderen officieelen brief willen maken, maar bid UWelEdg. het bij voorraad uit dit mijn privatif schrijven te willen aannemen. De gelegenheid zal niet ontbreken, om deze verklaring met den officieelen nadruk en klem te bevestigen, wanneer de Secretarispen opgevat wordt. Onder vriendlijken groet, teeken ik met de volkomenste hoogachting, WelEdelgeboren Heer, UWelEdelgeb. Ootm. en DV. Dienaar, Bilderdijk. | |
[pagina 155]
| |
5. Bilderdijk aan Van Musschenbroek, Amsterdam 17 februari 1813. Hs. part. verz. Arnhem.Mijnheer,Ga naar voetnoot1) De Tweede Klasse des Hollandschen Instituuts bij de Hooge Regeering onderscheiden aanvragen gedaan hebbende zoo om eene boekerij ten haren gebruike te mogen verzamelen, als om in de papieren, boeken en geschriften der gesupprimeerde lichamen nazoek te mogen doen naar hetgeen voor de studie der Vaderlandsche geschiedenis en oudheden aanmerkelijk van nut zoude mogen zijn, heeft bij aanschrijven van den Heer Intendant van Binnenlandsche Zaken bericht bekomen dat van uit haar midden Kommissarissen door het Gouvernement gemachtigd staan te worden om in de verschillende archieven der Departementen onderzoek te gaan doen ten einde de voorwerpen die er van dien aart gevonden worden bepaaldelijk op te geven; En zij oordeelt, U dit haar toegekomen bericht dadelijk te moeten mededeelen, om van Uwe welwillendheid en deelneming in de belangrijke onderwerpen harer beoefening eene tweeledige dienst te verzoeken; t.w. Vooreerst: Der Klasse hoe eerder zoo beter (onder wederzijdsche geheimhouding) te willen berichten van de plaatsen en persoonen in de stad Uwer woning, 't Departement, of kwartier, of de nabijheid daarvan, waar en onder wier beheer zoodanige voorwerpen, boeken, of geschriften zich werklijk bevinden; en dit (indien doenlijk) met opgave waarin dezelve voorwerpen bestaan en aan welke lichamen zij behoord hebben. Ten tweede: Voor zooveel het zonder opzien te maken en eene voorbarige publiciteit aan de zaak te geven (die men wenscht te vermijden) zijn kan, toezicht te willen nemen, dat inmiddels en eer de gemelde Kommissie in werking kan treden, de bedoeling niet verijdeld worde door een hetzij openbaar of min of meer heimelijk vervoeren, verspreiden, of verduisteren van zoodanige voorwerpen, boeken of geschriften, maar dezelve in het oog te houden, en de Klasse te willen verstendigen zoo van de vervoeringen als van de plaatsen en personen waar en onder wie zij gebracht mochten worden. De Klasse zal zich hierdoor niet weinig verplicht vinden, en verzekert U van hare onderscheidende hoogachting, bij de betuiging | |
[pagina 156]
| |
van welke ik de eer heb persoonlijk die van de mijne te voegen. Bij afwezigheid van den Vasten Secretaris Bilderdijk. | |
6. Bilderdijk aan Van Musschenbroek, Amsterdam 9 maart 1813. Hs. part. verz. Arnhem.WelEdelgestrenge Heer, geëerde Vriend! Heden Uw geëerden met mijne handteekeningen ontfangende, haast ik mij UWEG, de MSS. te doen toekomen met herhaal van dankzegging. Het is gelijk Gij zegt: officium non debet esse damnosum. Wees derhalve zoo goed, mij de vracht en de briefporten die deze mededeeling U thands kost, op te geven, en ik zal het in rekening brengen. Het franco toezenden is iets, waarvoor ik in zaken van belang zeer huiverig ben, experientia doctus, dat franco brieven dikwijls achteloos behandeld worden. Ik ben zoo vrij van in het pakket een brief voor den Heer Rau, en een anderen voor den Heer van Cleef in te sluiten, die ik bid wel te willen franco bezorgen. De laatstgedachte loopt over den Grimbergschen oorlog. Wij blijven daar nog alle belang in stellen; maar gelooven voor tegenwoordig Uw Handschrift daar niet bij noodig te hebben. Bekomen wij dat van Matthaeus, zoo willen wij 't liever nog eens van U vragen, dan nu langer ophouden. A propòs, weet UWEG. dat er van dit Dichtstuk een Fransche vertaling in MS bestaat? - Daar is er een in de Bibliotheek van Brussel. Ik stel het aan UWEG. om al of niet (naar bestdunken) den Heer van Cleef mondeling te gaan spreken. Men kan hem nu gerust zeggen, dat wij het door Bondam afgeschreven stuk niet hebben. Want hij schijnt over dat afschrijven gepiqueert te zijn, zoo ik 't wel verstaan heb of wel begrepen. Heb dank voor Uwe vriendelijke inlichtingen omtrent het gekochte uit de boeken van Steenwinkel.Ga naar voetnoot1) Het spijt mij, dat wij elkander niet tevoren over dat werk gekend hebben. 't Is de schuld van den Secrs. die toen weer zijn functie aanvaard had. Uw eene artykel van f 81,,Ga naar voetnoot2) had U geen f 40,, behoeven te kosten, en andere zouden U niet ontgaan zijn. In vervolg van tijd hoop ik | |
[pagina 157]
| |
dat wij elkander over en weer niet in den weg zullen zijn, maar een voeglijk arrangement maken over 'tgeen ons gelijkt. De Heer Clignet heeft vroeger tijd met den Hr. Steenwinkel te samen gewerkt: maar, schoon wel de kundigste van hun beiden, heeft de liefhebberij geheel opgegeven, en zijne MSS. aan den ander overgedaan. Van daar, dat in meest alle die deze bezeten heeft, de eerste als eigenaar aangeteekend is; en dat ook in sommige geschriften die Handschriften vermeld worden als van Clignet. - Ik zou U dit met nog meer voorbeelden kunnen bevestigen. Het boekje over Leycester is (nisi fallor) voor den Heer van Lennep gekocht, althands ik heb het niet onder mij, maar ik twijfel niet of ik zal het UWEG. bezorgen. Alleen wilde ik er (na den ontfang van de recepissen) deze expeditie niet naar ophouden. Gisteren had ik het genoegen, een stuk van wegens de Klasse te depecheeren, waarbij UWEG. als een der kundigste, en ijverigste, en alsins verdienstelijkste Korrespondenten zeer onderscheiden wordt (Haec inter nos, voor als nog!). Ik ben verplicht af te breken en teeken met de oprechtste gevoelens, T.T. Bilderdijk. P.S. Ik denk, dat UWEG. meent, het gevoelen: dat Gerard van Lienhout de Autheur van onze Natuurkunde zou zijn. - Ik heb dit reeds voor ruim anderhalf jaar, toen wij een HS van dat werk onder 't oog kregen dat in de Haag berust, maar door Clignet en Steenwinkel beide verklaard was een geheel ander werk dan Broeder Geraarts Natuurkunde te zijn (zoo kwalijk lezen de onderzoekende lieden de Mss. die zij behandelen!) aan onze Klasse geopperd als eene meening die zich zeer gereedelijk opdoet; maar ik heb ook toen de redenen bijgebracht waarom ik dit niet kan bestemmen. Hiervan nader, nam longa est fabula; doch wellicht zien wij elkander welhaast, hetzij te Utrecht, waar ik over eenigen tijd zal moeten wezen, hetzij hier, als UWEG. de openbare vergadering onzer Klasse gelieft bij te wonen, waartoe Gij intijds de | |
[pagina 158]
| |
uitnoodiging zult ontfangen. Zij zal gehouden worden den 17n Maij aanstaande. - Vale! | |
7. Bilderdijk aan Van Musschenbroek, Amsterdam 18 maart 1813. Hs. part. verz. Arnhem.WelEdelGestrenge Heer, veelgeachte Vriend! Ik heb het genoegen UWEG. hiernevens te doen toekomen het gevraagd boekjen over Leycester, hetgeen inderdaad door de klasse gekocht is, waarvan ik door mijne 3 of 4 maandelijke afwezigheid van de Vergaderingen in deze mijne ziekte, niets wist, en hetgeen ik niet onderstelde, omdat ik het oorspronkelijke Engelsch zeer wel ken, en weet dat het geenerlei betrekking op onze Geschiedenis heeft. De verdienste van dit vuilaardig paskwil bestaat in een goed exposé van de vrij verwarrende en talrijke praetensiën op de kroon van Engeland die er bij het leven van Elisabeth gevoed wierden. Het plaatjen van den beer is (zoo min als de verzen) in 't oorspronkelijke stuk niet, hetgeen later, als eene zeldzaamheid, herdrukt is en zoo nog wel voorkoomt. 't Is in het Engelsch wel geschreven, en leest daarin beter dan in dit fransch. - Wat van dat oude zegel van de Raad van State zij, weet ik niet; ei lieve, wees zo goed en deel mij mede wat er U van gebleken is. De klasse dankt U als nog voor de mededeeling van 't geen door U uit de boeken van Steenwinkel verkregen is. Ik heb van een anderen kant nog eenige berichten daaromtrent: en wij weten dus, waar het belangrijkste in die verzameling vervaren zij. - De Heer van Lennep heeft vrij wat gekocht en dit, voor zoo veel het de studie der taalkennis betreft, aan de boekerij des Instituuts ten geschenke gegeven. Kort tevoren hadden wij een zeer aanzienlijk boekgeschenk van den Graaf van Kingsbergen ontfangen; waar door het eerste noyau onzer bibliotheek dat in een gift des Konings en de uitgegeven werken der leden en korrespondenten bestond, aanmerkelijk aangewassen is. Het Instituut heeft besloten den naam en weldadigheid der begiftigers in ieder der geschonken Exemplaren te vereeuwigen door een fraai vignet van Vinkeles, met eene inscriptie en dit, onafhankelijk van andere openbare en bijzondere dankbewijzen, die men bezig is te regelen. We gaan dus niet, bloot, als de kraaien, ten roof op den afval van overleden corpora, als uit den laatst medegedeelde brief van den Intendant, en de orde van den Minister, misschien door iemand opgemaakt worden mocht. Het zou der klasse bijzonder aangenaam zijn, zoo zij Uw nieuw | |
[pagina 159]
| |
verkregen HS. van den Leekenspiegel voor eenigen tijd tot onderzoek van dat werk, onder renversaal ontfangen mocht. Daar kan, bij de orde die ik omtrent deze zaken ingevoerd heb, geen de minste vrees zijn, voor uitblijven of wegraken. De dus geleende stukken blijven op eene zelfde plaats berusten onder mijn volstrekt opzicht, en bij het eindigen van den term, heeft men slechts het uitgegeven renversaal aan mij te vertoonen of intezenden, en ik lever ze af. - Ik ben gelast, UWelEdelGestr. het verzoek der klasse hieromtrent voor te dragen, en ik voeg er bij dat het mij persoonlijk zoo wel als ons geheel lichaam verplichten zal. Na verzekering van de hoogachting der leden, teeken ik met de welmeenendste gevoelens op 't hartelijkst, T.T. Bilderdijk. | |
8. Bilderdijk aan Van Musschenbroek, Amsterdam 26 maart 1813. Hs. part. verz. Arnhem.WelEdelgeboren Gestrenge Heer en Vriend! In dank heb ik het boekje van Leicester met het MS van de Utrechtsche bibliotheek ontfangen, welk laatste ik zorgen zal dat UWEG. op zijn tijd terug wordt gezonden. Ook Uwen vriendelijken, gedagteekend 25n April (wij hebben thands Maart), en de daarbij gegeven inlichting was mij welkom. Doch noch het Historisch HS. noch de Naamlijst waar van Gij gewaagt was in het pak. - Ik heb wegens de menigte van dringende zaken die er gisteren af te doen waren, den Uwen niet kunnen ter tafel brengen, en rekende het ook beter dit te doen, nadat ik die 2 stukken ontfangen zou hebben, van welker niet geworden ik meende U ten spoedigste te moeten verwittigen. Men laat somtijds een paquet door een bediende toemaken en die vergeet er iets in te doen, hetgeen daardoor aan het slingeren raakt; dit kon bij UWEG. het geval zijn. Wat den voorgeslagen koop betreft. Het heeft ons schriklijk gespeten, dat UWEG. dien ik meende wel bewust te zijn van onzen toeleg op de werken van Maerlant en hetgeen daar op den kataloog onder begrepen werd, juist tegen de klasse dit artijkel hebt opgejaagd en het juist f 1,, boven de door haar gestelde som gekocht hebt; welke som zij zoo ruim stelde om zeker te zijn, doch niet geloofde half daarvoor te zullen besteden. Men had gezamenlijk kunnen koopen als met anderen, en dan bij loterij of schikking de gekochte artijkels waar men over en weer gretig naar was, | |
[pagina 160]
| |
kunnen verdeelen. Doch dit is nu zoo. Maar dat nu de klasse gedisponeerd zou zijn om, daar zij dit stuk of die stukken wellicht voor f 20,, had kunnen hebben, zonder UWEG. die er voor zich niet veel in schijnt te stellen, er nu f 150,, voor te betalen, is iets dat ik (onder ons gezegd) mij niet voorstellen kan, zelfs zoo zij ruimer bij kas ware. Ook is het zeker dat zij eerst en vooraf visie van die stukken begeeren zou, te meer daar men haar (mogelijk om zich van het slecht waarnemen van eenige kommissien te ontschuldigen) gezegd heeft dat de MSS in vrij slechten staat zouden zijn. Ik voor mij zou mij daaromtrent gaarne aan UWEG. refereeren, maar onze klasse bestaat uit 21 personen, en die denken noodwendig ieder op zijne wijze. - Voorts is de gelegenheid die de klasse toen had, om over een sommetjen bij dien boekverkoop te beschikken, voorbij, en het geld aan andere artijkels besteed. Men kan nu den gever niet zeggen, Gij hebt zooveel honderd Guldens voor den aankoop geschonken, geef nu nog f 150,,. - Ik zie dus niet hoe de zaak uit te werken. - Intusschen zal het velen van ons zeer onaangenaam vallen, dat deze voor onze klasse zeer interessante stukken haar op deze wijze als uit de neus geboord zijn om in geheel vreemde handen te vallen en wie weet te belanden, ja wellicht geheel verduisterd te worden of naar Duitschland of Frankrijk te verdwalen; en mij inzonderheid grieft dit boven alle uitdrukking. Had ik geld, ik kocht ze daadlijk; maar men weet, dat ik ver ben van in dit geval te zijn. Wil UE. mij echter den Leekenspiegel eens ten examen en vertoon overzenden ('t geen ik voor mij wel als een merkwaardig stuk houde, maar echter niet op 't bloote krediet van sommige heeren zoo maar aanneme, als waarvan ik ondervonden heb hoe zij lezen en daarop oordeelen, waarvan ik U bij gelegenheid staaltjens zal doen blijken, die zeer aardig zijn) 't zal mij, en ongetwijfeld der klasse, aangenaam zijn; voor zoo kort of lang het U dan gelieven zal. Alsdan kan ik voeglijker Uw voorstel ter tafel brengen, schoon het bij sommigen altijd het voorkomen zal hebben of de Hr. van Musschenbroek te duur gekocht hebbende, rouwkoop heeft, en in plaats van rouwkoop te geven, er nu de klasse niet alleen voor zou willen laten opdraaien, wat zijn kommissionairen verkeerd gedaan hebben, maar daar nog reiskosten etc. bijrekenen, even of zijn reis, die niet gestrekt heeft dan om de klasse in den weg te zijn, ten dienste der klasse ware ingericht geworden. Doet men U een goed bod, zou ik kwalijk doen, U te willen afhouden van het aan te nemen, schoon het mij smart dat ze uit | |
[pagina 161]
| |
Uwe handen gaan. En, als gezegd is, de kas der klasse is niet gesteld om nu tegenwoordig veel uit te geven. - In allen gevalle hoop ik dat UWelEdG. ons wel zult willen berichten, in welke handen zij overgaan. - Ook zou het aan dien koop niet schaden, dat ik de HSS of een van die (inter nos) een paar dagen of zoo lang U goeddunken mocht, ter bezichtiging had. - Ik schrijf UWEG. hier geheel vertrouwelijk, als Gij ziet, en volstrekt inter nos. In allen gevalle wacht ik op de twee stukken, die buiten het pak gebleven zijn en een enkel lettertjen daar bij. Mijn reis zal vast niet voor de maand May kunnen zijn, en ik zal er UWEG. tijdig van verwittigen, want gaarne wil ik dan wat met U liefhebberijen. - Ik teeken zonder complimenten maar hartlijk, T.T. Bilderdijk. | |
8a. Van Musschenboek aan Bilderdijk, Ongedateerd medio april 1813. Utrecht. Hs. Kon. Akademie.Weledele Gebore Heer en vriend, Absentie en onpasselijkheid hebben de beantwoording van UE. zeer gerespecteerde van den 26 Maart 1.1. vertraagd. Ik ben gevoelig over de openhartigheid en vriendschap in dezelve doorstralende en zal dezelve ook daarom reciproque inter nos beantwoorden, met verzoek dat deze niet werde gecommuniceerd. Het niet inpakken der opgenoemde stukken is alleen toe te schrijven aan de slordigheid van den inpakker, dezelve gaan hiernevens. Eer ik het vergete moet ik melden, dat het Landschaps Huis alhier, zijnde tevoren de Staatenkamer, verordent is voor casernen en dat alle de Staats en andere papieren, die reeds in een zeer confuse staat waren, op eene nog confuser manier overgebragt worden op de solders van het Tribunal alhier, zijnde het locaal van het voormalig Departementaal Hof, en dat deze solders, daar het Tribunal niet krijgt de daartoe staande summa pour l'entretien du Mobilier, niet digt, maar in eene sodanige slegte staat zijn, dat het soms tot beneden in de kamers lekt en dat het dus niet anders zijn kan, of die interessante Staatsstukken zullen binnenkort bederven en allengs geheel vergaan zijn. Daar ik ziek ben en niet kan uitgaan, word ik belet om naauwkeurig op te nemen hoedanig die behandeling plaats heeft, ook soude ik mij er niet gaarne mede bemoeien, alzo men wel weet de Leden te gebruiken, | |
[pagina 162]
| |
maar niet om schade door gemis van tijd als andersins veroorzaakt, te vergoeden; dan ik beklaag hun sort; sodra ik echter beter ben, zal ik het gaan opnemen, als ik er gelegenheid toe kan krijgen. Wat de verkoop van de Maerlantse boeken betreft moet ik bekennen, dat ik geheel onkundig was vooreerst dat het Instituut voornemens had op alle de werken van Maerlant, ten tweeden omdat niet wist, dat het Instituut enig fonds, hoegenaamd ook had om eenige aankopen te doen en ten derden, dat men die verkoop zo geheim gehouden heeft door het niet versenden der catalogus, zodat ik alleen door een louter toeval er achter gekomen ben; sodat ik geen oogmerk gehad heb om de classis in den weg te zijn. Waren het echter historieele Utrechtsche stukken geweest, alsdan moet mij niemand kwalijk nemen, dat ik dan niemand ontsie. De reden waarom mij van die stukken wenschte te ontdoen, waren deze: 1. vooreerst dat men mijne commissie te buiten gegaan heeft. 2. dat ik na dato een huis gekocht heb op het platteland. 3. dat ik uit de hand kan kopen eenige historieele papieren die mij van meer aanbelang zijn. Door de twee eerste redenen tesamen genomen ben. ik schraal van kas geworden en worde daardoor belet aan het laatste te voldoen. Wat zijn nu de prijs van HS.? en wat zijn deze waardig naar gelang van het eene hetwelk het Instituut op de verkoping van Schonauwen gekocht heeft? Dan versoeke thans van de verkoop te zwijgen, also nog sodanig niet aux abois ben of kan mij redden, en anders kan ik er hier nog wel afkomen sonder dat ik de schijn geef alsof ik de classis heb zoeken te benadeelen, hetgeen nooit mijn oogmerk geweest is. Dus basta hiervan. Ik wil er nu niet meer van hooren. Om UE. bijsonder genoegen te doen, zo voege dezelve ter besigtiging hiernevens met uitdrukkelijk beding, dat ik dzelve op den 1. Meij aanstaande moet terughebben. Op deze en andere verkopingen leert mij de ondervinding dat men origineele HS. niet moet uit de hand geven. Dus verzoeke geene nadere instantiën te doen om dezelve langer te houden, alzo ik daartoe niet kan besluiten en deze oversending alleen doe om UE. te believen en te toonen, dat dezelve zeer schoon zijn geconditioneert. - - - Ik zend alzo hiernevens der Leeken Spiegel, Maerlants Wapene Martijn, Maerlant Natuere bloemen en Geestelijke gezangen. Vale. P.S. versoeke de ontfangst der boeken te willen accuseeren. T.T.P. van Musschenbroek. |
|