Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 1
(1951)– [tijdschrift] Folium– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Een humanist in zijn bibliotheekIn het leven van Christophe Plantin, de Antwerpse drukker, is 1563 een gewichtig jaar. Twee jaren tevoren had hem een ramp getroffen: tijdens zijn afwezigheid was er in zijn drukkerij een verboden boek gedrukt en in beslag genomen; dientengevolge had hij een toevlucht moeten zoeken in Emden en Kampen en zijn bedrijf was verbeurd verklaard. Thans, in 1563, helpen vermogende geldschieters hem weer op de been en de nijvere Fransman krijgt nu de kans zich in enkele jaren op te werken tot een van de belangrijkste drukkers en uitgevers van Europa, wiens activiteit zich over gans de oude wereld uitstrekt. Wie waren Plantijn's beschermers? In de eerste plaats zijn medevennoten en geldschieters, zoals de neven van Bombergen en Jasper van Zurich, rijke Antwerpse kooplieden, die evenals de drukker behoren tot de geheimzinnige spiritualistische secte het Huis der Liefde onder leiding van de profeet Hendrik Niclaes. Maar de grootste steun komt van kardinaal Granvelle, die zijn leven lang Plantijn door dik en dun zal blijven beschermen, zelfs in de periode, dat laatstgenoemde het met Oranje en de opstandelingen aanlegt.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 70]
| |
Uit onze geschiedenis kennen we Granvelle vooral als de heerszuchtig, geslepen staatsman, de drijvende kracht in de centrale regering te Brussel. Dat de kardinaal een zeer ontwikkeld en kunstzinnig man was, is minder bekend. Een echte Renaissancefiguur kan men deze prachtlievende prelaat noemen, groot verzamelaar, beschermer van kunstenaars en verdienstelijk liefhebber op menig gebied. Van zijn liefde voor boeken en handschriften spreken de prachtige banden in rood marokijn, waarvan er enkele in de bibliotheken van Amsterdam en Leiden bewaard worden. Van katholieke zijde verweet men deze epicurist zijn liberalisme op godsdienstig gebied en schold hem een Erasmiaan. 't Is niet onmogelijk, dat het gerucht, als zou hij in 't geheim het Huis der Liefde de hand boven het hoofd gehouden hebben, op waarheid berust. Zoals men weet, zwicht de landvoogdes Margaretha van Parma in 1564 voor de pressie van de hoge adel en ontdoet zich van haar gehate raadsman. De prelaat keert terug naar zijn geboorteland Franche-Comté en wordt in 't eind van 1565 door Philips II naar Rome gezonden. Niet tot zijn displezier, want Italië, waar hij gestudeerd had, was het land, waar hij zich 't meest thuis voelde. Zijn oude beschermeling Plantijn vergeet hij intussen niet. Met hem blijft hij in geregelde briefwisseling, staat hem bij met raad en daad, en bestelt voortdurend boeken. Plantijn reserveert voor hem van al zijn uitgaven drie exemplaren, die in Parijs gebonden worden. Van zijn kant brengt Granvelle zijn vrienden, die een uitgever zoeken, in relatie met de Antwerpse drukker. Granvelle's beste vriend in deze periode is de beroemde geleerde Fulvio Orsini. Bibliothecaris van kardinaal Alessandro Farnese is Orsini tevens de gelukkige bezitter van een van de rijkste bibliotheken van Italië.Ga naar voetnoot2) Zijn handschriftenverzameling overtreft die van de Paus. Aan de bemoeiingen van Granvelle zal het te danken zijn, dat Orsini's boekerij later aan de Vaticana gelegateerd wordt. Dank zij Granvelle's bemiddeling verschijnen de eerste werken van de Romeinse geleerde bij Plantijn; in 1567 de Virgilius illustratus, terecht aan de kardinaal opgedragen, een belangrijk philologisch werk, dat vele malen herdrukt zal worden; vervolgens een bloemlezing uit het werk van de Griekse dichteressen, Carmina IX illustrium feminarum (1568) en twee jaren later Orsini's uitgave van Caesar, alles op grond van handschriften uit de eigen bibliotheek. | |
[pagina 71]
| |
Door deze en andere geleerde werken verwerft Plantijn zich een grote naam in de wetenschappelijke wereld. Onderwijl verzuimt hij echter niet om ook minder volumineuze en zwaarwichtige boeken te drukken. Een van zijn ‘bestsellers’ is een boekje met emblemata van Johannes Sambucus. In deze jaren groeit allerwegen de belangstelling voor dit eigenaardige genre: prentjes met symbolische voorstellingen vergezeld van een verklaring in dichtvorm. Sinds de verschijning van de emblemata van de Italiaan Andrea Alciati in 1531, begint een ware zegetocht van deze boekjes door gans Europa, die drie eeuwen zal duren. Na de vele herdrukken van Alciati's bundel, vooral in Lyon, komt Plantijn met het boekje van Sambucus in 1564 een nieuwe verzameling in de handel brengen. Deze laatste, een Hongaar (zijn ware naam was Zsámbok János) maakte naam als historicus en als medicus. Na zijn studie in Padua reisde hij veel om later in Weenen lijfarts en bibliothecaris van de keizer te worden. Zijn emblemata, die Plantijn versierde met prentjes van Pieter Huys en Lucas de Heere, gegraveerd door Arnold Nicolai, Cornelis Muller en Gerard van Campen, beleefden menige herdruk en werden een der bekendste voorbeelden van het genre. Bladeren wij het bundeltje door, dan blijkt, dat Sambucus in de Nederlanden geen vreemdeling was. Verschillende emblemata zijn opgedragen aan Nederlanders, zoals Marcus Lauwerijn, heer van Watervliet, de Brugse bibliophiel en maecenas, zijn medewerker Hubertus Goltzius, numismaat, graveur en drukker, Hadrianus Junius, medicus te Haarlem, van wie in 1565 een dergelijke bundel, opgedragen aan Sambucus eveneens bij Plantijn verschijnen zou, e.a. Dat Sambucus ons land kende (hij woonde o.a. in Gent), blijkt telkens. Zo beschrijft hij een graftombe te Brugge en vertelt een vermakelijke geschiedenis, die zich te Bergen-op-Zoom afgespeeld had: een aap wilde daar de kastanjes uit 't vuur halen, maar bang om zich te branden, bediende hij zich van de poot van een slapende hond (zou dit de oorsprong zijn van de bekende zegswijze?). Het boekje wordt besloten met afbeeldingen van Romeinse medailles uit Sambucus' kabinet en een brief van de schrijver aan Jean Grolier, de beroemde bibliophiel. Wat ons hier in 't bijzonder interesseert, is het feit, dat een van de emblemata opgedragen is aan Fulvio Orsini, die niet alleen met Granvelle, maar evenzeer met Sambucus bevriend was. Dit embleem is gewijd aan het boek en het plaatje geeft een humanist te zien in zijn bibliotheek. Nu behoeven we natuurlijk nog niet | |
[pagina 72]
| |
te denken, dat dit een portret is van Orsini temidden van zijn boeken. Een contemporaine afbeelding van een 16e eeuwse geleerde in zijn bibliotheek is op zichzelf al belangwekkend genoeg. De humanist staat te lezen aan zijn lessenaar, die dus nog een echte lezenaar is. Ook valt het op, dat de boeken in zijn kast niet met de rug, maar met de snede naar voren staan. Aan dat oude gebruik herinnert nog, dat bij oude boeken de titel menigmaal op de snede geschreven is. De les, die Sambucus bij dit embleem ten beste geeft, komt er op neer, dat men niet volstaan kan met boeken door te bladeren of er over te spreken. Neen, wie van de inhoud doordrongen wil worden, dient de boeken grondig te bestuderen. Deze nog steeds actuele wijsheid moge hier volgen in de oorspronkelijke tekst en in de vertaling in Nederlands (kreupel)rijm van Marcus Antonius Gillis, die in 1566 bij Plantijn verscheen. Usus libri, non lectio prudentes facit Ad Fulvium Ursinum suum
Non doceo semper, non est cur saepe revisas:
Lectorem memorem pagina nostra facit.
Possidet ingentem numerum qui vendit avarus,
Doctior at nunquam bibliopola fuit.
Perpetuo si non verses, relegasque severus,
Si non utaris, contineasve memor:
Nunquam proficies, periit labor atque lucerna.
Officii hoc nostri, ut te moneamus, erat.
Id quoniam recte noras doctissime Fulvi,
Imprimis veter es te erudiere libri.
Horum tu numerum insignem rarumque tueris
Ingenio multos restituisque libros.
Id quoque delectat Sambucum, et tota vetustas:
Prosimus, quibus est copia forte minor.
De oeffeninge maect wijs, ende niet het lesen Tot sijnen Fulvium Ursinum
Ick en docere altijt niet: dus wilt toch sparen
Uwen arbeyt van dicwils na mij te kijcken:
Maer dat ghij gelesen hebt, wilt wel vast bewaren
In u memorie; want boecken niet om ghelijcken
Besit een Librier, diese om sijn verrijcken
Dagelijcs vercoopt, blijvende altijt ongeleert.
Te vergeefs leesdij ons sonder beswijcken,
Ist dat ghijt niet en onthout, noch te werck en keert,
Onnutlijck gaet uwen tijt, licht en arbeyt strijcken.
Dit moesten wij u vermanen onverseert.
Want ghij dit wel wiste, o Fulvii hooch ghetert,
So hebben u boven al geleert d'oude boecken,
Welcker ghij een groot getal hebt en altijt vermeert,
Die corrigerende door uws sins vercloecken.
Dwelc Sambucum ooc behaecht, die in alle hoecken
Hem pijnt t'ondersoecken / der antiquiteyten / schat,
Om diet behoeft te helpen / met sulcken feyten / wat.
H. de la Fontaine Verwey
|
|