Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 5
(1957)– [tijdschrift] Folium– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Typographie in een museumIWas het in 1929 nog een vraag of typographie in een museum thuis hoorde, die quaestie mocht men als opgelost beschouwen, toen de heer M.B.B. Nijkerk een groot aantal boeken had geschonken aan het Stedelijk Museum te Amsterdam. Hoewel opgelost, is de quaestie daarmee voor mij niet afgedaan. Naar mijn meening hoort typographie in een museum thuis, waar men ook voorwerpen van kunstnijverheid bewaart. Toen heel lang geleden in het Haagsche Gemeentemuseum tusschen moderne kunstnijverheidsproducten een boek lag van ‘De Kunera Pers’ kon men met voldoening constateeren, dat het boek het ‘deed’. Nu zijn er practici, die beweren, dat een boek een voorwerp is om te lezen en dus geen museumstuk. Natuurlijk is een boek er in de eerste plaats om gelezen te worden. En elk bibliophiel boek moet ook van dat beginsel uit gemaakt worden. Een uitgave als Vondels Gijsbreght met de lithographieën van Antoon Derkinderen, is zonder twijfel een monumentaal werk geworden, maar het is reeds door haar formaat geen boek om te lezen. En zijn de kunstnijverheidsproducten als vazen enz. ook niet gemaakt om gebruikt te worden? Wat het bibliophiele boek moet zijn, hebben J.F. van Royen en P.N. van Eyck in hun voortreffelijke studie ‘Over boekkunst en De Zilverdistel’ (1916) aldus geformuleerd: ‘In den tegenwoordigen stand der productie-middelen wordt het schoone boek, door den prijs van het meest gezochte materiaal, en door de uiterste zorg aan het tot stand komen besteed, noodzakelijkerwijze kostbaar. Het is dientengevolge voor slechts enkelen bereikbaar, en de vraag doet zich bij velen op, of het maken van zulke boeken, die immers aan de algemeene verspreiding, dat groote voordeel, dat men in de boekkunst ziet, niet kunnen voldoen, dan niet veroordeeld is. De stellers dezer vraag verwachten te veel van het schoone boek: als zou het werkelijk de algemeene verspreiding van schoonheidkennis of stichtelijkheid of welk doeleinde van drukwerk ook, te dienen en dus de op de gebruikelijke wijze tot stand gekomen boeken te vervangen hebben. Zij betreuren het dan ook veelal, dat de minder gegoeden van het schoone boek niet kunnen genieten en dat zooveel wordt ten koste gelegd aan één object, dat zij dan gewoon zijn als een overtollig luxe-artikel te beschou- | |
[pagina 12]
| |
wen. Ten opzichte van het laatste verdient het zeker opmerking, dat zij die bij uitstek zulke kostbare boeken maakten, socialisten waren, als Morris, Walker, Ashber, Cobden-Sanderson, mannen wier streven juist de breedere schare geldt. ‘Het bestaansrecht van het schoone boek ligt dan ook in iets anders dan in zijn utiliteit. Het is een kunstwerk, en als zulk een heeft het zijn doel in zichzelf en niet in een buiten zich gelegen nuttigheid.’ Bij de plaatsing in een museum zou dus de persoonlijke smaak van den beheerder den doorslag geven. In het algemeen is dit een juist principe, maar voor typographie in het bijzonder lijkt mij dit onjuist. Wat ik hieronder hoop duidelijk te maken aan de hand van de verzameling-Nijkerk in het Stedelijk Museum te Amsterdam. | |
IIEerst is het noodig de geschiedenis na te gaan over de vraag of een boek in een museum thuis hoort. Die geschiedenis is oud. In 1910 heeft de heer S.H. de Roos, wiens naam onverbrekelijk verbonden is aan de boekkunst in Nederland, in ‘De Boekzaal’ de quaestie ter sprake gebracht naar aanleiding van de retrospectieve tentoonstelling van het boek, welke toen te Amsterdam gehouden werd. De schrijver heeft in dat artikel een pleidooi geleverd om in openbare of gemakkelijk toegankelijke verzamelingen van kunstnijverheid een afdeeling in te richten voor boekkunst. De heer De Roos deed verder een beroep op de medewerking van de beheerders van enige aan prachtige drukken rijke bibliotheken om voor deze afdeelingen een aantal hunner anders niet gebruikte mooie werken in bruikleen af te staan. De bemoeiingen van den heer De Roos en de aandrang van Mr. J.F. van Royen, in een rede op het Kunstenaarscongres in Den Haag gehouden, op de Regeering uitgeoefend - hij pleitte toen ook voor een eigen letter voor de 's Landsdrukkerij - hadden tot resultaat, dat de Rijkscommissie voor het Museumwezen het tot stand komen van een Museum van het boek aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag tot een harer wenschelijkheden verklaarde. In dat verslag lees ik o.m. ‘Tot de bestanddelen der prentenkabinetten hebben van ouds behalve losse prenten, ook boeken behoord, die door de illumineer- en later door de prentkunst waren versierd. ‘Desgelijks hebben de musea voor gebruiks- en sierkunst hunne | |
[pagina 13]
| |
aandacht gewijd aan de boekbanden, die door hunne kunstwaarde er aansprak op konden maken in de afdeeling kunstlederwerk te worden opgenomen, of wellicht om hun beslag in de afdeeling der edele metalen. ‘Boeken evenwel, die door hun geheele typografische verzorging: papier, zetwerk, druk, bladverdeeling, illustratie en uiterlijk kleed uitmunten, vallen als product ‘boekkunst’ niet binnen het verzamelgebied van een dezer instellingen, noch binnen dat der bibliotheken in den eigenlijken zin des woords, omdat, hoe meer zij aan hun bibliotheekbestemming: geraadpleegd te worden, beantwoorden en daarbij intellectueel genot en leering schenken, zij onvermijdelijk lijden en te kort doen aan hun kunstbestemming: bekeken en bewonderd te worden en dus visueel genot te verschaffen. ‘Aan de meeste bibliotheken is met dit feit rekening gehouden en bestaat derhalve een afdeeling van boeken ('t zij geschreven of gedrukt), die niet voor eigenlijk bibliotheekgebruik: raadpleging van den inhoud bestemd zijn, doch die alleen getoond worden aan hen, de in de uitvoering belangstellen. Sommige openbare boekerijen hebben hiervoor tentoonstellingszalen, andere houden af en toe tijdelijke tentoonstellingen, nog andere vertoonen deze schatten slechts op aanvrage aan de bezoekers, die van het bestaan er van op de hoogte zijn. ‘Onze commissie meent, dat niet alleen de beteekenis van ons land in de ontwikkeling der boekkunst, maar ook het voorhanden materiaal groot genoeg is om eenerzijds het houden van tijdelijke en doorlopende tentoonstellingen in de overige bibliotheken toe te laten en zelfs aan te moedigen en anderzijds door een centralisatie van het allerbelangrijkste te komen tot de oprichting van een Rijksmuseum van het Boek. ‘Zij stelt zich als plaats van vestiging hiervan voor 's-Gravenhage. Immers, hier is van de groote rijksinstellingen op bibliotheekgebied degene gevestigd, die reeds het meeste op dit gebied bezit en die een meer algemeen karakter draagt dan de voor zuiver wetenschappelijke doeleinden bestemde bibliotheken der inrichtingen voor onderwijs. ‘In lokaal verband met de Koninklijke Bibliotheek en met gebruikmaking der - naar onze commissie hoopt van al te knellende testamentaire bepalingen vrij te maken - schatten van het Museum Meermanno-Westreenianum, zal hier een museum kunnen worden bijeengebracht, dat de boekkunst in hare beste uitin- | |
[pagina 14]
| |
gen zal bevatten. ‘Dit museum verbonden aan de Koninklijke Bibliotheek en beheerd door een ambtenaar, die bibliographisch onderlegd is en tevens een open oog heeft voor aesthetische zijden der boekdrukkunt, zou voortdurend voeling behooren te houden met de overige bibliotheken en met verschillende musea. ‘Met de overige bibliotheken, teneinde een juiste maatstaf te vinden ter bepaling van hetgeen belangrijk genoeg is, om in het centrale museum te worden ingelijfd en van wat voor tentoonstelling in andere plaatsen kan worden beschikbaar gesteld; met andere musea, teneinde na te gaan, wat bijv. vanwege het belang der illustratie meer eigenaardig in een prentenkabinet of wel ter wille van de bandversiering beter in een museum voor gebruiks- en sierkunst tehuis behoort en tenslotte wat vanwege zijne hooge aesthetische eigenschappen aanspraak kan maken op duurzame of tijdelijke tentoonstelling in het Algemeen Kunstmuseum’. Hoewel dus in principe het museum tot stand was gekomen moest de heer De Roos in 1929 in de Nieuwe Rott. Ct. het volgende constateeren: ‘Doordat echter de tegenwoordige bibliothecaris dezer zoo ruimschoots van de gewenschte museumstukken bezittende instelling dringender zaken eerst wil behartigen is er van het inrichten van een als luxe beschouwde afdeeling-boekkunst van de Koninklijke Bibliotheek nog niets gekomen. Al is zulks te betreuren, van het standpunt van den bibliotheek-beheerder komt mij dit volkomen gerechtvaardigd voor.’ In dien tusschentijd is nog iets anders gebeurd. Te Utrecht is een Museum-Vereeniging voor de Grafische Vakken opgericht, met het doel: het bijeenbrengen en in stand houden van alle voorwerpen, die uit historisch of technisch oogpunt van belang zijn voor de grafische technieken of de belangstelling daarvoor kunnen opwekken. Zij tracht dit doel te bereiken door het inrichten van een museum van voorwerpen, die van belang zijn voor de grafische vakken, door het doen uitgeven van geschriften en het bijeenbrengen van een bibliotheek, door het houden van lezingen en tentoonstellingen enz. Hieruit blijkt, dat deze vereeniging bijvoorbeeld ook een oude pers zal bewaren enz. en aangezien te Utrecht een vakschool voor typographie is, ligt het voor de hand, dat alle moeite gedaan zal worden, de voorwerpen der vereeniging voor die school te verwerven. Verder heeft Jhr dr M.R. Radermacher Schorer te Utrecht zijn geheele bibliotheek, welke in het bijzonder bestaat uit Nederland- | |
[pagina 15]
| |
sche letterkunde na '80 en zeer veel bibliophiele boeken bevat, bij testament vermaakt aan den Nederlandschen Staat ter plaatsing in de Koninklijke Bibliotheek. Maar dit is een wissel - laat mij dat hopen - voor de verre toekomst.Ga naar voetnoot*) | |
IIIOp de schenking van den heer Nijkerk moet ik nog even terugkomen. Uit een gesprek, dat ik met hem gehad heb, is mij gebleken, dat hij - een verzamelaar van oude en nieuwe boeken van groote schoonheid - in Zweden een verzameling boeken bijeen had gezien in een museum, waardoor men een volledig overzicht kreeg van de productie van dat land. Ook andere buitenlandsche musea - in Duitschland en Engeland - verzamelen boeken en Nederlandsche uitgaven (o.a. Kunera Pers en Halcyon Press) zijn in het Britsh Museum te Londen aanwezig. In een destijds te Urbino gehouden vergadering van Italiaansche uitgevers werd meegedeeld, dat Mussolini van plan was, een nationaal museum van het boek te stichten, dat aan de wereld zal toonen, hoe de boekdrukkunst in Italië tot hoogen bloei was gekomen. Het museum zal bovendien drukken uit het laatst van de vijftiende eeuw bevatten, maar ook de ontwikkeling van de boekdrukkunst tot heden ten dage laten zien, opdat het een middelpunt worde voor de studie van de graphische kunst in den loop der tijden. De heer Nijkerk wilde als oud-Amsterdammer aan het Stedelijk Museum een aantal boeken schenken en uit zijn zeer rijke collectie heeft hij er een 800 stuks bijeengebracht. Deze boeken werden daar tentoongesteld en worden beheerd door een commissie, waarvan de heer S.H. de Roos de drijvende kracht was. De heer De Roos heeft zijn denkbeelden over het plaatsen van typographie in een museum o.a. in de N.R.Ct. van 29 Juni 1929 uiteengezet en die principes is hij getrouw gebleven. Hij schreef daarin: ‘Het is er juist om te doen, door het tentoonstellen van een bescheiden aantal mooie proeven van druk- en bindkunst, temidden van andere voortbrengselen van kunstnijverheid, de bezoekers tot het inzicht te brengen, dat ook het boek, even goed als een wijnglas of een Delftsche schotel, een kunstobject kan zijn. Het behoort als zoodanig erkend te worden om het ding zelf, en om de werking, die daarvan uitgaat op het publiek. Twintig welgekozen | |
[pagina 16]
| |
boeken, in een Kunstnijverheidsmuseum getoond, zijn in dit opzicht belangrijker aanwinst dan het tienvoud daarvan in speciale musea of bibliotheken, omdat naar het eerste alle kunstbelangstellende gaan, naar de laatste slechts de wel zeer toegewijden.’ Dit programma nu was de heer De Roos, wat de schenking-Nijkerk betreft, trouw gebleven. Hij had in het Stedelijk Museum in een groote vitrine verschillende boeken uitgestald en op gezette tijden zette hij in die uitstalkasten andere boekwerken. In een kast in de gang waren de overige boeken geplaatst, maar toen ik er eerst was om de boeken, die in de kast stonden, te bezichtigen, was er geen catalogus aanwezig, zoodat het me veel moeite kostte om een overzicht te krijgen van hetgeen het museum bevat. Daarom weet ik niet of er volledige series van alle bibliophielen-edities zijn, maar de heer De Roos wilde niet zoo ver gaan, blijkens zijn reeds aangehaald artikel in de N.R.Ct. Daarmee ben ik het geheel oneens en ik meen, dat het ook de oorspronkelijke opzet is geweest van den heer Nijkerk om zooveel mogelijk volledig te zijn. En het is niet zonder reden, dat ik dit nadrukkelijk schrijf. Welke voordeelen heeft een volledige collectie bibliophiele uitgaven? In de eerste plaats kan dan door wisselende tentoonstellingen, die eventueel door rondleidingen van een deskundige verduidelijkt kunnen worden, de aandacht gevestigd worden op het geheele werk van een uitgever. Welk boeiend aspect kan het b.v. zijn om de ontwikkeling te volgen van De Zilverdistel en De Kunera Pers en daarnaast het werk te leggen van de Doves-Press! Wanneer men een keuze uit al deze uitgaven deed, zou men onmogelijk een overzicht kunnen krijgen van deze ontwikkeling. En die keuze zou bepaald worden door den persoonlijken smaak van den conservator. Met alle eerbied voor de keuze van dien beheerder, na hem kan er iemand komen met een anderen smaak. En wat dan? Hetzelfde geldt voor de boeken, die J. van Krimpen verzorgde voor zichzelf, Palladium, Enschedé en buitenlandsche uitgevers. Hoe rijk en gevarieerd is het aantal, en m.i. is het onmogelijk met een keuze daaruit te volstaan. Zelfs de Palladiumserie moet volledig zijn, al had van Krimpen daarin zijn vorm, een groot formaat voor de gedichten en een klein voor het proza, gevonden. Want zelfs hier is verscheidenheid ondanks eenheid. Moet ik wijzen op de rijke gevarieerdheid van de uitgaven van Leiter Nypels in den ouden tijd? Op de verscheidenheid van de | |
[pagina 17]
| |
edities, door A.A.M. Stols bezorgd? Op het voortreffelijke werk van S.H. de Roos? Behalve de boeken van den nieuwen tijd moeten de voorloopers van deze uitgaven verzameld worden, zoodat men een goed denkbeeld krijgt hoe alles zich ontwikkeld heeft. En ook de z.g. gewone edities van uitgevers door sierkunstenaars verzorgd, mogen niet ontbreken, omdat daaruit blijkt hoe de bibliophiele uitgaven hun invloed hebben uitgeoefend op de gewone boeken. En men vergete de pogingen van enkele kunstenaars niet om het boek een eigen aanzien te geven. Ik denk daarbij in de eerste plaats aan het werk van Wijdeveld. Alleen door volledigheid en het telkens tentoonstellen van verschillende groepen kan men belangstelling wekken bij het publiek en tevens den studiezin en het aesthetisch inzicht van den enkeling bevredigen. | |
IVTen slotte de vraag hoe het na al die jaren staat met het ‘Museum van het Boek’? Gaf de vorige directeur van de Koninklijke Bibliotheek allereerst zijn aandacht aan het opnieuw en systematisch catalogiseeren van het zeer groote boekenbezit, de tegenwoordige heeft gelegenheid en tijd kunnen vinden om de plannen voor het museum uit te werken. En als er geen bouwstop zou geweest zijn was het reeds lang verwezenlijkt. Op de Rijksbegrooting van 1955 was een bedrag voor het ‘Museum van het Boek’ uitgetrokken. Dat bedrag was bestemd voor de verbouwing van het Museum Meermanno Westreenianum. Het koetshuis van dit oude pand op de Princessegracht te 's-Gravenhage zal gebruikt worden om het drukkersatelier van mr J.F. van Royen geheel re reconstrueeren; de maten en teekeningen daarvoor zijn gemaakt en zooals men weet heeft de familie Van Royen alles aan het Museum vermaakt, zoodat men daar de pers-, de Zilver- en Disteltype en de boeken bijeen zal kunnen zien. De bibliotheek van Meerman zal men in den kelder kunnen vinden en drie kamers van de bel-étage zullen gebruikt kunnen worden voor de plaatsing van de boeken nl. het oude boek, den boekband, het geillumineerde manuscript en het moderne boek. Tentoonstellingen zullen daar geregeld gehouden worden en reeds thans is men daaraan doende. En dit zijn niet de eenige werkzaamheden, waarmede dr L. Brummel bezig is uitvoering te geven aan de verwezenlijking van den | |
[pagina 18]
| |
opzet. Hij heeft verleden jaar een zeer belangrijken aankoop gedaan. In Engeland wist hij de hand te leggen op alle drukken van William Morris, geborgen in een kast door dien kunstenaar ontworpen en in zijn werkplaats vervaardigd. Vergis ik mij niet, dan is dit de eerste volledige collectie van Morris in ons land. Zeer onlangs wist hij, eveneens in Engeland, den grooten bijbel van de Doves Press te verwerven. Ook andere uitgaven als de groote door Melchior Lechter verzorgde uitgave van Stefan Georges ‘Teppich des Lebens’ en zeldzame, eigen uitgaven van E. du Perron zijn in den laatsten tijd aan het bezit toegevoegd. Het is een lange weg geweest tot bereiking van het doel, maar het doel lijkt nu bereikt.
G.H. 's-Gravesande. |
|