| |
| |
| |
Portretten van bibliophielen VI
Herinneringen aan E.P. Goldschmidt.
In 1935 verscheen er een sierlijk gedrukt en rijk geïllustreerd boekje, getiteld The Renaissance in France. Nader bezien, bleek het een prijscatalogus te zijn van boeken uit deze periode met, wat men in een cabaret, geloof ik noemt: een verbindende tekst. Maar de aangeboden boeken waren zo voortreffelijk gekozen en van zo uitstekende qualiteit, de tekst was zo deskundig en geestig geschreven dat er voor wie zich verdiepen wil in de even merkwaardige als brillante periode, die de Renaissance in Frankrijk vormt, geen betere inleiding te denken is dan deze antiquariaatscatalogus. De samensteller, de boekhandelaar E.P. Goldschmidt, was mij toen nog volmaakt onbekend en 'k nam mij voor als ik in Londen kwam, zijn boekhandel eens te bezoeken.
Dat bezoek had plaats twee dagen vóór Kerstmis in datzelfde jaar. 't Was een dag, dat Londen in een dichte mist lag, een dag zo donker, dat het leek of het nooit meer licht kon worden. Alles in die vreemde stad was nog onwezenlijker dan anders. Eerst tegen de avond had ik tijd om naar Old Bond Street 45 te gaan. In plaats van een luxueuse winkel, zoals ik gedacht had, bleek de boekhandel Goldschmidt gevestigd te zijn in een klein, ouderwets bovenhuis. In een schemerig verlichte, geheel met boeken gevulde kamer vond ik een donkere man van middelbare leeftijd, die voor een gaskachel zat te schrijven en te roken, d.w.z. hij stak een sigaret op, deed twee trekken en gooide de sigaret in de kachel om een nieuwe op te steken. Toen ik hem vertelde wie ik was, zei hij onmiddelijk: ‘If you come from Groningen, you ought to see my Wessel’ en haalde uit de kast een mooi exemplaar van de uiterst zeldzame Zwolse uitgave van 1521 van de werken van Wessel Gansfort, de ‘hervormer vóór de hervorming’, die op de vernieuwing van het geestelijk leven in ons land zulk een grote invloed gehad heeft. Daarna toonde de boekhandelaar mij de inhoud van een kleine koffer, die hij juist bezig was in te pakken voor zijn reis naar de Verenigde Staten (uigerekend op Kerstavond zou hij vertrekken) en spreidde voor mijn verbaasde ogen uit de prachtigste incunabelen, de gaafste Renaissancebanden en de zeldzaamste medische boeken, die men zich denken kan, kennelijk bestemd om een plaats te vinden in bibliotheken als die van Pierpont Morgan, Huntington, Dr. Harvey Cushing enz.
Uit die eerste kennismaking is een lange vriendschap gegroeid en
| |
| |
gaandeweg kwam ik meer te weten over de ietwat mysterieuze figuur van de boekhandelaar uit Old Bond Street, die een man met vele eigenaardigheden bleek te zijn. De minste nog daarvan was, dat hij de Nederlandse nationaliteit bezat, terwijl hij geboren en getogen was in Weenen en onze taal niet kende. E.P.G., zoals men hem noemde, had de nationaliteit van zijn vader behouden, die geboren was in het statige Amsterdamse grachtenhuis, Herengracht 539, destijds de zetel van het bankiershuis Goldschmidt- Bisschoffsheim, waaruit de Banque de Paris et des Pays-Bas ontstaan is. E.P.G. had in Engeland, op Trinity College in Cambridge gestudeerd en daarna het, voor ons moeilijk meer voor te stellen, luxueuse leven geleid van de rijke dilettant uit de ‘belle époque’. Wellicht zou er uit hem tenslotte, evenals uit zijn broeder Oscar, een internationale financier gegroeid zijn, als hij niet een hartstochtelijk bibliophiel geworden was. Toen hij als 14-jarige jongen een Hollands Elzevierdrukje kocht, ging er een nieuwe wereld voor hem open, een wereld, waarin later, in zijn jaren in Cambridge, de merkwaardige boekhandelaar Gustave David zijn gids werd en die hij niet meer verlaten zou.
In de onbezorgde jaren vóór de eerste wereldoorlog werd onder leiding van Konrad Haebler de grootse, internationale onderneming op touw gezet, die beoogde de Gesamtkatalog der Wiegendrucke samen te stellen, en men zocht naar bekwame medewerkers voor de verschillende landen. Voor de Oostenrijks-Hongaarse monarchie en de Balkanlanden werd de jonge Goldschmidt uitverkoren, wiens bijzondere talenten op dit gebied reeds opgevallen waren. Toen hij voor dit werk een vaste aanstelling zou krijgen, rees er een moeilijkheid: de commissie had haar zetel in de Kaiserlich-Königliche Bibliothek en het was in die tijd ondenkbaar, dat een Jood, al was hij ook millionnair, daar een bureau tot zijn beschikking zou hebben - een moeilijkheid, die opgelost werd, doordat E.P.G. thuis een bureau liet inrichten. Vele reizen heeft hij voor de Gesamtkatalog gemaakt naar de oude, afgelegen kloosters in de Donaumonarchie. Van zijn ervaringen in die nog middeleeuwse, sindsdien geheel verdwenen wereld kon hij boeiend vertellen. Het einde van de wereldoorlog betekende voorlopig het einde van dit grote werk en toen de leider van de commissie, prof. Haebler, met een klein pensioen naar huis gezonden werd, nam E.P.G. hem als particulier secretaris in dienst. In 1917 had hij, om iets om handen te hebben, het vermaarde Weense antiquariaat van Gilhofer en Ranschburg gekocht. De inflatie in Oostenrijk en de
| |
| |
Russische revolutie betekenden voor de familie Goldschmidt een débacle en in 1923 verhuisde E.P.G. naar zijn tweede vaderland Engeland en vestigde zich als boekhandelaar in het bovenhulsje in Old Bond Street, waar hij dertig jaren lang, tot zijn dood toe, zou blijven wonen.
De periode, waarin Goldschmidt zijn boekhandel begon, laat zich enigszins vergelijken met die van na de Franse revolutie, toen de rijke boekerijen van adellijke families en opgeheven kloosters door handelaren opgekocht werden en naar de collecties van de grote Engelse verzamelaars verhuisden. De Oostenrijkse magnaten en de oude abdijen werden door de inflatie gedwongen hun bezittingen te gelde te maken, en E.P.G., die dank zij zijn studiereizen meestal beter dan de eigenaars op de hoogte was van de rijkdommen van deze oude bibliotheken, verleende daarbij dikwijls zijn bemiddeling. Een groot gedeelte van de handschriften van de Benedictijnerabdij Melk kwam in zijn bezit evenals de bibliotheek van prins Dietrichstein. Bij de sensationele veiling van de boeken, die de Ausburgse patriciër Marcus Fugger in zijn studententijd omstreeks 1550 in Parijs gekocht had en die door een toeval in volkomen ongerepte staat te voorschijn kwamen uit de bibliotheek van de prinsen Wallerstein-Oettingen, kocht E.P.G. voor zijn vriend Wilmerding de mooiste Renaissancebanden. Zo werd hij de erkende specialist op het gebied van middeleeuwse manuscripten en incunabelen en door zijn speurzin en zijn uitgebreide kennis wist hij telkens weer keurcollecties bijeen te brengen, die grotendeels naar de Verenigde Staten, het land van de rijke verzamelaars en van de bibliotheken met onbegrensde middelen, verhuisden.
E.P.G. was niet alleen een meester in het ontdekken en thuisbrengen van zeldzaamheden, maar ook in het beschrijven van zijn boeken. Er is geen moeilijker werk dan het redigeren van een antiquariaatscatalogus! Het Duitse systeem, dat de argeloze lezer overstelpt met een stortvloed van bibliographische referenties en nietszeggende bijzonderheden, geeft te veel; het Franse, waardoor de grootste bijzonderheden in een enkele, laconieke regel afgedaan worden, meestal te weinig. In Goldschmidt's catalogi vindt men het typerende van ieder boek, hoe moeilijk dat ook te grijpen is, gekarakteriseerd in enkele kernachtige regels, die men geboeid leest en onthoudt. Het lezen van zijn catalogi was steeds een geestelijk genot, niet het minst om de geestige opmerkingen, waarmee hij de ingewikkeldste uiteenzettingen wist te kruiden - een genot dat men het best vergelijken kan met dat van een met verfijnde
| |
| |
smaak samengesteld diner in een aangenaam gezelschap van geletterde lieden. Een schat van vondsten, schrandere hypothesen en ingenieuze combinaties ligt in die catalogi verscholen, waardoor deze ephemere publicaties blijvende waarde verkregen hebben.
Merkwaardige transformatie: van rijk bibliophiel tot eigenaar van een handel in oude boeken van bescheiden omvang! Toch was die overgang minder abrupt dan men zou denken, en E.P.G. bevond er zich wèl bij: ‘Whatever may be the satisfaction of a collector, whatever may be the service to the cause of learning from the formation of a library’ schreef hij ergens ‘it is the bookseller, who gets the most fun out of such an enterprise. For every book he finds, for every item he has the pleasure to handle, to describe, to recommend, and to sell, he gets a cheque which enables him to continue his search. And of the hunting of books, as Ecclesiastes should have said, there is no end.’ Ongetwijfeld maakte hij een vergelijking met zichzelf, toen hij met zo kennelijke voorliefde het leven schilderde van een van zijn voorgangers uit de Renaissance, die in deze bloeitijd van de bibliophilie op jacht gingen naar handschriften in Griekenland en Byzantium, de Siciliaan Giovanni Aurispa.
En tòch betekende E.P.G. meer dan deze Renaissance-figuren, meer dan ook de grote boekenjagers uit de Franse tijd, zoals Dom Maugérard. Hij liet het niet bij de jacht en bij het te gelde maken van de buit, maar bezat de kennis en het geduld om het wild wetenschappelijk te bestuderen. Aan hem danken wij enkele van de voortreffelijkste boeken, die er geschreven zijn over de geschiedenis van het boek. In zijn boeken toont hij, dat het hem ernst was met de beide eisen, die hij aan de man van wetenschap stelde: ‘to know when we truly know, to be aware when we merely surmise.’ Daar is in de eerste plaats het grote boek over Gothic and Renaissance bookbindings (1928), geschreven aan de hand van zijn eigen verzameling, een boek, dat zich lezen laat als een roman, maar dat in feite de eerste systematische wetenschappelijke behandeling is van dit belangrijke onderwerp. Op het voetspoor van zijn leermeester Th. Gottlieb heeft Goldschmidt de geschiedenis van de boekband bevrijd van de romantische fantasieën van Libri. Het mooie boek over Hieronymus Münzer und seine Bibliothek (1938), de geschiedenis van een Neurenbergs humanist en zijn boeken, berust op de ontdekking, in 1917, van deze verzameling in de bibliotheek van prins Dietrichstein te Nikolsburg, gevolgd
| |
| |
door de veiling van deze boeken in Luzern in 1934, waarvoor E.P.G. de catalogus samenstelde. Groots van opzet, wijds van conceptie is de studie over The printed book of the Renaissance (1950), ontstaan uit lezingen in de Verenigde Staten gehouden, - ondanks de critiek die hij ontmoet heeft, een baanbrekend werk, zoals alleen E.P.G. het schrijven kon. Maar zijn belangrijkste boek is m.i. de tijdens de oorlog verschenen studie over Mediaeval texts and their first appearance in print (1943). Hier beweegt hij ziel op het terrein, dat hij het beste kende: de middeleeuwse handschriften en wetenschappelijke teksten en hun verhouding tot de in de incunabelen afgedrukte teksten. Dit moeilijk begaanbare gebied, vol voetangels en klemmen, had zijn uitgesproken voorkeur. ‘To my mind and the way I look at books and book-collecting’ schreef hij ergens ‘mediaeval manuscripts, the books our forefathers used before the invention of printing, are the supreme objects deserving the respect and reverence of all of us who look upon books as the vehicles for the transmission of kowledge from generation to generation’.
Sinds de eerste kennismaking in 1935 heb ik E.P.G. op allerlei plaatsen en in allerlei omstandigheden ontmoet. De reislust van zijn jonge jaren heeft hem nimmer verlaten en in alle plaatsen, waar antiquariaten gevestigd zijn, had men de kans hem tegen te komen, altijd op jacht, altijd jammerend dat er niets meer te vinden was, maar desondanks nooit platzak vertrekkend, 't Ergste was ('t is mij verschillende malen overkomen) om in een boekwinkel te vernemen, dat E.P.G. er juist geweest was, want dan was men zeker, dat de beste boeken er niet meer waren! Gedurende de oorlog beleefde hij moeilijke tijden. Toen de bombardementen op het hevigst waren, nam de alleen wonende man, die Londen en zijn boeken niet had willen verlaten, zijn intrek in het ‘Brown's hôtel’, waar hij sinds jaren zijn maaltijden gebruikte. Merkwaardig genoeg, was ditzelfde hôtel de zetel van de uitgeweken Nedelandse regering en zo raakte E.P.G. nauw verbonden met het land, waarvan hij de nationaliteit bezat. Toen ik na de bevrijding met hem in dat merkwaardig ouderwetse hôtel dineerde, vertelde hij vermakelijke verhalen over de al te talrijke Hollandse excellenties, die hij daar ontmoet had. De laatste jaren had hij de gewoonte met Kerstmis Engeland te ontvluchten (Londen was ‘a dreary place’ geworden, vond hij, en tegen het Engelse voedsel had hij gegronde bezwaren) en zich met een stapel boeken in het Hôtel des Indes in Den Haag te installeren. Hij kwam mij dan
| |
| |
trouw opzoeken en liet zich zelfs overreden om bij ons thuis te komen eten, - een hele merkwaardigheid, want hij had een grondige afkeer van het familieleven.
In zijn necrologie van de Weense bibliothecaris Gottlieb heeft E.P.G. opgemerkt, dat mensen, die zich intensief met oude boeken bezighouden, zonderlingen zijn. Aan die regel ontsnapte hijzelf niet, maar, ondanks zijn eigenaardigheden was hij een man van de wereld en een geestig causeur, die een overvloed van schilderachtige anecdoten over boeken en mensen en hun onderlinge relaties tot zijn beschikking had. Hij bezat het talent ‘to teil a story’ en 't is jammer, dat niemand die amusante verhalen (ik denk bv. aan de opwindende geschiedenis van de Gutenberg-Bijbel van de abdij Melk) opgeschreven heeft. De merkwaardige combinatie van Weense ‘Leichtlebigkeit’ (hij deed aan de figuren van Schnitzler denken) en het laconieke van de gentleman uit het Edwardiaanse tijdvak (een gentleman is, volgens Huizinga, iemand die het minst spreekt over wat hem het meest aan het hart ligt) en daarbij nog de Joodse intelligentie en zin voor humor, gaven zowel aan zijn conversatie als aan zijn brieven een bijzondere saveur.
In 1952 zagen we E.P.G. met Kerstmis niet in Holland verschijnen. Hij schreef ons, dat hij geopereerd was en nu op doktersadvies naar de Sahara moest. Inderdaad ontvingen we kort daarna een briefkaart uit Biscra met humoristische klachten over de kou, de eenzaamheid en vooral het gebrek aan bibliographische hulpmidde len in de woestijn. Enkele dagen na Nieuwjaar was ik in Parijs. Op een dag, even donker als die Londense Decemberdag in 1935, stapte ik, toen de avond reeds gevallen was, de kleine boekwinkel in de Rue Jacob binnen, alleen aan ingewijden bekend, waar Huysmans vereerd wordt en de geest van Durtal voortleeft. De eigenaar, kleine geheimzinnige gestalte, zat vrijwel in het donker, als gewoonlijk weggedoken in zijn stoel, schijnbaar alleen, want toen ik hem begroet had, dook er uit een duistere hoek een welbekende gestalte op: 't was E.P.G., zojuist ontsnapt uit de Sahara en aan de voorschriften van zijn dokter. Hij scheen erg op dreef, rookte weer veel sigaretten, vertelde sterke verhalen, en sprak enthousiast over het boek, dat hij schrijven wilde over de geschiedenis van de gedrukte tekst van Lucianus, en dat wel 53 delen zou moeten beslaan! Maar al spoedig moest hij door een benauwde hoestbui zijn betoog onderbreken, verklaarde, dat hij zich ziek voelde en nam, ondanks ons dringend verzoek om samen ergens te gaan eten, haastig afscheid, 't Was de laatste keer, dat ik hem zag, en we begrepen,
| |
| |
dat hij een verloren man was. Enkele maanden daarna greep de ziekte verder om zich heen, die hem ten grave zou dragen.
Kort voor zijn dood bedacht de stervende Goldschmidt zijn vrienden met een geschenk, dat men zijn zwanenzang kan noemen: hij publiceerde zijn honderdste catalogus, die in de wereld van het boek een unicum vormt. Immers, hierin gaf hij de beschrijvingen van de honderd zeldzaamste boeken en handschriften, die hij tijdens zijn dertigjarige carrière als boekhandelaar in handen had gehad. Al deze beschrijvingen waren ongedrukt gebleven, omdat de boeken regelrecht aan grote bibliotheken en verzamelaars (de namen waren er bij vermeld) verkocht waren. Deze merkwaardige catalogus met zijn brillante beschrijvingen levert het overtuigend bewijs welke belangrijke diensten een groot boekhandelaar aan de wetenschap bewijzen kan. Toen ik hem dankte voor dit geschenk, waarvan ik wist, dat het zijn geestelijk testament was, schreef ik hem o.a. dat het hem moeite gekost moest hebben om althans van déze boeken te scheiden. Ziehier zijn antwoord, waarin duidelijk spreekt wat zijn kracht (en misschien ook zijn zwakte) was: ‘In biblomania as in every from of love the manifestation of the passion differ greatly from individual to individual. Mine is not a possessive love. Once a book is described to my satisfaction I see it go without a pang, especially if it is going somewhere it will be appreciated.’
H. De la Fontaine Verwey
|
|