veel ernstiger kwaal: de plaats van het boek in onze samenleving is op bedenkelijke wijze aan het inschrompelen; onze gehele cultuur wordt veel minder litterair-in-ruime-zin dan zij in vorige eeuwen was. In vele opzichten moge dit verschijnsel onvermijdelijk zijn, het is er niet minder ernstig om.
We kunnen ons de tijd niet meer voorstellen, dat de mens geen boeken had, dat, tòèn er boeken kwamen, deze het eigendom waren van de gemeenschap, van de kloostergemeenschap. Het boek als persoonlijk bezit is eigenlijk pas een verovering van de Renaissance. Zal die verovering weer te loor gaan? Velen van ons hebben aan den lijve en vooral aan de ziel ondervonden wat het betekent de eigen bibliotheek te moeten verliezen.
Vergeten wij niet, wat het boek voor ons betekent. Het boek kan wekken, leren, ontroeren, troosten, maar ook verschrikken; het kan overtuigen en tot tegenspraak prikkelen. Heeft de radio, heeft de film hetzelfde magisch vermogen? Boeken zijn als vrije vogels: zij dringen overal door, kunnen revoluties veroorzaken, maar ook stormen bedaren. Van iedere vorm van dwingelandij zijn zij de geduchtste vijanden. En dan: het boek heeft een eigen vorm; het heeft karakter, individualiteit, het is een vriend of een vijand, maar geen onverschillig ding. Vraagt u eens aan hen, die met microfilms en leesapparaten gewerkt hebben, of zij ooit dat intieme contact met ‘la chose littéraire’ gevoeld hebben, waarvan ik in het begin sprak.
Een leven zonder boeken is onleefbaar, heeft Erasmus gezegd. Nog dieper is misschien gevoeld wat het boek betekent door een Spaans medicus en theoloog uit de 15e eeuw, Raymundus de Sabunde. In zijn boek, voor 't eerst in Deventer gedrukt in 1487, ziet hij de gehele schepping als een boek ‘car chaque créature n'est que comme une lettre, tirée par la main de Dieu’. Ik citeer hier de vertaling van Montaigne, waardoor Raymundus vooral bekend geworden is. Minder bekend, maar niet minder merkwaardig is het, dat dit beeld van de Spanjaard overgenomen is door de opsteller van de eerste geloofsbelijdenis van de Nederlandse protestanten van 1561. Daar heet het, dat de schepping voor onze ogen is als een schoon boek, waarvoor alle schepselen groot en klein als letters dienen om Gods onzichtbare dingen te laten beschouwen. De leerling van Thomas van Aquino, de Nederlandse protestanten, Montaigne... bien étonnés de se trouver ensemble, maar over de betekenis van het boek zijn zij het eens.