Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 3
(1953)– [tijdschrift] Folium– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
BoekbesprekingenTwee bijdragen tot de studie der 16de eeuwDe bekende bibliograaf Karl Schottenloher gaf in de reeks Reformationsgeschichtliche Studien und Texte uit: Die Widmungsvorrede im Buch des 16. JahrhundertsGa naar voetnoot1). Het onderwerp is zeer belangwekkend. Men weet, dat het in de eerste eeuw van de boekdruk gebruikelijk was aan het uitgegeven werk een brief vooraf te laten gaan, die gericht kon zijn aan een vorst, een maecenas, een geestverwant of een vriend. Men weet ook, dat deze brieven - op zichzelf door de motieven van hun ontstaan reeds een interessant verschijnsel, dat ons veel vertelt van de toestanden in de literaire wereld der 15de en 16de eeuw - tal van gegevens over het culturele leven in het algemeen, over de verhoudingen in de internationale wereld der geleerden en in die van de boekproductie in het bijzonder bevatten. Hoewel wij dit weten, wordt er toch over het algemeen nog te weinig aandacht aan deze inleidende brieven besteed. Schottenloher was lid van een commissie, die het materiaal voor de geschiedenis der Hervorming (in Duitsland) in de vorm van regesten voor de wetenschap beschikbaar zou stellen. Het belangrijkste deel der werkresultaten dezer commissie werd door oorlogshandelingen vernield. Wat gered en nu door Schottenloher gepubliceerd werd, is een onderdeel der werkzaamheden van deze commissie: de regesten n.l. van de opdrachten, zover deze voorkomen in boeken van 1517 tot 1585, aanwezig in de Bayerische Staatsbibliothek te München. Met een dergelijke publicatie had Schottenloher reeds in het Gutenberg-Jahrbuch 1942/3 een begin gemaakt. Zijn nieuwe boek bevat de verkorte inhoud van 390 opdrachtbrieven. Er volgt een analyse dezer brieven volgens hun cultuurhistorische betekenis. Hoe verdienstelijk en zelfs hoogst belangrijk het werk op zichzelf ook is en hoe uitstekend het door Schottenloher's bekwame hand ook werd verricht, toch mag men enige gebreken niet verzwijgen. | |
[pagina 74]
| |
Ten eerste lijkt ons de titel in deze vorm misleidend. Hij had moeten luiden: Die Widmungsvorrede im deutschen Buch des 16. Jahrhunderts. Ten tweede is er een inleidende stelling, die met klem moet worden tegengesproken. Op bladzijde 1 schrijft Schottenloher: ‘Die Hinausgabe der ältesten Druckwerke vollzog sich durchaus in schweigender Zurückhaltung der geistigen Urheber.’ Schottenloher zelf verlaat op bladzijde 2 (en elders) dit standpunt. Het is dan ook niet houdbaar. Dat de opdrachtbrief in de 15de eeuw een even grote rol speelde als in de 16de is nauwelijks te loochenen. Men hoeft slechts het uitmuntende werk van B. Botfield (Praefationes et epistolae editionibus... auctorum veterum praepositae; 1861) ter hand te nemen en zijn aan gegevens rijke inleiding zowel als het groot aantal door hem herdrukte 15de eeuwse opdrachtbrieven en voorreden te lezen, om te beseffen, dat Schottenloher er beter aan gedaan had Botfield's werk niet terloops in een voetnoot te vermelden, maar op zijn minst als een aan zijn boek gelijkwaardige bron te behandelen. Wij zouden zelfs nog verder willen gaan. Schottenloher's boek zou aan betekenis gewonnen hebben, als Sch. de gelegenheid gegrepen had op de vraag in te gaan in hoeverre de ‘Widmungsvorrede’ niet slechts op de 15de eeuw teruggaat, maar een traditie uit de tijd der handschriften voortzet. Na deze kritiek kunnen wij onbezwaarder het boek zelf ter hand nemen. Wij hebben de 390 uittreksels gelezen als een spannend boek en zijn tot het resultaat gekomen, dat nauwelijks beter en veelzijdiger materiaal voor de geschiedenis van het humanisme te vinden is dan in deze opdrachtbrieven verborgen ligt. Men denke b.v. aan de eerste Erasmus-biographie, die Beatus Rhenanus in de brief aan keizer Karel V verwerkte, die de uitgave der werken van Erasmus 1540 inleidt; of aan no. 109 uit Schottenloher's verzameling, waar Konrad Lycosthenes uitvoerig op het bestaansrecht der openbare bibliotheken ingaat; of aan Curione's beschouwing over de betekenis van Budé in de Bazelse uitgave van diens werken, 1557. De lezers van Folium zullen zich vooral voor het omvangrijke materiaal interesseren, dat deze brieven hun bieden, die zich met de geschiedenis der wetenschap, de geschiedenis der bibliographie en met de geschiedenis van boekdruk, uitgeverij en boekhandel bezighouden. Wij kunnen het niet beter dan met Schottenloher's | |
[pagina 75]
| |
eigen woorden zeggen: ‘Es gibt nichts, was so eindrucksvoll in das Schaffen der Dichter, der Gelehrten, der ganzen Schriftstellerwelt einfuhren könnte als diese so persönlich gehaltene Sprache des Widmungsbriefes. Wir schauen förmlich in ihre Werkstätte hinein, glauben sie an ihrem Schreibtisch arbeiten zu sehen, erleben ihren Verkehr mit dem Drucker, dem Verleger, der Büchermesse... An der Hand aller Widmungsvorreden könnte nahezu eine Geschichte des Schrifttums der Zeit und der Schriftstellerwelt geschrieben werden.’ Een belangrijk stuk uit de geschiedenis der 16de eeuwse geneeskunde verhaalt Robert Herrlinger in zijn biographie van de uit Groningen afkomstige anatoom Volcher Coiter (1534-1576).Ga naar voetnoot1) Ons interesseren hier minder Coiter's medische verdiensten, hoewel wij er even stil bij mogen blijven staan, dat Coiter niet slechts om zijn prestaties op zijn eigenlijk terrein, de anatomie, naast zijn misschien grotere tijdgenoten genoemd moet worden, maar vooral als voorloper van Harvey, als vader der embryologie, der paediatrische orthopaedie, als een der eerste die de vergelijkende zoölogie beoefende en als een der eerste oogspecialisten. Voor ons is vooral Herrlinger's hoofdstuk over Coiter's werken boeiend, dat een zeer grondige en volledige bibliographie bevat. Op Coiter's naam staan vier werken, die gedeeltelijk in meerdere uitgaven verschenen en die allen buitengewoon zeldzaam zijn, zo zeldzaam dat in de Catalogus van de Bibliotheek der Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst slechts twee dezer werken vermeld staan en wel die uit Coiter's Italiaanse tijd. De veel belangrijkere werken uit zijn Duitse tijd ontbreken. Uit iconologisch oogpunt is interessant, dat Coiter de platen bij zijn anatomische werken zelf tekende. Tenslotte noteren wij het merkwaardige feit, dat - nadat eeuwen zijn vergaan zonder dat iemand eraan gedacht heeft een monographie aan Coiter te wijden - nu naast het boek van Herrlinger ook nog een Amerikaanse biographie te verwachten is. Herrlinger's boek is voortreffelijk verzorgd en rijk geïllustreerd. Het heeft nog bijzondere waarde door het aanhangsel, dat twee kleinere ongepubliceerde werken van Coiter bevat. | |
[pagina 76]
| |
Latijnse zinspreuken op Nederlandse boekmerkenHet was een uitstekend idee van de Drukkerijen vh Ellerman Harms nv bij gelegenheid van het honderdvijftig-jarig bestaan van de firma de studie van de heer A.C. Nielson met de bovenvermelde titel aan hun relaties te zenden. Het boek geeft veel meer dan de titel belooft, n.l. in kort bestek een cultuurgeschiedenis der uitgeverij en meer speciaal van het uitgeversmerk, met als slot het eigenlijke door de titel aangeduide onderwerp. Het is een zeer verhelderende wandeling, die de heer Nielson de lezer laat maken van het Ciceroniaanse Rome tot in het Amsterdam van heden en het boek is ondanks het gevaar van eentonigheid en van herhalingen zo aardig geschreven en zo mooi verzorgd, dat eigenlijk de critiek moest zwijgen. Toch vinden wij het nodig enige kleine fouten, die ons stoorden, te noteren. Wij geloven niet, dat de in vroege drukkersmerken voorkomende imperatieven zoals ‘Cavete’, ‘Inspice’ tot de koper of aspirantkoper gericht zijn met de bedoeling voor de uitgaven van nadrukkers te waarschuwen. Veeleer zullen deze imperatieven bedoeld geweest zijn voor de drukker, net als ‘Festina lente’, ‘Matura’ of ‘Paulatim’. Misschien mag worden opgemerkt, dat de oorspronkelijke betekenis van ‘prenten’ dezelfde is als die van het Latijnse ‘premere’ en het Duitse ‘drücken’, n.l. gewoon ‘druk uitoefenen’, ‘knellen’ en niet ‘afdrukken maken’. Storender is de lapsus, die de heer Nielson op zoölogisch gebied is overkomen. Vermoedelijk misleid door de slechte houtsnede laat hij op bladzijde 49 een wolf naar honing zoeken en denkt daarbij ‘natuurlijk aan het verhaal van de vos Reynaert, die zo sluw de wolf Isegrim erin liet lopen’, wat natuurlijk Bruun de beer moet zijn. Op bladzijde 55 laat de heer Nielson in Latijnse spreuken de u als v geschreven toe. Dit is enigszins misleidend, omdat in de klassieke tijd het Latijnse schrift helemaal geen u kent en als hoofdletter ook in latere tijd slechts zeer sporadisch. | |
[pagina 77]
| |
Aus Theorie und Praxis der BibliothekenEin Lateinisches Lesebuch zusammengestellt von Herm. FuchsGa naar voetnoot1) In het voorwoord van dit verrassend aardige boekje staat een regel, waarmee iedereen, die ook maar half weet wat ‘Caesar’ betekent, het wel eens zal zijn: ‘Dass der Wortschatz Caesars für den künftigen Beruf des Bibliothekars fast völlig wertlos ist...’ De eenvoudige gedachte, dat iemand die Latijn gaat leren om in zijn beroep boektitels en voorberichten te kunnen lezen, niet moet beginnen (en eindigen) met het lezen van veldslagen en legerberichten, is klaarblijkelijk nog niet in het hoofd van een ondernemend man gevaren, voordat Dr Fuchs voor toekomstige bibliothecarissen in Duitsland dit boekje samenstelde. Tot dan toe deden deze Latijn-studerenden wat iedere gymnasiast moet doen: zij ‘lazen Caesar’. Nu kunnen zij lezen over hun eigen vak. In een keurige bewerking, met uitstekende verklaringen en een zorgvuldig opgestelde woordenlijst biedt Dr Fuchs hier een honderdtal bladzijden van antieke, middeleeuwse en laat-Latijnse auteurs, die over boeken en bibliotheken iets belangrijks hebben meegedeeld. Over de bibliotheek van Alexandrië zal, vooral na het verschijnen van Parsons prachtige werk, ieder belangstellende graag eens lezen wat Vitruvius, Plinius, Suetonius, Aulus Gellius, Ammianus Marcellinus (en nog Justus Lipsius) verhalen. Aan Cassiodorus en Isidorus van Sevilla - van wier verdiensten voor het behoud der klassieke Latijnse litteratuur ieder overtuigd is, die ooit gelezen heeft op wie het afschrijven van handschriften in de middeleeuwse kloosters teruggaat - had misschien iets meer van de beschikbare ruimte mogen worden toegewezen; misschien had ook de leemte tussen deze VIe/VIIe eeuwers en Richard de Bury (uit wiens Philobiblon beroemde bladzijden zijn opgenomen) kunnen worden overbrugd; maar als men ziet dat in de honderd bladzijden representatieve stukken uit negentien eeuwen zijn verzameld, moet alle kritiek verstommen. Zeker mist men b.v. niet gaarne een contemporaine getuige over de aanleg van bibliotheken in de Karolingische renaissance, maar met des te meer dank | |
[pagina 78]
| |
constateert men dan ook, dat daarover een stuk is opgenomen van een auteur uit de XVIIe eeuw (de Nederlander Lomeier, predikant te Zutfen). De stukken van auteurs uit XVIIe eeuw en later handelen veelal over inrichting van bibliotheken. Actueel - door het verschijnen van het boek van Sir Ed. Craster - wordt de lectuur van K.E. Zachariae v. Lingenthal over de Bodleiana. In een laatste hoofdstuk ‘Verschiedenes’ staan interssante titels, praefationes, catalogi-titels e.d. Het doel van deze bespreking is duidelijk: niet alleen zij die voor bibliothecaris studeren, maar zeker ook antiquaren, en verder allen, die of ex professo of con amore belangstelling hebben voor boeken en boekerijen, zullen aan dit zeldzaam geslaagde boekje veel vreugde beleven, mits zij de tale Latiums machtig zijn. En die haar machtig zouden willen worden, juist om tot een zo groot deel van de wereld van het boek toegang te verkrijgen, zou ik geen beter middel kunnen aanraden. Men moet erkennen, dat op dit stuk de bibliothecarissen-opleiding in Duitsland een slag vóór is, bij de vakopleiding alhier waarschijnlijk niet alleen, maar zelfs bij het gewone Latijn-onderwijs op gymnasia; mankeert het daar juist niet aan zùlke lectuur, die de overtuiging kan vestigen dat die dode taal zoveel betekenis heeft voor het toekomstige beroep!
A. van Gool. | |
Van a tot zEen groot aantal der Nederlandse uitgevers mag wel jaloers zijn op een boekje, dat op 18 April 1953 niet door een uitgever, maar door de N.V. Drukkerij v/h L.E. Bosch & Zn, Utrecht, werd gepubliceerd, en wel niet alleen op bijzonder originele wijze, maar ook met een in elk opzicht bijzonder goed resultaat.Ga naar voetnoot1) De genoemde drukkerij had voor Zaterdagmiddag 18 April naast een aantal andere vooraanstaande personen enige schrijvers (Ga- | |
[pagina 79]
| |
briël Smit, Max Dendermonde, Mies Bouwhuys, S. Carmiggelt, Anna Blaman e.a.), tekenaars en uitgevers op een ‘contactmiddag’ uitgenodigd. Het doel was niet slechts een gezellig samenzijn met speeches en voordrachten. Het ging erom aan uitgevers, auteurs en tekenaars eens duidelijk te laten zien, dat, wat na het schrijven van het manuscript in zetterij, clichémakerij en drukkerij moet gebeuren, een waarlijk niet te onderschatten bijdrage tot de totstandkoming van het boek is. Om dit te begrijpen werden de gasten in de gelegenheid gesteld hun krachten aan zetmachine, snelpers etc. te beproeven. Vermoedelijk zal het enthousiasme over de eigen voortbrengselen op technisch gebied omgekeerd evenredig zijn geweest aan de bewondering voor de prestatie der geschoolde vaklieden. Het boekje in elk geval, dat uit de samenwerking van auteurs, tekenaars, de ontwerpers B.C. van Bercum en J.H. van Eikeren en de drukkerij L.E. Bosch & Zoon is ontstaan, draagt geen sporen van lekenwerk. Het lijkt ons sterk in aanmerking te komen voor een ereplaats onder de bestverzorgde boeken 1953 (alleen de zwarte balkjes moeten verdwijnen). De inhoud is even veelzijdig als charmant. Uit de eerste bijdrage (Gabriël Smit, Mislukte poging tot definitie) willen wij gaarne enige regels citeren. ‘Een boek is een ding tussen schrijver en lezer. Een dood ding? Geen sprake van... Het is een huls, een kanaal, een levend ontmoetingspunt. Mijn Keats is het stukje materie, waarin zijn hart en geest samenkloppen en samenstromen met de mijne... Zo gezien is een boek dus een wijze van samenleven.’ | |
Fred Bason's 2nd diaryAls Fred Bason in 1922 op 14-jarige leeftijd de school verlaat, is het voor hem geen probleem op welke wijze hij zijn brood zal gaan verdienen. Alles wat met boeken te maken heeft, interesseert hem. Maar zijn ouders wantrouwen het vreemde vak van boekhandelaar en halen hem over bij een kapper in de leer te gaan. ‘- there will always be barbers, and it's no dead end job like books.’ | |
[pagina 80]
| |
Na zes maanden van volslagen slavernij wordt hem eindelijk toegestaan het scheermes te hanteren, een verlof, dat op een bloedbad en ontslag uitloopt. Zijn tweede baan op een meubelfabriek eindigt eveneens in een fiasco: tegen het voortdurende lawaai en de slechte hygiënische toestanden is Bason lichamelijk noch psychisch opgewassen. Hij wordt flink ziek en na zijn herstel kan de jongen zijn ouders bevredigend overtuigen van zijn enige ambitie. Met een paar guldens gewapend bezoekt hij een veiling, koopt een pak boeken en maakt op de eerste dag van zijn antiquarenloopbaan het grootste daggeld, dat hij tot dan toe verdiend heeft. Deze jeugdherinneringen worden opgehaald in het eerste hoofdstuk van zijn Second Diary, uitgegeven door L.A.G. Strong.Ga naar voetnoot1) Uit de massa aantekeningen en dagboekinscripties, gepend op alle soorten papier, die Bason voor de hand kwamen: rekeningen, kalenderblaadjes, achterzijden van brieven, heeft de uitgever een boekje samengesteld, dat ons vertelt hoe een volksjongen met een aangeboren liefde voor boeken en schrijven zich zelfstandig de weg naar zijn doel baant. Dat de spontaneïteit, aardige brutaliteit, onbezorgde coquetterie met zijn afkomst, gecombineerd met een warm hart en een flux de bouche grote charme hadden voor de leden der dure Londense clubs, die Bason om strijd uitnodigden van zijn ervaringen als boekhandelaar, autographenjager en vriend van enige vooraanstaande schrijvers te komen vertellen, behoeft geen betoog. Het lezen van dit dagboek - de bedrevenheid met de pen evenaart Bason's ‘mondelinge’ vaardigheid - is als een korte omgang met een vlot, enigszins over het paard getild mens, die je een uurlang aangenaam onderhoudt met amusant voorgedragen anecdotes over zijn levenswijze, vak en liefhebberijen. De al te evidente ijdelheidjes neemt men graag op de koop toe, en al is men niet veel wijzer geworden over de aangesneden onderwerpen, men denkt met plezier terug aan de uitingen van een naïef, menselijk en vaak geestig man.
P.S. |
|