Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 1
(1951)– [tijdschrift] Folium– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
BoekbesprekingenEdward Heawood
| |
[pagina 88]
| |
mee de tijd van vervaardiging en de herkomst van het papier te bepalen. Hun onderlinge afstand toch wisselt al naar de gebruikte schepbak en is ook bij een en dezelfde bak niet overal volkomen dezelfde. Bij oudere papieren is hun afstand wezenlijk groter dan bij die van latere datum. Een tweede eigenaardigheid, welke de schepbak aan het papier verschafte, waren de pontuseaux of kettinglijnen, veroorzaakt door de indrukken van de verticaal over de bodem gespannen metaaldraden, bovenover de vergé-draden en met deze verbonden door dunne draadjes of wel (later) daaraan vast gesoldeerd. Zij bevonden zich op veel grotere afstand van elkaar: zij moesten de vergé-draden op hun plaats houden. Ook de afstand van deze kettingdraden was bij een en dezelfde bak ongelijk en veranderde eveneens in de loop der tijden, zodat ook zij kunnen bijdragen tot bepaling van ouderdom en herkomst van het papier. Van veel meer belang zijn echter de filigranes, ook, hoewel ten onrechte, gewoonlijk watermerken genoemd. Zij zijn de indrukken, in het papier achtergelaten door bepaalde ornamenten van metaaldraad op de bodem van de schepbak aangebracht. Over de oorspronkelijke bedoeling van deze watermerken is veel geschreven. Het schijnt, dat het eenvoudig persoonlijke of wel fabrieksmerken waren, aangebracht door de fabrikant om zijn product te onderscheiden van dat van zijn concurrent. Dikwijls toch bevatten zij ook de initialen of wel de volledige namen van de eigenaars van de papiermolens. Stonden er veel molens dicht bij elkaar, dan gebruikte men ook wel een gemeenschappelijk watermerk, b.v. het wapen van de naburige stad, van de landheer of van de staat. Ook gaf het watermerk wel het jaar van vervaardiging van het papier aan. Sommige merken gaven later de naam aan bepaalde papierformaten. Niet altijd werden de watermerken op dezelfde plaats van de papiervorm aangebracht. De plaatsing in het midden van een der helften van het blad stamt pas uit later tijd. Het is zonder meer duidelijk, dat alle bladen papier, gemaakt met behulp van dezelfde vorm, in formaat, vergeures, pontuseaux en filigrane volkomen met elkaar overeenstemmen. Zij zijn ook vrijwel gelijktijdig gemaakt, want de levensduur van een schepbak was gewoonlijk niet langer dan twee jaar. Dan werd een andere papiervorm gebruikt, die steeds, zij het ook in geringe mate, van de afgedankte verschilde. Om de juiste datum van vervaardiging van een blad papier te bepalen is het dus niet voldoende te constateren, dat het watermerk overeenstemt met dat van een gedateerd blad; men dient er ook op te letten, of beide watermerken op dezelfde plaats van het blad voorkomen en of het formaat, de vergé-lijnen en de | |
[pagina 89]
| |
ketting volkomen identiek zijn. Pas dan kan men verzekerd zijn, dat beide bladen op dezelfde papiervorm vervaardigd en dus even oud zijn. Alle variëteiten, welke het papier vertoont, te beschrijven, zou een niet te verwezenlijken taak zijn. Voor de praktijk is meestal een tijdsbepaling bij benadering voldoende. Ook een verzameling van watermerken met opvallende verschillen echter (verschillen die op tijdsafstanden van 5 tot 10 jaar duiden) zou nog zo groot zijn, dat aan publicatie nog niet te denken is. In 1907 gaf C.M. Briquet in een groot vijfdelig werk niet minder dan 16112 facsimilés van watermerken van hun eerste verschijnen omstreeks 1282 tot het jaar 1600.Ga naar voetnoot3) Het hier gerecenseerde werk van Edw. Heawood, dat in hoofdzaak de 17de en 18de eeuw behandelt, kan als een vervolg op het werk van Briquet worden beschouwd. Het geeft facsimilés van 4078 watermerken. Men zou kunnen vragen, of aan dit werk wel behoefte bestond, daar toch W.A. Churchill reeds in 1935 een verzameling van watermerken uit die zelfde eeuwen gaf. Churchill's werk, hoewel getiteld Watermarks in paper in Holland, England, France etc., in the XVIIth and XVIIIth Centuries and their interconnectionsGa naar voetnoot4), beperkt zich in hoofdzaak tot het in Holland vervaardigde en het aldaar ingevoerde en verhandelde papier en bevat dan ook slechts 578 facsimilés. De manuscripten of wel de gedrukte werken, waarin de afgebeelde watermerken voorkomen, worden of niet of onvoldoende door hem aangegeven, terwijl Heawood, die zijn gegevens voor verreweg het grootste deel aan gedrukte werken ontleende, ze getrouw aangeeft. Edward Heawood (1863-1949) was sedert 1894 werkzaam als bibliothecaris van de Royal Geographical Society en was in die kwaliteit in de gelegenheid een rijke verzameling watermerken bijeen te brengen. Bovendien maakte hij een ruim gebruik van de fijne collectie werken in het Victoria- en Albert Museum en natuurlijk van die in het Britsch Museum. Indien wij ons de moeilijkheden indenken, welke er verbonden zijn aan het copieeren van watermerken uit veelal zeldzame werken, dan kunnen wij begrijpen, dat hij meer dan 25 jaren aan zijn verzameling heeft besteed. Tot aan de dag van zijn dood toe heeft het werk hem in beslag genomen en het zal voor hem een grote voldoening geweest zijn te weten, dat zijn boek zou worden gedrukt en een plaats zou vinden in menige beroemde bibliotheek. Bij de bewerking van het verzamelde materiaal rees de vraag, hoe al deze facsimilés te rangschikken: regionaal, naar de landen van herkomst van het papier, of wel temporaal, naar de verschillende perioden in de geschiedenis van de papierbereiding. Geen van beide methoden is goed door te voeren, zodat Heawood besloot de | |
[pagina 90]
| |
meest gevolgde hoewel minst wetenschappelijke wijze van indeling te behouden: die naar de onderwerpen door de watermerken voorgesteld. Zo zijn dus ook in dit werk, evenals bij Briquet, Churchill en anderen, de watermerken in alfabetische orde behandeld en afgebeeld. Van de 70 door Heawood besproken motieven waren in het behandelde tijdvak de meest geliefde: Fleur de lis (502), Wapenschild (491), Druivetros (345), Naam van de fabrikant (215), Kroon (186), Posthoorn (186), Zotskap (167), Pot (159), Hand (145) en Letters (veelal initialen). De getallen geven het aantal afgebeelde variaties aan. Heawood doet geen moeite deze verschillende variaties tot bepaalde ondergroepen te brengen, wat niet overbodig zou zijn geweest, vooral uit een stilistisch oogpunt. Stilisten toch kunnen aan de watermerken vele motieven ontlenen. De betekenis van de studie van de watermerken moet niet worden onderschat. Aan de archeologie en de heraldiek verschaft zij nuttige aanwijzingen omtrent gereedschappen, werktuigen en wapens. De artist en de handwerksman vinden er vele voorbeelden voor decoratie. Aan historici geeft zij vele gegevens omtrent de geschiedenis van de menselijke beschaving. Papierfabrikanten kunnen er allerlei uit putten met betrekking tot de geschiedenis van het papier en zijn fabricatie, van de werkplaatsen, waarin het vroeger werd vervaardigd en omtrent het intieme leven en de oude gebruiken van hun corporaties. Archivarissen, bibliothecarissen en verzamelaars van oude gravures, manuscripten en autographen vinden er veel vergelijkingsmateriaal. Daarom betekent het werk van Heawood een grote aanwinst. De uitvoering van het werk is onberispelijk en met spanning zien wij dan ook volgende delen van de Monumenta Chartae Papyraceae Historiam Illustrantia tegemoet. J. Keuning, Schiedam. | |
[pagina 91]
| |
De boekdrukkunst te BredaDe geschiedenis van de drukkunst in Nederland is nog niet geschreven. Ledeboer's voorstudieGa naar voetnoot1) is nog steeds de belangrijkste bron en na 75 jaren nog door niets beters vervangen. Intussen zijn wij telkens blij, als er weer een speciale studie verschijnt. Misschien groeit hieruit nog eens een gesloten bouwwerk. De topographisch georiënteerde literatuur over de drukgeschiedenis der Nederlanden is met een belangrijke bijdrage verrijkt. A. Hallema, bekend om zijn veelzijdige belangstelling in de Nederlandse beschavingsgeschiedenis, heeft in De Oranjeboom, Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Stad en Land van Breda, deel III, 1950 (blz. 82-120) een uitstekend gedocumenteerde studie over Drukkers en Uitgevers te Breda tot de aanvang der 19de eeuw doen verschijnen. De geestelijke bloei van Breda in de 17e en 18e eeuw, die onder meer tot uiting komt in het stichten van scholen, bracht automatisch mee, dat Breda zich na Den BoschGa naar voetnoot2) tot de tweede boekenstad in Noord-Brabant ontwikkelde. Uit de 15e eeuw is voor Breda's drukgeschiedenis slechts een schamele aanwijzing te vinden: een enkele overigens zeer zwak gedocumenteerde vermelding van een Ordonnantie vander munten, 1489. Uit de hele 16e eeuw is geen enkele drukkersnaam, noch ook slechts een enkele titel van een te Breda gedrukt boek overgeleverd! De eerste bekende Bredase druk dateert van 1615Ga naar voetnoot3). Zijn drukker heet Isaäc Schilders. De titel van dit zeldzame boek luidt: I. Baselius, Historisch verhael inhouwdende zekere notabele exploten van oorloge onder Paul en Marcel Bax in de Nederlanden. De lijst der drukkers uit de 17e eeuw is slechts klein. Vermelding verdient hier de eerste geprivilegeerde drukker van stad en Illustere School tegelijk: Johan van Waesberge uit Utrecht, die 1646-1651 te Breda drukte. Een belangrijke plaats neemt het geslacht Seldenslach in: Jacob 1630-1648, Cornelis 1652-1695, Pieter 1701 -1721 (?), Johan Baptist ca. 1730. Hallema besluit zijn studie, die ook op de geschiedenis van de boekhandel ingaat, met een lijst der belangrijkste Bredase drukken tot 1800. | |
[pagina 92]
| |
M.R. Radermacher Schorer.
| |
[pagina 93]
| |
degenen, die het drukkersvak beheersen, met kunstenaars. Onder hen vindt men niet alleen illustratoren, maar ook architecten en letterkundigen. De laatste bladzijden zijn gewijd aan een bespreking van deze typografen: Modderman, Jan Willem Enschedé, de persoon en het werk van S.H. de Roos, van Krimpen en het streven van Palladium, enz. Binnen het beperkte kader van een lezing was de auteur niet in staat de prestaties en de invloed van moderne boekkunstenaars zoals Nypels en Stols te bespreken. Wij hopen, dat hij ook aan deze markante figuren eens een studie zal wijden.
De vorm, waarin deze belangwekkende tekst is gebracht, is ontstaan uit de samenwerking van S.H. de Roos met de School voor de Grafische Vakken te Utrecht. De uitstekende typografie en de keuze en uitvoering van de illustraties zijn de tekst waard. P.S. On n'a pas rendu toute justice à l'art merveilleux des Alde et des Jenson. Peut-être un Albert Dürer lui-même, pour ne prendre que le maître du cuivre, n'égale-t-il pas un Alde-Manuce en beauté et en perfection. Rien ne surpasse un très beau livre. |
|