Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 3
(1953)– [tijdschrift] Folium– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Een veiling in 1826Als algemeen bekend mag wel worden verondersteld, dat Nederland de bakermat was van het instituut van de boekenveiling. Een der eerste nawijsbare aucties vond in Nederland plaats: te Leiden kwam in 1599 de bibliotheek van Marnix van St. Aldegonde onder de hamer en gedurende de 17e eeuw volgden de belangrijke boekenaucties elkaar hier te lande in steeds sneller volgorde op. Veilingen als die der bibliotheken van Arminius, Carolus Clusius en Hadr. Junius (alle 1610), Canterus (1617), Chr. Porret (1628), Janus Rutgers (1630), Joh. Thysius (1653), Pauw (1654), Scrive-rius (1653), Golius (1668) en Conr. Nicolai (1698)Ga naar voetnoot1), gaven het Nederlandse veilingwezen een hechte grondslag en maakten het tot ver over de landsgrenzen heen bekend. In de 18e eeuw verloren de Nederlandse aucties gaandeweg aan betekenis, maar het aantal liep eerder op dan dat het verminderde. In Amsterdam bijvoorbeeld ging er in het begin der eeuw geen week voorbij zonder dat er ergens een boekverkoping plaatsvond.Ga naar voetnoot2) Onder deze talrijke bibliotheken waren er uiteraard vele die belangrijk, enkele die uiterst belangrijk waren. Bekende veilinghuizen in de tweede helft van de 18e eeuw waren die van P. den Hengst, Radink en D. Groebe te Amsterdam en - tot diep in de 19e eeuw toe - de firma Luchtmans te Leiden. In de tweede helft van de 19e eeuw is het Frederik Muller (1817-1881), die het modern geordende veilingwezen grondvest en die een brug slaat naar de 20e eeuw. En ook in onze eeuw genieten de Nederlandse boekenveilingen een goede reputatie en Nederland slaat - in vergelijking met andere landen - met vijf boekveilinghuizen van internationale bekendheid binnen een geographisch zo beperkt gebied geen slecht figuur. Met het oog gericht op dit verleden kan men veilig stellen, dat gedurende ruim drie-en-halve eeuw de boekenveiling in Nederland een belangrijke plaats is blijven innemen temidden van de handel in boeken in het algemeen. Des te betreurenswaardiger is het, dat wij nog steeds tevergeefs uitzien naar de eerste samen- | |
[pagina 116]
| |
vattende studie over het Nederlandse veilingwezen door de eeuwen heen. Zou deze studie ooit geschreven worden, dan zou ongetwijfeld komen vast te staan, dat de firma Luchtmans te Leiden een veilinghuis van meer dan gewone importantie is geweest. Om slechts twee voorbeelden te nemen: in 1762 kwamen hier de bibliotheek en het volledige instrumentarium van de bekende natuurkundige Petrus van Musschenbroek (1692-1761) onder de hamer en in 1826 de respectabele collectie van diens naamgenoot, de Utrechtse jurist Petrus van Musschenbroek. Van de catalogus van deze veiling bezit de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek het handexemplaar van de auctionaris der firma Luchtmans, de Heer T. Bodel Nijenhuis. Het exemplaar is wit doorschoten en de behaalde prijzen en de kopers zijn zorgvuldig genoteerd, terwijl talrijke aantekeningen zijn bijgevoegd. Het geheel geeft een levendige indruk van de wijze waarop het ruim 125 jaar geleden op een boekenveiling toeging, en de techniek van het vroeg 19e eeuwse veilingwezen wordt er duidelijk door geillustreerd. Het meest frappante inzicht, dat men - de rijk geannoteerde catalogus doorbladerende - verwerft is wel, dat in grote trekken alles bij het oude gebleven is en dat bij de techniek van het veilingwezen de traditie een onverwacht grote plaats inneemt. De lezer oordele zelf: het titelblad van de catalogus - in het Latijn gesteld - vermeldt allereerst de provenance van de bibliotheek: ‘Bibliotheca Musschenbroekiana sive Catalogus librorum... quibus usus est... Petrus van Musschenbroek.’ Verder de namen van de veilinghouders, S. en J. Luchtmans en de plaats, de dag en het uur van de verkoping en van de kijkdagen. De verkoping vond plaats in het gebouw ‘De Zon’, Breedestraat 279 te Leiden op 4 October 1826 en volgende dagen. De kijkdagen waren op 30 September en 2 October daaraan voorafgaand. Verso de titel staan in het Latijn en in het Frans de veilingvoor-waarden afgedrukt, waarbij opvalt, dat het opgeld in die gelukkige tijd slechts 7 1/2% (‘un sous et demi d'Hollande de surplus par florin’) bedroeg. Commissiegevers werd wel verzocht formaat, nummer en titel precies op te geven en hun bod in duidelijk leesbare cijfers te vermelden. Uit de laatste zinsnede der voorwaarden blijkt, dat het aanvangsuur der zittingen gesteld was op tien uur des morgens en half vier 's middags. Pagina 3 en 4 bevatten de ‘Ordo venditionis’, de volgorde der | |
[pagina 117]
| |
verkoping. De boeken zijn - zoals oudtijds (en nu in Engeland nog) de gewoonte was - gerangschikt naar formaten: folio's, quarto's en octavo's. Elk van deze drie secties heeft haar eigen doorlopende nummering. Bovendien zijn de boeken, handschriften en de afdeling kaarten - prenten - varia door een afzonderlijke nummering van elkaar onderscheiden. Uit een en ander blijkt allereerst, dat de veiling een aanzienlijke omvang had. De boeken namen bij elkaar een kleine 3000 nummers in beslag (381 folianten, 1052 quarto's, 1542 octavo's); de handschriften beliepen 850 nummers (499 folianten, 254 quarto's, 35 octavo's en 72 nummers diplomata). Tenslotte bevatte de collectie nog een afdeling kaarten, platen en portretten, een verzameling ‘geschilderde glazen’ en enige ‘rariteiten’. Telt men alles bij elkaar, dan komt men tot een auctie van rond 4300 nummers. De voor de hand liggende vraag naar de tijd, die men voor het ‘opzetten’ en afwikkelen dezer veiling nodig had, wordt door een aantekening van de hand van de auctionaris, T. Bodel Nijenhuis, op het schutblad van de catalogus afdoende beantwoord: ‘Maand, vijf en twintig Sept. begonnen in de Zon. Zat. 21 Oct. ontruimd’, zo staat er. Het gebouw bleef ten behoeve van de veiling dus 27 dagen bezet. Aangezien er in deze periode drie Zondagen vielen, werkte men dus in totaal 24 dagen aan de auctie: Vijf dagen ‘opzetten’, 2 dagen kijkdag, 1 dag tussen de kijkdagen en de veiling in (kennelijk om de uitgezette boeken weer in te ruimen en het geheel ‘veiling-gereed’ te maken), 8 dagen veilen, 8 dagen afwikkelen. 8 dagen veilen, dat betekende zestien zittingen. Men mag aannemen, dat de nummers geleidelijk over de twee zittingen, die per dag plaats vonden verdeeld werden, hetgeen neerkomt op ruw genomen 300 nummers per zitting voor de boeken en ruim 200 nummers per zitting voor de handschriften en voor het prentwerk. De duur van elke zitting zal waarschijnlijk wel gelegen hebben tussen de twee en drie uur. Het geheel overziende kan men stellen, dat gelet op omvang en tijdsduur van elk der zittingen, de gang van zaken bij deze 19e eeuwse veiling niet opmerkelijk afweek van de tegenwoordig gebruikelijke. Wat voor soort boeken bevatte deze belangrijke bibliotheek? Een korte blik op de volgorde der verkoping laat ons zien, dat de Vaderlandse geschiedenis in zeer ruime mate vertegenwoordigd was (919 nummers, niet gerekend de manuscripten; men veilde er twee volle dagen, d.i. vier zittingen over!), terwijl ook de secties | |
[pagina 118]
| |
theologie, recht en algemene geschiedenis zeer belangrijk waren. Op het grote aantal handschriften - 850 nrs. - werd reeds gewezen. Het is hier niet de plaats om op de overigens interessante inhoud van de bibliotheek dieper in te gaan; aan het einde van dit artikel zal ik nog enkele der belangrijkste stukken tezamen met de behaalde prijzen vermelden. De veilingcatalogus zelf vormt een lijvig boekwerk van maar liefst 217 pagina's. De beschrijvingen zijn over het algemeen beknopt. Verder dan vermelding van auteur, titel, plaats en jaar van uitgave en de staat van de band ging men over het algemeen niet; aantekeningen over de zeldzaamheid of merites der boeken vindt men slechts bij uitzondering. De taal waarin de beschrijvingen zijn gesteld is die waarin het boek is geschreven, een werkwijze, die men ook heden ten dage nog veelvuldig volgt. Dan kom ik tot de hierboven reeds gesignaleerde aantekeningen in het handexemplaar van de veilinghouder en het zijn vooral deze, die ons een verrassende ‘inside Information’ geven omtrent de gang van zaken in de keuken van dit Leidse veilingbedrijf. Uit de veilingvoorwaarden blijkt reeds, dat de kopers, die de veiling niet persoonlijk konden bijwonen, schriftelijke opdrachten aan de veilinghouder konden geven. Deze commissies nu schreef de auctionaris in volgorde van binnenkomst op het laatste blanco blad van zijn handexemplaar. Iedere opdrachtgever kreeg een nummer en ter veiling werd - zo de betreffende kaveling aan de commissiegever kon worden toegeslagen - niet diens naam, maar zijn nummer afgeroepen. Dit systeem wordt ook heden ten dage nog overal gevolgd. Het blijkt, dat de Fa. Luchtmans voor de veiling Musschenbroek 53 opdrachten ontving, waaronder vier van buitenlandse relaties. Deze laatste commissies kwamen van niemand minder dan van Weigel (de beroemde Duitse antiquaar), Mehurst, de Bure en Masson, alle namen die ook nu nog een bekende klank hebben. Onder de binnenlandse opdrachtgevers ontmoeten we eveneens verschillende namen, die wij blij-verrast herkennen: Robidé van der Aa, Muller Massis, Scheurleer, Westreenen, Nijhoff en Scheltema. Het laatste commissienummer 53 behield de auctionaris zichzelf voor: ‘oph.(ouden) voor mij’ staat erachter. Onder sommige andere nummers moesten kennelijk enkele kleine toevoegingen uit ander bezit eventueel worden opgehouden. Bleven dan de betreffende nummers onverkocht, dan behoefde de notaris hiervan geen rechten te ontvangen; de adspirant-verkoper was echter | |
[pagina 119]
| |
een bepaald percentage als limite-geld verschuldigd. Bij wijze van pro-memorie vinden we dan ook achter het commissienummer 18 het volgende aangetekend: ‘Croese ophouden - geene regten aan Not.(aris) betalen - wel p(er)centen van Cr.’ Een tweede aantekening van gelijke inhoud op dezelfde bladzijde toont aan, dat de Fa. Luchtmans op dit punt bijzonder ‘keen’ was en bepaald ongenegen de notaris een onverwacht voordeeltje te bezorgen. Twee der commissiegevers hadden 125 jaar geleden kennelijk het klassieke: ‘Zie maar eens, het mag ook ok wel wat meer worden’ uitgesproken.’Naar bevind van zaken iets verhogen’ heet her in de taal van die tijd. Tot zover over de opdrachtgevers. Laten we nu eens nagaan wie er alzo aan tafel kochten, dus in persona aanwezig waren. Ik doe een greep uit de namen: Emeis, Greve, Heber, Herdings, J.W. v. Leeuwen, Roijaards, Tijdeman, Prof. Clarisse, Donker Curtius, Cijfveer, van Hogendorp, Prof. Siegenbeek, P. van Leeuwen, Min.(ister) van Maanen, Nauta, Kloppenburg, Cau, Ter Kuyle, Seyn, Moltzer, Altheer, van Cleef, Benezet, Dusaar, Bohn, Berkhout, Flament, J.v. Dam, Thijssens, van Bentem. Gedurende de eerste veilingdagen waren de zeven eerstgenoemden wel de grootste kopers. Op Dinsdag 10 October kwamen echter de handschriften aan bod en toen gaf de firma Bohn - daarvoor een zeer bescheiden koper - eerst goed acte de présence. Verschillende ‘zware stukken’ werden aan deze firma toegeslagen en aantekeningen in het handexemplaar als ‘Bohn tegen Heber’, ‘Bohn tegen Flament’, ‘Bohn tegen J.v. Dam’, ‘Bohn tegen Emeis’ ‘Bohn tegen de Jonge’, ‘Bohn tegen mij’ (!) zijn niet van de lucht. Dergelijke annotaties als ook de behaalde prijzen bewijzen, dat Bohn ter veiling een machtige koper was, die niet gemakkelijk ‘dood’ te bieden viel; andere kopers, die over Bohn heen de belangrijker kavelingen bereikten zijn dienovereenkomstig sterk in de minderheid. De namen van hen die goeddeels deze veiling ‘maakten’ zijn nu alle de revue gepasseerd. Vermeldenswaard is nog, dat de grote kopers op de kijkdagen eensgezind verstek hadden laten gaan. Ook van deze kijkdag-bezoekers staan er (recto laatste blad) enkelen genoteerd onder het huiselijke opschrift: ‘Op kijkdagen (gewone en buitengewone)’, wat evengoed zou kunnen slaan op de qualiteit van het klantenmateriaal als op bezoekers die, vóór of na de kijkdagen nog boeken wensten in te zien. Deze bezoekers werden in | |
[pagina 120]
| |
hun hoedanigheid van potentiële kopers kennelijk terdege in het oog gehouden, getuige aantekeningen als: ‘egregie fecit anibat. (onleesbaar: animadversiones?) catal.’, (waarschijnlijk te interpreteren als: ‘hij maakte vlijtig catalogus-aantekeningen’); ‘werkt zeer netjes’, hetgeen getuigd werd van A.L. Snouckaert v. Schauburg en: ‘Cau, oom v. Mw. v. Halt, is naast haar, buiten, wonend’. Elke kijkdag wordt sinds mensenheugenis al opgeluisterd door een toeloop van plaatselijke belangstellenden, de ‘kijkers-maar-geenkopers’. Aan het eind van de kleine opsomming der aanwezigen op de kijkdag wordt deze categorie opgevoerd als: ‘behalve (wij zouden zeggen: benevens) eene meenigte Leijdenaars’. Opnieuw dus niets nieuws onder de zon! Ook bij de tekst van de catalogus staan talrijke aantekeningen, meestal betrekking hebbende op de te veilen stukken zelf, zoals: ‘'t eenig ex.’, ‘late uitgave’, ‘rarissima’, ‘iets gebr. (uind)’, ‘Uitverkocht’, ‘bis’, enzovoort. Hier en daar een toevoeging, die iets meer zegt, zoals de opmerking bij een boekje ‘Origine de la maison de Sohier. Leyde, 1661’ (no. 272 der folianten): ‘van zekeren Sohier kocht Boerhave Oud-Poelgeest’ en de aantekening bij een manuscript (no. 130 der folianten), dat het gecollationeerd was door de bekende dichter Mr. W.(illem) Bilderdijk. Bij het nr. 183 vinden we de naam van een tweede bekende dichter aangetekend n.l. die van Hieron. (ymus) v. Alphen. Het zou echter te ver strekken op dit soort overigens vaak interessante annotaties dieper in te gaan. Tot slot wil ik nog even stil staan bij de prijzen die de verschillende nummers opbrachten, op het gevaar af overigens, dat de boekenminnende lezer het water uit de mond loopt: Om met de topstukken te beginnen: De Antwerpse Bijbel van 1529 waarbij ingebonden twee vroege Nederlandse incunabelen (fol. no. 1): F. 105.-. Heber was de koper. J. de Theramo, Proces tusschen Belial en Mozes. Haarl., 1484 (fol. no. 12): F. 60.-. Het werk werd op commissie verkocht en de Bure werd de gelukkige eigenaar. Heber had geboden tot F. 52.-. Flament vond dat het ‘te veel’ was. In gedachten hoort men het wrevelige commentaar van de heren! Even te voren (fol. no. 6) had het gezelschap echter een onvervalste Duns Scotus, 1477 voor F. 3.- op commissie laten verkopen. Na dit rumoerige begin nam de veiling zijn normale loop en gedurende de eerste 250 nummers kwam men zelden hoger dan enkele guldens en nimmer boven de F. 50.- uit. In de lagere regi- | |
[pagina 121]
| |
onen - zo merkt men op - bood men op in stuivers. Zo kon het gebeuren, dat Rolevinck's Fasciculus temporum (Utr., Veldener, 1480) (fol. no. 158) voor 4 gulden en 15 stuivers een koper vond. En wat denkt U van de Latijnse uitgave van de reis van Breydenbach (1490) voor F. 28.-? De Valentijn, Oud- en Nieuw Oostindien (1724) compleet in 5 delen bracht het niet verder dan F. 20.- (resp. fol. nrs. 180 en 182). Voor een Bor 1595 (fol. no. 208) wilde men nog wel zestig cent (12 stuivers) uitleggen. Waarom zekere Hodges op fol. no. 267 tegen Heber op F. 320.- voor die tijd een enorme som - wenste te betalen voor een opusculum met vijf laat 16e en vroeg 17e eeuwse werken is me niet geheel duidelijk geworden, maar het geheim zal wel schuilen in de 150 toegevoegde portretten ‘waar onder vele zeer zeldzame’, hier schiet de beschrijving kennelijk tekort. Die F. 320.- bleven vooralsnog een veruit onbereikbaar record, veertig à vijftig gulden was wel een topprijs in die dagen. De beroemde Chroniek van Holland en Zeeland (Gouda, Gerard Leeuw, 1478) in één band met een Leven van Alexander de Grote (Delft, 1479) ging voor F. 40.- van de hand (quarto's no. 493). Daarentegen kon men de la Court's anonieme ‘Aanwijzing der heilzame politieke gronden...’ (Leyde, 1669) aanwerven voor slechts 6 stuivers. Vijf Deventer-drukken van Johannes van Breda (quarto's no. 828) à raison van 5 gulden en 2 stuivers vond echter zelfs de veilinghouder ‘zeer goedkoop’ en wij kunnen niet anders dan het geheel met hem eens zijn. Brandt's Narreschip in een zeer zeldzame druk met het adres Rosztock, L. Dietz, 1519 (octavo's no. 114) verwisselde voor F. 20.- van eigenaar. Daarentegen moest men voor de kleine uitgave van Paquot's Mémoires (Louvain, 1763, 18 dln. (octavo's no. 1323) toch nog F. 22.- neertellen, wat overigens begrijpelijk wordt als men in aanmerking neemt, dat het die tijd een gezocht handboek was. Toen op Dinsdag 10 October de boeken alle geveild waren en men aan de manuscripten begon waren er geen prijzen boven de honderd gulden gemaakt, behalve de beide gesignaleerde nummers van F. 105.- en F. 320.-. Het dient evenwel gezegd, dat bij de handschriften de prijzen aanzienlijk opliepen. Onder de belangrijke collectie manuscripten op het gebied der vaderlandse geschiedenis (verschillende ongepubliceerd) waren er nummers die meermalen prijzen tussen de F. 50.- en F. 350.- opbrachten. Hier lag dan ook wel het zwaartepunt van de collectie. De meergemelde Bohn legde beslag op de beste | |
[pagina 122]
| |
stukken. De hoogste prijs die ter veiling gemaakt werd, werd behaald toen een unieke collectie van een kleine tienduizend (!!) diplomata ter tafel kwam; deze hadden voornamelijk betrekking op het Opperen Neder-Sticht en er waren zeldzaamheden onder uit de 13e eeuw. Bohn kocht deze werkelijk phantastische collectie voor F. 650.-. Een aantekening in een latere 19e eeuwse hand vermeldt dat deze collectie in zijn geheel eigendom werd van niemand meer of minder dan... ‘Sir Th. Philipps of Middlestill’.
Wat bracht de veiling v. Musschenbroek in zijn geheel nu ongeveer op? Op deze vraag geven de provisorische tellingen van Bodel Nijenhuis, aangebracht in de volgorde der verkoping een onmiddellijk antwoord. De gehele veiling, groot 4300 nummers beliep een totaal van rond F. 12.500.-; hiervan kwam ruim F. 8300.- voor rekening van de handschriften en ongeveer F. 4200.- voor die der boeken.
Bij de vermelding van enkele der gemaakte prijzen raakten we het contact met de 20e eeuw geheel kwijt. Of er overigens in 125 jaar in het Nederlandse veilingwezen erg veel veranderd is? - de lezer oordele zelf.
B. de Graaf |
|