Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 3
(1953)– [tijdschrift] Folium– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een particuliere uitleen-bibliotheek in de XVIIIe eeuw te Napels‘Bibliotheken en hun geschiedenis behoren tot de meest verhelderende manifestaties onzer beschaving’. Dit las U in Folium II/5-6, p. 180. De uitgever van Folium, - die met deze regels zijn bespreking opende van de History of the Bodleian Library van Sir E. Craster, - kon mij kort daarop een merkwaardig documentje laten zien: bij het openslaan van een boekje had hij aangetroffen een blad met indrukwekkend klinkende ‘LEGES’, aangebracht aan de binnenzijde van het schutblad, tegenover het gegraveerde ex-libris van de eigenaar ‘Caualier Francesco Vargas Macciucca’. Deze leges waren niet anders dan een aantal bepalingen, bestemd voor degenen die gebruik wilden maken van zijn genereuze geste: boeken te lenen uit zijn particuliere bibliotheek. Ongetwijfeld is een dergelijke geste hoogst zeldzaam, - omdat treurige ervaringen met het uitlenen van boeken opgedaan altijd het tegendeel van zeldzaam zijn geweest. Zeker nog méér zeldzaam is een document dat het bestaan van zulk een particuliere bevordering van lezen en studeren bewijst. De vraag, waar dit documentje ons voor stelde: of er meer van dergelijke instellingen bekend zijn, en of hun aandeel in het groeien van het bibliotheekwezen bekend is, moet ik laten rusten, - zij wordt hiermee onder de aandacht van de Folium-lezers gebracht.
De tekst luidt als volgt.
Leges, Volumina ex Bibliotheca nostra commodato, accepta, lecturis. Secundum auspicia lata Lictor Lege agito in Legirupionem. Mas vel Foemina fuas, hac tibi lege, Codicis istius usum, non interdicimus.
I. Hunc ne Mancipium ducito. Liber est: ne igitur notis compungito. II. Ne coesim punctimve ferito: hostis non est. III. Lineolis, intus, forisve, quaquaversum, ducendis abstineto. IV. Folium ne subigito, ne complicato, neve in rugas cogito. V. Ad oram conscribillare caveto. VI. Atramentum ultra primum exesto: mori mavult quam foedari. VII. Puroe tantum papyri Philuram interserito. VIII. Alteri clanculum palamve ne commodato. IX. Murem, tineam, blattam, muscam, furunculum absterreto. X. Ab | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||
aqua, oleo, igne, situ, illuvie arceto. XI. Eodem utitor, non abutitor. XII. Legere, et quaevis excerpere, fas esto. XIII. Perlectum, apud te perennare ne sinito. XIV. Sartum tectumq; prout tollis, reddito. XV. Qui faxis, vel ignotus Amicorum albo adscribitor: qui secus, vel notus eradetor. Has sibi, has aliis praescribit leges in re sua, Ordinis Hyerosolimitani Eques Franciscus Vargas Macciucca. Quoi placeas annue, quoi minus, quid tibi nostra tactio est?
Facesse.
Hier en daar wordt het lezen van deze tekst door interpunctie en spelling bemoeilijkt. In plaats van pedante opmerkingen daarover, geef ik liever de tekst nog eens, meteen in een andere schikking.
LEGES
volumina ex bibliothecâ nostrâ commodato accepta lecturis. Secundum auspicia lata lictor lege agito in legirupionem. Mas vel Femina fuas, hac tibi lege condicis istius usum non interdicimus:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Has sibi, has aliis praescribit leges in re sua Ordinis Hierosolymitani Eques:
Franciscus Vargas Macciucca.
Quoi placeas, annue; quoi minus, quid tibi nostra tactio est? Facesse.
Vertaling:
Bepalingen
voor de lezers van boeken uit onze bibliotheek ter leen ontvangen. Met volmacht van hoger hand zal de dienaar der wet optreden tegen de overtreder. Hetzij gij man zijt of vrouw, wij willen U het gebruik van dit boek niet ontzeggen, op de volgende voorwaarde(n):
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Deze wetten heeft zichzelf en anderen gesteld, in eigen aangelegenheid:
Franciscus Vargas Macciucca, Ridder in de Orde van Jerusalem.
Wilt gij zijn gunst, bewijst hem uw instemming; wilt gij dat niet, wat hebt gij ons dan aan te raken. Alzo!
De vertaling van deze curieuze tekst vergt enige toelichting. Het eerste woord der ‘leges’ is: ‘hunc’, n.l. ‘hunc librum’, ‘dit boek’. In het Nederlands is boek onzijdig, in het Latijn daarentegen mannelijk. Het eerste woord suggereert ons dus: wij staan tegenover een persoon; en het eerste wat ons gevraagd wordt is: eerbied voor die ‘persoon’. Het is immers geen ‘mancipium’ (een mancipium was iets waarop het volle recht van de pater familias van kracht was: huisraad, dier, slaaf), het is een ‘LIBER’, en liber betekent naast boek ook vrij man. Zou het geen wonder moeten heten, als een XVIIIe eeuwer zich zulk een gelegenheid voor een woordspeling liet ontgaan? Daarom liet ik ‘liber’ onvertaald; er staat immers: ‘het is geen rechtloos voorwerp, maar een boek’ en ook: ‘het is geen slaaf, maar een vrij man, een wezen dat rechten heeft’. In de tweede lex vindt men de personificatie verder doorgevoerd. De ‘hostis’, de staatsvijand, mocht men straffeloos neerslaan. Schuilt hier in de uitspraak ‘liber hostis non est’ wat polemiek; een verdediging van het boek in de geest der Verlichting? In de zesde lex treedt het boek nog eens op als persoon, het heeft zelfs een wil. Zoals een strijder liever sterven wil dan vluchten, zo wil het boek liever sterven dan bevuild worden. Mogelijk is de tegenstelling mori-foedari een allusie op het bijna gelijkklinkend mori-fugari uit de taal der krijgsmanseer. Maar ook daarmee is het toekennen van een wil aan het boek nog niet geheel verklaard. Men zal het mij toegeven: als een XVIIIe eeuwer zich zette aan het schrijven van zulk een stuk van min of meer epigraphisch | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||
karakter, dan deed hij niets zonder bedoeling en weinig zonder bijbedoeling. Alleen achtte hij zich in dergelijke gevallen aan de intellectus van zijn lezers verplicht de opzet te verbergen.Ga naar voetnoot1) Als een jurist de moeite zou nemen de tekst te analyseren, zou vermoedelijk nog menige verborgen bedoeling ontdekt kunnen worden. Hij zou misschien kunnen aantonen, dat aan deze vijftientafelen-wet een schema ten grondslag ligt. Ik kom niet verder dan tot de vaststelling, dat de tien eerste leges negatieve voorschriften bevatten (niet beschadigen etc.) en de vijf laatste positieve regels voor het gebruik. Zeker mag men zich afvragen: waarom juist vijftien wetten. De taal is die der Romeinse wetgeving, het getal twaalf lag eerder voor de hand. Met de indeling in tien plus vijf wil ik niet suggereren, dat de homo ludens in Macciucca de tien geboden voor de boekenlener naar het voorbeeld van ‘de vijf geboden der Kerk’ zou hebben uitgebreid; ik wil alleen doen bedenken, dat wij zo vaak geen flauw idee meer hebben van de weergaloze eruditie der intellectuelen uit vroeger eeuwen en dat wij daardoor vaak onopgemerkt laten, wat zij met meesterlijk gemak in hun woorden hebben verborgen. Een klein bewijsje voor mijn vermoeden, dat er in Macciucca's Spielerei nog heel wat schuilgaat, dat ik niet ontwaren kan, vind ik in de negende lex. Men vraagt zich af: wat doet de gauwdief daar na al dat gedierte? Schijnbaar is er immers sprake van vier dieren en één mens. Maar Macciucca groepeerde zo: twee dieren (muis en worm zijn de klassieke boeken-vernielers); dan twee dieren, die iets hebben van onaangename mensen; dan de mens. De muis behoeft weinig commentaar (‘mus’ is overigens bij de Ouden veel meer en veel erger dan een muis bij ons). De worm als klassieke boekenknager kent Macciucca uit Ovidius (Pont. I, 1, 72) en Horatius (Ep. I, 20, 12). De ‘blatta’ is het lichtschuwe insect, dat schade aanricht in het donker, voor de liefhebbers van boeken verachtelijk als Dunkelmänner, en de ‘musca’ de kleverige, brutale, alles bezoedelende vlieg; natuurlijk kende Macciucca de woordspeling van Cicero op Sempronius Musca, en Plautus' betiteling van onverjaagbare klaplopers. Zo wordt de schijnbaar willekeurige opsomming van | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vier onaardige dieren en één schadelijk mens tot een staaltje van kundig overleg, dat niets pedants heeft (want ‘men leest er over heen’!), maar wel doet vermoeden, dat er véél kan schuilen waar men niets ziet.
Mijn kennis van het bibliotheekwezen schiet te kort om precies te kunnen uitmaken wat met ‘Album amicorum’ is bedoeld in Lex XV. Zeker was de zin van deze regels duidelijk voor de tijdgenoten die immers het album amicorum kenden in zijn bloeitijd. Maar Macciucca heeft aan iets anders althans ook gedacht: aan het Album senatorium bijvoorbeeld, het witte bord, waar de namen der senatoren op stonden vermeld. Een erelijst dus. Schreef Macciucca de namen van fashionable bezoekers in een daartoe aangelegd boek? Een voorloper van onze presentie-cahiers?
Onder de ondertekening staat een ‘laatste woord’. Het is wat duister gesteld. Voor wie mij willen narekenen: ik nam ‘Quoi’ als relatief bij Macciucca. In de conjunctief ‘placeas’ voel ik iets finaals en hypothetisch. Het ‘facesse’ is eigenlijk onvertaalbaar. Het betekent: ‘doe zo’ en is dan gericht tot allen die de bepalingen moeten lezen. Het betekent ook ‘scheer je weg’, (en is dan alleen bestemd voor de onwilligen). Het betekent het èèn én het ander, dus: ‘Compris?’
Francesco Vargas Macciucca, markies van Vatolla, is een van die vele vergetenen, die in hun eigen maatschappij figuren zijn geweest van eerste grootte. Het schijnt, dat beroemd blijven eerder verzekerd is aan creatieve talenten dan aan veelzijdig begaafde erudieten, n'en déplaise wellicht vele lezers van Folium. Macciucca was van Spaanse stam, leefde bijna de gehele XVIIIe eeuw lang (1699-1785) te Napels. Wegens zijn teken- en beeldhouwtalenten werd hij, van het Jesuietencollege komende, naar Rome gebracht door een oom, de bisschop van Caserta. Van zijn minder opvallende talenten getuigen werken op wetenschapsgebied (hij werd lid van de Royal Society), zijn poëzie en een verhandeling over het contra-punt (hij studeerde harmonieleer bij een Scarlatti, waarschijnlijk Alessandro, de operacomponist; de harmonieleer was en vogue in de generatie van Rameau). Op de leeftijd dat een Romein consul kon worden, begon hij zijn ambtelijke loopbaan, want eigenlijk was hij jurist. Hij bekleedde | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de hoogste bestuursfuncties al sinds 1752.Ga naar voetnoot1) Vergeten is de musicus-beeldhouwer-jurist. Bewondering blijft voor de veelzijdigheid van de erudietGa naar voetnoot2), en voor een homme de lettres, die op bijna 80-jarige leeftijd nog 160 hexameters kon dicteren zonder te haperen. Sympathie wint de daadwerkelijke bevorderaar der letteren, de man die zijn rijke bibliotheek openstelde voor het publiek. Al zegde hij zijn bezoekers de wacht aan met zijn leges... lecturis: Voorschriften voor de lezers. De tekst klinkt nors en misanthropisch. Maar de philanthroop wist dat hij schreef voor eruditi. Zij begrepen dat het hem menens was met de inhoud van de welgemeende Spielerei. Zij moesten glimlachen over de barse wettenstijl waarin de magistraat hen welkom heette. Hij kende zijn Napolitanen; in Napels niets zonder wat opera. Deed deze alwetende Napolitaan (van Spaanse afkomst) eigenlijk anders met zijn vrienden, dan wij telkenjare gedaan worden, als wij strengelijk worden toegesproken door een alwetend bisschop uit Spanje, die eigenlijk van Napels naar Spanje kwam?...
A. van Gool. |
|