| |
| |
| |
Octavius Kwarto
In de grote literaturen is het vrij gemakkelijk, tientallen en zelfs honderden titels van boeken te noemen, die het boek en de boekhandel tot motief hebben. In de Nederlandse letterkunde zijn dergelijke boeken uiterst schaars. Blijkbaar waren noch het leven van de boekhandelaar of antiquaar noch de avonturen van verzamelaars noch die der boeken zelf aantrekkelijk genoeg om tot inspiratiebronnen voor de literatuur te kunnen dienen. Reden te meer om bij de honderdste verjaardag van een dezer zeldzame Nederlandse boeken over boekhandelaren even stil te staan.
In 1853 verscheen te Amsterdam bij L.F.J. Hassels
OCTAVIUS KWARTO.
Schetsen en Fragmenten
VóóR EN ACHTER DE TOONBANK.
UIT DE NAGELATENE PAPIEREN
VAN EEN
ONGELUKKIG BOEKVERKOPER.
Meer nog dan de titelpagina weerspiegelt de omslag de smaak van de tijd: de vijf regels, die de boektitel hier beslaat, zijn uit vijf volkomen verschillende lettertypen en in verschillende corpsen gezet, plaats van verschijnen en naam van de uitgever nog weer in twee andere, zodat voor de 23 woorden van de titel zeven verschillende, gedeeltelijk bijzonder bizarre typen werden gebruikt.
De onderste helft van de omslagtitel wordt door een lithographie ingenomen: de Dood heeft zeis en zandloper even terzijde gelegd om, met zijn opgeheven rechterhand op een hoge boekenstapel steunend, de linkerhand in de zij, een kijkje te nemen in het magazijn van een boekhandel.
| |
| |
Wie de schrijver is van deze, natuurlijk gefingeerde memoires, is niet met zekerheid vast te stellen. Mogelijk was het de uitgever Hassels zelf. In een mij bekend exemplaar tenminste is nog in de 19de eeuw de naam Hassels als schrijversnaam met potlood bijgevoegd.
De bewoordingen van het prospectus, dat Hassels in Februari 1853 aan de boekhandel stuurde, geven mij het gevoel dat hij hier wat al te krampachtig de mystificatie aanvaardbaar wil maken. Dit prospectus luidt als volgt:
M.
Bij mij ter perse, om in de maand April of Mei 1853 verzonden te worden, een geheel nieuw en vreemdsoortig Boek, getiteld:
OCTAVIUS KWARTO,
SCHETSEN EN FRAGMENTEN VOOR EN ACHTER DE TOONBANK,
UIT DE NAGELATENE PAPIEREN VAN EEN' ONGELUKKIG BOEKVERKOPER.
Ik ben door den overledene bij Testament aangewezen als de Uitgever van dit zijn werk.
Er zijn, door OCTAVIUS KWARTO, als voorwaarden van uitgave de volgende bepalingen gemaakt, die ik verpligt ben na te komen. Het werk zal verschijnen in gr. 8o. formaat, 15 à 18 vellen druks, met of zonder vignet, op goed velijn papier en nieuwe beproefde letter. Volgens testamentaire beschikking moet ik de Exempl., mij in de eerstvolgende maand (dus Februarij) besteld, afleveren: à ƒ 1,50, verk. ƒ 3,-, voor den debitant alzoo 100 pCt. winst. In de 2de maand blijft de vooruitbestelling geopend; maar de Exempl., mij dan besteld wordende, kosten ƒ 2,-, verk. ƒ 3,-. Deze prijs blijft tot den dag van de verzending, ik moet ze dan noteren à ƒ 2,25 inkoop. - De overledene betuigt in zijn Testament een voorstander geweest te zijn van 25 pCt. rabat en hij plagt in zijne laatste uren dikwerf te zeggen: Ik wou dat de Boekhandel nog eens zóó floreerde, dat elk Uitgever den debitant 40 pCt. rabat toestond; maar voegde hij er dan telkens zuchtende bij: Wat moet er dan nog veel veranderen!...
Het Testament geeft verdere bepalingen, die mij alleen betreffen, als: dat de gelden en winsten niet behoeven te strekken voor eene nablijvende weduwe of hulpelooze kinderen, maar aan mij be- | |
| |
hooren, dat de nadeelen moeten gedragen worden door mij, en niet door de confrèrie, doch waartoe meer.
Nadeelen!!! Waaruit zouden die ontstaan? Een heerlijk verschiet opent zich voor mijn ledige kas. Want het Boek is eenig in zijne soort, het wijst al de geheimen der Boekverkoopers aan en toch is er geen oningewijde, die te weten kan komen hoe het onder ons toegaat, ieder die het Boek gelezen heeft, en het uit de handen legt, zal wenschen ook Boekhandelaar te zijn; het werk, dit dien ik nog te herinneren, is los en onderhoudend geschreven, en bijzonder geschikt voor alle Leesgezelschappen en Leesbibliotheken.
Indien ge mij vereert met uwe bestellingen, kan het niet missen, of de zegen, dien OCTAVIUS KWARTO over ons allen uitspreekt, zal ook bij U inwonen.
Reeds heb ik fiksche bestellingen ontvangen op de door mij geplaatste Annonce, zie Nieuwsblad voor den Boekhandel, No. 5, ik maak u door dezen nog eens attent op den prijs van ƒ 1,50, verk. ƒ 3,- die na het einde der maand vervalt. Ik zal het volstrekt niet kwalijk nemen als u onderstaand Bestelbriefje ingevuld retourneert, aan het adres van
UEDS. DIENSTW. DIENAAR,
L.F.J. HASSELS.
FEBRUARIJ 1853.
*
De literaire kwaliteiten van Octavius Kwarto zijn gering: uit romantiek en sensatie gemengd met een tamelijk gewilde humor en veel sentimentaliteit ontstond een ‘zedenroman’, zoals leesbibliotheekgebruikers die honderd jaar geleden wel graag gelezen zullen hebben. Ons in 1953 kan deze roman nauwelijks nog bekoren.
Wat echter Octavius Kwarto over de boekhandel vertelt, is nog heden niet geheel oninteressant. In het kort is de inhoud ongeveer deze: op 226 bladzijden wordt het leven van Octavius Kwarto van de geboorte tot aan zijn dood verteld. Hij is de telg van een geslacht van groentehandelaren, gespecialiseerd in bloemkool. De wetten der erfelijkheid zijn de schrijver terdege bekend; ook Octavius
was een ijverig voorstander der bloemkoolteelt, die op de plaats zijner geboorte de voornaamste tak van bestaan voor
| |
| |
velen, en in het bijzonder voor zijne ouders uitmaakte. Den smaak hiervoor heeft hij gedurende den geheelen loop van zijn leven nooit verloochend, ofschoon hij later weinig gelegenheid vond dien op te volgen, vooral toen hij van het land naar de steden verhuisde: immers de straatstenen zijn weinig geschikt voor eenige soort van cultuur, allerminst voor die van bloemkool.
Octavius verliest zijn ouders vroeg. De met zijn opvoeding belaste familieleden besluiten, hem met veertien jaar de boekhandel te laten leren. Vreemd genoeg begint deze leertijd bij een boekbinder, waar Octavius echter alleen kattekwaad uithaalt. Om zich beter te bekwamen wordt hij in Amsterdam bij een goede, degelijke boekhandelaar in de leer gedaan.
Hij was zeer beschaafd in zijne manieren, en bewees daardoor dat hij niet alleen met boeken maar ook met welopgevoede menschen had omgegaan.
Den man die alleen met boeken omgaat, en zich weinig bekreunt om de zotheden der wereld, wordt wel eens eene zekere ruwheid, die echter verre van onbeschaafdheid is, ten laste gelegd.
Bij zijne beschaafde manieren voegde hij eene gemakkelijkheid om zich uit te drukken, die hem van praatachtigheid zoude hebben kunnen doen verdenken indien de onderwerpen waarover hij sprak, die verdenking niet van hem hadden afgewend.
*
Octavius' plaats was op het kantoor, waar men hem rekeningen of brieven liet afschrijven; als de bediende beneden in den winkel aan de schel trok, ten bewijze dat er iemand was die geholpen wenschte te worden, moest hij beneden komen, om naar het verlangen van den binnen getredenen te vernemen.
Al zeer zonderling klonken de boodschappen die hij terug bragt; vooral indien er een werk in eene vreemde taal werd gevraagd, waarvan hij den titel niet goed kon onthouden en dien hij dan zoo zonderling verminkt overbragt dat de patroon of een der andere bedienden zelf genoodzaakt was, den trap af te klimmen en te spreken met den in den winkel wachtende persoon. En al had hij ook de boodschap, die overgebragt moest worden begrepen en wel verstaan, dan bevlijtigde hij zich dikwerf onder het naar boven gaan, om er
| |
| |
iets zots van te maken, ten einde de lachspieren der op het kantoor werkende bedienden, en die van den patroon in beweging te brengen.
Na zijn militaire diensttijd keert Octavius naar zijn oude betrekking terug:
... kantoorwerk, het inschrijven der brieven en nu en dan, vooral in den morgen, als er door een' der klanten al vroegtijdig naar een boek gevraagd werd, te helpen of te woord te staan, dat was zijne bezigheid. De heer B. had namelijk de bijzonder goede gewoonte, om in den zomer reeds te zeven, in den winter te acht ure iemand in zijnen winkel te plaatsen, met wien de bezoekers konden spreken. Indien gij echter des morgens te negen ure bij sommigen van het vak, na zeer veel en heel hard aan de schel te hebben getrokken, en na ettelijke malen te vergeefs den knop van de deur te hebben omgedraaid, wordt binnen gelaten, dan ontvangt u eene dienstmeid, met slordig om het hoofd hangend haar, de nachtmuts nog diep in de slaperige oogen getrokken, en met zwarte vingeren, die getuigen, dat zij zoo even het schoensmeer of de potloodborstel heeft ter zijde gelegd, om u de deur te openen: een wezen uit de keuken, dat u vraagt wat of er van uwe dienst is; even als of gij met een dusdanig schepsel over de lierdichten van Horatius, over Schiller of Racine of waarvan dan ook, den boekhandel betreffende - het keukenboek misschien uitgezonderd - zoudt kunnen spreken. Deze handelwijze heeft dan ook gewoonlijk het gevolg, dat men, zonder te spreken of te zeggen, wat men verlangt, den winkel maar weêr morrend verlaat, om er nimmer weder een' voet in te zetten, ja dikwerf krijgt een achtenswaardig confrater tot antwoord wanneer hij den patroon wenscht te spreken, zou u zoo goed willen zijn terug te komen; want Mijnheer is aan het koffijdrinken of dejeûneren; door zulke behandeling gaat menige goede commissie te loor.
En in vele opzigten is het dikwijls hetzelfde, of men met de meid, dan wel met den patroon zelf spreekt, want gewoonlijk staan beiden op denzelfden trap van litterarische beschaving, dat wil zeggen op de basis, waar de trap een' aanvang neemt.
Octavius doet zijn best om het vak te leren. Hij ontwikkelt zich ook in ander opzicht en weet spoedig een meisje te vinden. Het komt tot een huwelijk en de schoonvader koopt voor Octavius een
| |
| |
welbeklante boekhandelaarszaak, een fraai huis op een der grachten, waar Octavius voortaan onder eigen naam de boekhandel zal drijven.
Er volgen details over de gewoonten in de uitgeverij, over de omgang met vertegenwoordigers, over de commissiehandel etc. De zaak floreert, maar Octavius kan de weelde niet verdragen. Hij wordt lichtzinnig, gaat veel uit, begint te drinken en de boekhandel gaat in snel tempo achteruit. Men moet verhuizen en zich bekrimpen. Octavius komt dan tot inzicht en beleeft nog enige rustige en bescheiden jaren. Helaas zou wat zo vrolijk begon, niet vrolijk eindigen:
De lente van het jaar 184.. was gekomen. Allengskens begon met rassche schreden de tijd te naderen dat men aan het afstoffen der boeken, dat men aan het schoonmaken van den winkel moest gaan denken.
Octavius nam aan dit werk zeer veel deel; van den vroegen morgen tot den laten avond sloofde hij zich af, droeg met planken en boeken, met ledige en volle doozen, rukte de toonbank uit hare grondvesten, brak de kasten af, om die later weder op te zetten, liep met eene verfpot en een' kwast rond, om hier en daar, waar door de groote wrijving eenige schade was ontstaan, tot het herstel daarvan mede te werken; maakte lampen en kasten schoon; dan was hij op den zolder, dan in de slaapkamer, dan in den winkel, dan op de straat, overal ging zijn blik en bewogen zich zijne handen. Dan eens stiet hij zich aan de leuning van den trap; dan liep hij zich een' bult voor het hoofd tegen eene openstaande deur, dan kneusde hij zich den arm of den elleboog tegen een' steenen muur, dan viel hem het een of ander zwaar gewigt op de teenen. Doch te midden van al deze wederwaardigheden, werkte hij dapper voort en bijna was alles weder op zijne plaats. Boven in den winkel moest alleen nog eene zware plank vastgemaakt worden, die vol folianten stond en onder hare zwaarte boog.
De ladder werd aangebragt en met een' hamer benevens eenige spijkers gewapend, beklom Octavius hem vol moed, gewis met onbeklemder borst dan menig krijgsman, die de vijandelijke vesting bestormt.
Grooter gevaar dreigde hem echter dan hij had kunnen voorzien. Eer hij geheel boven was, tuimelt de plank met al de boeken naar beneden, valt Octavius op het hoofd en brengt hem eene zeer belangrijke wonde toe; eene wonde die alle middelen door de kunst en door zijne vrouw aangewend
| |
| |
weêrstand bood en die, gevolgd door zwarte koortsen, binnen vier weken een einde maakte aan zijn, in den laatsten tijd, zoo rustig en werkzaam leven.
Tussen de avonturen van Octavius door vertelt het boek weliswaar nog tamelijk veel over de toestanden - en vaak misstanden - in de Nederlandse boekhandel. Toch vinden wij het jammer, dat de schrijver de sluier niet wat verder heeft opgelicht. Hij zegt in de inleiding, dat hij nog heel wat achter de hand houdt:
De papieren van den overledene, bevatten echter meer dan het titelblad van dit werk belooft u te geven; zij bevatten onder anderen de ontsluiering der meeste geheimen van den boekhandel, door de opname van verscheidene brieven... waarvan de mededeling voorloopig achterwege wordt gelaten; omdat men begrijpt dat het lezend publiek nog niet rijp is om daarvan met vrucht kennis te nemen... De geheime inhoud, der nagelaten papieren, waarvan de bekendmaking in de oogen van iederen boekverkooper een gruwel zou zijn, wordt dus hier achterwege gelaten.
Doch ook zonder deze indiscreties is Octavius Kwarto waard niet geheel vergeten te worden.
G.
|
|