Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 3
(1953)– [tijdschrift] Folium– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
[Nummer 3-4] | |
Vergeten glorie
| |
[pagina 82]
| |
denken, zonder het totale beeld onherkenbaar te verminken. Maar nog afgezien daarvan doet men ze groot onrecht door hen stilzwijgend voorbij te gaan: de ideeën, die de humanisten in hun geschriften ontwikkelen, hun theologische en philosophische beschouwingen zijn vaak bijzonder belangwekkend; hun relatie tot de opkomende Hervorming, - waarvan sommigen zich geestdriftige supporters, de meerderheid echter hevige tegenstanders betoonden -, verdient een nader onderzoek dubbel en dwars; hun invloed op het onderwijs is nauwelijks te overschatten. Voor de biograaf vormt de bewogen levensloop van velen hunner uitermate dankbaar materiaal; voor de bibliograaf met speurzin ligt een prachtig veld braak: de vaak zeldzame humanistendrukken op te sporen en te beschrijven garandeert boeiend en interessant wetenschappelijk werk. Kortom, er zijn redenen te over, die zouden doen verwachten, dat het Nederlandse vroeg zestiende-eeuwse humanisme een geestdriftig bestudeerd studieterrein was, waar men zich om strijd beijverde elkaar de boeiendste figuren ‘voor de neus weg te kapen’. Niets van dit alles: van tijd tot tijd - en soms met jaren tussenruimte - waagt zich een eenzaam onderzoeker op dit terrein, die dan ook telkenmale met rijke buit binnenkomt. Maar wat kan hij - zoals b.v. SterckGa naar voetnoot1) ook deed - anders uitrichten, dan bloemlezen? Ieder aanknopingspunt voor diepergaande studie ontbreekt vooralsnog: het materiaal ligt ver verspreid en ongeordend. Het schaarse werk, dat meestal weinig critische bio-bibliografen en compilatoren in vorige eeuwen verrichtten, dient liever nog dan met het grootste wetenschappelijke wantrouwen beschouwd, voorzover mogelijk te worden overgedaan, (cf. werken als die van FoppensGa naar voetnoot2), PaquotGa naar voetnoot3) e.a.). Voorafgaande georganiseerde en systematisch opgezette wetenschappelijke onderzoekingen - waarbij bibliographische inventarisering: beschrijving en catalogisering de voornaamste plaats zou moeten innemen - zouden het terrein moeten effenen. Anders gezegd: er bestaat dringende behoefte aan een bibliographie van het Nederlandse humanisme gedurende de eerste helft van de zestiende eeuw. | |
[pagina 83]
| |
IIMet opzet is in het voorafgaande de enigszins vage aanduiding ‘Noordnederlands humanisme’ gebezigd. De vraag zou kunnen rijzen hoe het gesteld is met de studie van het Zuidnederlandse humanisme van dezelfde periode. In concreto: worden in België belangrijke humanisten als Craneveld, Barlandus, Jerome de Busleyden, Cornelius Valerius van Auwater, Viglius Aytta de Zwichem, Dorpius, Barth. Latomos en Cornelius Gnapheus wel bestudeerd? Het antwoord op deze vraag kan zonder meer bevestigend luiden: in België verschijnen sedert 1928 in de Engelse taal de Humanistica LovaniensiaGa naar voetnoot4), uitgegeven vanwege de Leuvense Universiteit met steun van de Belgische Universitaire Stichting. Deze serie - die ook ten onzent groter bekendheid zou verdienen - vormt een standaard-voorbeeld van een wetenschappelijke reeks op zijn allerbest; tegelijkertijd een bewijs wat met systematische georganiseerde wetenschappelijke arbeid binnen relatief korte tijd te bereiken valt. Zoals de titel al aangeeft, heeft deze uitgave het Zuidnederlandse humanisme tot onderwerp genomen, zoals dit zich in en rond de oude Leuvense Universiteit openbaarde. Deze noodzakelijke beperking heeft minder consequenties dan een oppervlakkig toeschouwer wellicht zou kunnen vermoeden: bijna het gehele zestiende eeuwse Zuidnederlandse humanisme speelde zich rond Leuven af en de Leuvense Universiteit was een der belangrijkste centra van geestelijk leven in Noord-West-Europa. Overigens is het noodzakelijk te stipuleren, dat de Humanistica Lovaniensia ook voor de studie van het Noordnederlandse humanisme van grote betekenis zijn. Indien men slechts de indices op personennamen van de tien verschenen delen vluchtig raadpleegt, treft ogenblikkelijk het grote aantal referenties ook naar Noordnederlandse humanisten. Geen wonder overigens: het oude humanisme was bij uitstek ‘internationaal’ van allure en voor Noordnederland was Leuven, zoal niet vlak naast de deur, dan toch altijd nabij genoeg om tal van humanisten uit onze streken aan te trekken. Aan de vorming van de Noordnederlandse humanisten had de Leuvense Alma-Mater een uitermate werkzaam aandeel, zowel | |
[pagina 84]
| |
direct als indirect; direct omdat figuren als Erasmus, Alardus, Crocus, Cannius en vele anderen, uit onze streken geboortig, te Leuven studeerden of er voor langere tijd verbleven; indirect wijl men rustig kan stellen, dat in die dagen de gehele wereld der Noordnederlandse ‘intellectuelen’ het gezicht gericht hield naar Leuven. | |
IIIHier schijnt men te stuiten op de moeilijkheid van het afbakenen van het wetenschappelijke terrein. De hier provisorisch aangebrachte onderscheiding ‘Noordnederlands’ tegenover ‘Zuidnederlands’ humanisme is in wezen arbitrair. Het humanisme is qualitate qua een typisch internationaal verschijnsel en als zodanig laat het zich bezwaarlijk geographisch localiseren: naar de geest volstrekt niet en practisch evenmin. De meeste humanisten waren, men zou bijna zeggen van nature ambulant, verbleven nu eens hier, dan weer daar. Erasmus, geboortig uit Rotterdam, vinden we o.m. te Parijs, Oxford, Orléans, Leuven, Turijn en Basel; Alardus vertoefde voor langere tijd te Alkmaar, Antwerpen, Leuven en Keulen, om zich eerst circa 1540 weer definitief in Amsterdam te vestigen; nauwelijks 4 jaar later, in 1544, stierf hij, - te Leuven. Een andere Amsterdamse humanist, Nicolaas Cannius, reisde in zijn hoedanigheid van secretaris van Erasmus, half Europa af. En deze drie voorbeelden zijn met talrijke andere te vermeerderen. Houdt men dit typisch internationale aspect van het humanisme in het oog, dan kan men naar verkiezing de term ‘Noordnederlands’ en ‘Zuidnederlands’ handhaven of laten vallen. Het zal ieder duidelijk zijn, dat het hier niet gaat om Noord- of Zuidnederlands doch om bestudeerd of niet bestudeerd. Waar ‘de Noordelijken’ - d.w.z. de in meer noordelijke streken geboren en getogenen - weinig of niet gekend, laat staan bestudeerd zijn, dient t.a.v. hen een achterstand ingehaald. Hierbij valt in de eerste plaats de aandacht op Amsterdam als belangrijkste centrum van de Noordnederlandse humanisten-activiteit. De onderzoeker van het zestiende eeuwse humanisme ten onzent kan dan ook het beste de Amsterdamse humanisten tot uitgangspunt kiezen. | |
IVMen zou zich kunnen afvragen, welke wel de oorzaken mogen | |
[pagina 85]
| |
zijn van de onzorgvuldigheid welke men in Nederland ten opzichte van het zestiende eeuwse humanisme aan de dag legt. Ik geloof hier drie oorzaken te kunnen aanwijzen, één van historischpsychologische, één van wetenschappelijk-organisatorische en een derde van meer incidentele aard. In de eerste plaats - en ik geloof dat hierin voornamelijk de verklaring moet liggen - was het Noordnederlandse humanisme van de eerste decennia der zestiende eeuw een bij uitstek katholieke aangelegenheid. Dat de snelle opkomst der Reformatie vooral in de dertiger jaren ook op het humanisme een duidelijk stempel heeft gedrukt, neemt geenszins weg, dat verreweg de meeste humanisten katholiek waren en evenmin nalieten scherp stelling te kiezen tegen de nieuwe geestesrichting. Nog vóór er van Contra-Reformatie überhaupt sprake was, reageerden lieden als Alardus en Crocus in woord en geschrifte reeds fel tegen de afvalligheid en de ketterij. Toen in Noord-Nederland in de loop van de zestiende eeuw het pleit definitief ten gunste van de Reformatie was beslecht, bekommerde het protestantse nageslacht zich uiteraard niet al te zeer om de literaire nalatenschap van haar felste bestrijders. De herinnering aan ketterjagerij, aan bloedraad en brandstapel lag nog te vers in het geheugen om een gunstig klimaat te scheppen voor de erkenning van de verdiensten der katholieke humanisten, laat staan om in geschrifte hun herinnering levend te houden. Hoe lang deze protestantse aversie tegen een typisch katholiek stuk cultuur nog doorwerkte, wordt duidelijk als men negentiende eeuwse standaardwerken als die van Van KampenGa naar voetnoot5) en GlasiusGa naar voetnoot6) op de humanisten naslaat, waaruit telkenmale weer een schamperende en wrevelige toon opklinkt zodra streven en geschriften der humanisten op het tapijt komen. In het geval van de humanisten voltrok zich de wisselwerking tussen het spreekwoordelijke onbekend en onbemind in omgekeerde richting: onbemind - niet bewaard en niet bestudeerd - dus onbekend. Inderdaad: de humanisten waren weinig populair en misschien mag men het ten dele daaraan wijten, dat een grondige studie over het vroeg zestiende eeuwse Nederlandse humanisme en haar voornaamste vertegenwoordigers tot op de dag van vandaag zonder | |
[pagina 86]
| |
precedent is. Dit komt op rekening van de protestantse traditie. Waar onmiddellijke aanknopingspunten in de vorm van door voorafgaande onderzoekers reeds verrichte arbeid hier practisch geheel ontbreken, is het terrein voor de twintigste eeuwse wetenschapsman er niet begaanbaarder op geworden: op zijn weg langs nog nauwelijks betreden paden ontmoet hij behalve natuurlijke hindernissen bovendien een onverwacht groot aantal voetangels en klemmen van een uitermate venijnig soort. Welke speciale moeilijkheden zich bij de studie van het oude humanisme zo al kunnen voordoen zal uit het vervolg genoegzaam blijken. Daarbij - een punt niet zonder belang - is voor diepergaande studie een bepaalde affiniteit tot de typisch katholieke geest van dit humanisme onontbeerlijk en waar het aankomt op een oordeel over de veelal ingewikkelde theologische quaesties, die de humanisten aan de orde stelden, zou men deze stof liefst in handen willen zien van geschoolde theologen. Dat men zonder een grondige kennis van het humanistenlatijn aan een dergelijke onderneming zelfs niet hoeft te denken is wel vanzelfsprekend. Ook deze omstandigheid wijst dus in de richting van katholieke onderzoekers van dit studie-object, doch tevens ligt hier voor de classici een veld braak. Het uitgebreide bibliographische research-werk, dat aan iedere studie, en hier wel in het bijzonder moet voorafgaan, dient een bibliograaf pur-sang op zich te nemen. De literaire productie van het humanisme - vrij omvangrijk - zou men beoordeeld wensen door een literair-historicus; buiten de historici zou men het al evenmin kunnen stellen. Hier komen we op de tweede oorzaak, die er een is van wetenschappelijk-organisatorische aard. Het is uiteraard moeilijk personen te vinden, die alle genoemde eigenschappen en vaardigheden in zich verenigen. De noodzaak van gecombineerd wetenschappelijk werk dringt zich op - zowel om de omvang van het studieobject als om de aard ervan. Bij de huidige constitutie van ons universitair bestel is de toestand zó, dat nòch de theoloog, nòch de classicus, nòch de literair-historicus, dit object alleen zou kunnen en durven entameren, met als gevolg, dat men er zorgvuldig om heen loopt: even begrijpelijk als betreurenswaardig. De derde oorzaak is er een van meer incidentele aard: het materiaal, dat samen gebracht moet worden alvorens van enige studie sprake kan zijn - in casu de geschriften van de humanisten - is vooralsnog moeilijk bereikbaar. SterckGa naar voetnoot7) heeft er al op ge- | |
[pagina 87]
| |
wezen, dat vrijwel de enige manier om biographische bijzonderheden over de humanisten te achterhalen die is, waarbij het materiaal moeizaam bijeengezameld moet worden uit de brieven, voorwoorden, gedichten, grafschriften, enz., die in druk bewaard zijn gebleven en die - kenmerkend voor de humanistendrukken - vaak en in grote getale aan de eigenlijke geschriften als ‘voorwerk’ of ‘supplement’ zijn toegevoegd. Van de complicaties, die deze humanistische eigenaardigheid met zich meebrengt, kan men zich gemakkelijk een voorstelling maken: voor het verzamelen van biographica nopens humanist X is het niet voldoende diens geschriften te gaan doorbladeren op zoek naar autobiographische mededelingen: men ziet zich genoodzaakt daarbij nog de geschriften van alle humanisten uit zijn omgeving te traceren en te onderzoeken en zelfs dan is men er nog lang niet. In de vroege zestiende eeuw bijvoorbeeld was het schrijven van brieven en gedichten, die een bepaald werk moesten aanbevelen of inleiden, een wijd verspreide gewoonte, en het gebeurde vaak, dat uitgevers beroemdheden daarvoor aanzochten. Bij die gelegenheid beperkten de oude humanisten zich lang niet altijd tot een brief aan de lezer, doch ook brieven van het type humanist X aan humanist Y in een werk van humanist A (of nog ingewikkelder in een geschrift door auteur Q, uitgegeven door humanist A) waren aan de orde van de dag. Men ziet: in dit bibliographische labyrinth komen nogal kronkelige gangen voor. Hieruit blijkt overduidelijk, dat de aspirant-biograaf, die zich - gesteld hij kwam ooit aan het einde van zijn Odyssee - zorgelijk zou afvragen ‘heb ik nu alles?’, grote kans loopt een goed deel van zijn materiaal over het hoofd te hebben gezien. Iedere humanist dient stukje voor beetje te worden ‘opgedolven’ uit zijn eigen geschriften en die van zijn collegae-humanisten. Nu was dit alles nog niet eens zo erg, als de te consulteren humanistendrukken tenminste gemakkelijk bereikbaar waren. Dit nu is geenszins het geval: de in druk bewaarde geschriften der humanisten zijn bijna zonder uitzondering zeldzaam, sommige zeer zeldzaam, enkele onvindbaar. Voorover zij vallen op het gebied, dat door het onvolprezen werk van Mej. KronenbergGa naar voetnoot8) zo voorbeeldig bewerkt is - dat der Nederlandse postincunabelen - zijn ze meestal nog te achterhalen, maar buiten dit terrein en buiten | |
[pagina 88]
| |
deze periode dient men ze zelf moeizaam te traceren. Wat dit voor tijd opeist te besteden aan nasporingen wordt duidelijk als men ontdekt hoe dikwijls de Nederlandse humanisten hun werk lieten drukken buiten de landsgrenzen: te Keulen, te Parijs, te Basel (Erasmus!), etc. Allicht: naarmate het proces der Reformatie met de loop der zestiende eeuw in steeds sneller tempo voortschreed, zochten de katholieke humanisten bij voorkeur niet hun uitgever in het protestantse Noorden. Daar de humanistische geschriften na de Hervorming weinig populair waren, zal er bovendien met de aanvankelijk in vrij grote hoeveelheid aanwezige exemplaren weinig zorgvuldig zijn omgesprongen: nog onzorgvuldiger dan toch al, zou men kunnen zeggen. Dat in de rumoerige tijden van beeldenstorm en Tachtigjarige Oorlog mèt een stuk katholieke cultuur een groot aantal cultuurschatten verloren ging, is overbekend; dat boeken evenmin gespaard bleven ligt al evenzeer voor de hand. | |
VIn het voorafgaande werd getracht de stand van zaken te schetsen, de oorzaken aan te wijzen en de speciale moeilijkheden die zich bij de humanisten-studie voordoen te indiceren. Thans dringt zich de vraag op welke remedie aan de hand gedaan kan worden om aan de huidige onbevredigende toestand een einde te maken, althans om enigszins uit de impasse te geraken. In het voorafgaande werd al betoogd, dat bibliographisch werk zou moeten voorafgaan; de humanistendrukken dienen eerst opgespoord en vervolgens beschreven te worden. Het meest voor de hand liggende is hierbij, het dichtst bij huis te beginnen en allereerst na te gaan hoe rijk (of hoe arm) de Nederlandse bibliotheken aan genoemde drukken blijken te zijn. In stede van ‘in het wilde weg’ de jacht te openen, zou het daarbij de voorkeur verdienen, humanist voor humanist te behandelen. Aan de aldus te vervaardigen voorlopige lijsten van gedrukte geschriften van iedere humanist afzonderlijk kunnen dan overzichten van de reeds bestaande literatuur worden toegevoegd. Waar deze literatuur helaas weinig omvangrijk is, is dít materiaal althans al heel eenvoudig bijeen te brengen. Voorzover de combinatie van bibliographie en literatuur ons reeds betrouwbare gegevens over de auteur, over zijn leven en werk, kan verschaffen, kunnen biographische aantekeningen vooraf | |
[pagina 89]
| |
gaan. Zo kunnen dus over iedere humanist afzonderlijke kleine monographieën worden samengesteld volgens het model: 1) ‘Biographica’, 2) Lijst van in Nederlandse bibliotheken aanwezige gedrukte geschriften (desnoods kan hier de signalerende bibliographie in de vorm van een short-title-list aan de eigenlijke bibliographie raisonnée voorafgaan), 3) Literatuuropgave. Op deze wijze kunnen de bouwstenen voor een bibliographie van het gehele Nederlandse zestiende-eeuwse humanisme systematisch worden verzameld, opdat zo spoedig mogelijk met de eigenlijke ‘bouw’ kan worden begonnen. Waar en met welke humanisten men zou willen aanvangen, blijft hierbij vrijwel gelijk. Uiteraard zou men met de belangrijkste figuren begonnen willen zien en terwille van de samenhang zou men ook een min of meer bijeenbehorende groep van humanisten als beginpunt willen kiezen. Beide argumenten wijzen in de richting van Amsterdam: voor de hoofdstad pleit, zoals ik boven al betoogde, daarbij nog de omstandigheid, dat Amsterdam een brandpunt vormde van humanisten-activiteit in Noord-Nederland. Deze en dergelijke overwegingen deden bij schrijver dezes het voornemen post vatten de door hem gesuggereerde reeks van monographieën te openen met een korte serie artikelen over een der belangrijkste onder de Amsterdamse humanisten, Alardus Amstelredamus (1494-1544). Een bibliographische lijst der gedrukte geschriften van deze humanist, voorafgegaan door een beknopte biographie, heeft de belangstellende lezer kunnen aantreffen in het vorige nummer van dit periodiek. In enkele volgende opstellen zal het boeiende leven van deze veelzijdige humanist aan een nader onderzoek worden onderworpen.
B. de Graaf | |
SummaryEarly sixteenth-century Dutch humanism has long been a neglected field of study. This becomes evident when we look for presentday contributions to the study of such important humanists as | |
[pagina 90]
| |
Alardus Amstelredamus, Nicholas Cannius, Cornelius Crocus, Wouter Deelen, Geldenhauer, Joannes Murmellius, Sartorius, and others, who nowadays seem to be completely forgotten, even among scholars. Yet to investigators into sixteenth-century Dutch culture the study of these humanists is a conditio sine qua non. The theological and philosophical works of humanists are often of great importance; their attitude towards the rising Reformation, their relations with each other and with their central figure Erasmus as well as their influence upon contemporary education - all these aspects deserve more searching inquiries. Moreover, both biographers and bibliographers may well find here a most interesting field of study. As in all learned investigations bibliographical inventarisation must be the first step, the more so as no serious efforts have ever been made into this direction. The excellent bibliography of postincunabula by Nijhoff-Kronenberg - though an ideal starting point - does by no means give an adequate survey of the output of the Dutch humanists, for a very considerable part of their works was printed either outside the Netherlands or after 1540. Consequently there exists an urgent need for a bibliography of Dutch humanism during the first part of the sixteenth century. Things are quite different in Belgium where since 1928 the Humanistica Lovaniensia are appearing, giving a good insight into the humanism which had the University of Louvain for its centre. A well-organized study of Dutch humanism of the period should start with Amsterdam, which was the most important centre of humanistic activities in Holland. Three causes for the neglect of these studies are discussed: 1. The Protestant aversion against utterances of a typically Catholic culture, which aversion persisted even as late as the nineteenth century. 2. The difficulty for scholars to combine in one person all the abilities necessary for a fruitful study of the versatile humanists, such as: bibliographical training, a profound knowledge of humanist Latin, insight into the theological problems and controversies in which they were involved, etc. In view of this difficulty teamwork by scholars seems to be the only solution. 3. The materials to be collected viz. the original writings of the humanists, are difficult to trace nowadays. They are scattered over the libraries of Holland, Belgium, France, the Rhineland, and elsewhere. As biographical details are often found in the letters which the humanists wrote to each other, these letters (often used as | |
[pagina 91]
| |
recommending prefaces) should be investigated, either in print or in manuscript. In order to get out of this deadlock it is suggested to compose monographs of the individual Dutch humanists, comprising a) biographical details as far as these are hitherto known; b) bibliographical lists of works written or edited by them; c) a survey of the existing literature. The bibliography of Alardus Amstelredamus by the present writer in the previous issue of Folium was intended as a start in this direction. Further articles will deal with such Amsterdam humanists as Crocus, Cannius, and Sartorius.
B. de Graaf |
|