Floris ende Blancefloer
(1879)–Diederik van Assenede, Anoniem Floris ende Blancefloer– Auteursrechtvrij
[pagina 111]
| |
Aanteekeningen.- Vs. 79. De vries leest: wijshede, zie evenwel vs. 2422: groten wüsdom die meester conste.
D. Catoen, vs. 239 vlg.: Sone, lere so in dinen sin,
Datter wijsdom wone in;
en L. Sp. Gloss. in voce.
- Vs. 97. In 't HS. zijn de twee eerste woorden onleesbaar: de vries (Hand. en med. v.d. Mij. v.N. Letterk., 1867, bl. 17; verg. Taalz. bl. 48 noot 1) vult de leemte dus aan: Hi arriveerde, gelijk ook Floire vs. 58 heeft: En Galisse fu ariveé.
Anders Flore, vs. 376: Und ruoweten in einer habe.
- Vs. 125. Het HS. heeft: die borghen, Floire, vs. 83 vlg.: Dont s'en vont cil en la montaigne;
Gardent aval parmi la plaigne;
Pelerins voient qui montoient
La montaigne que il gaitoient;
't Volksboek, get. De historie van Floris en Blanchefleur (1780): ‘als zij doen de wegen bereid hadden, zagen zij van den Berg Pelgrims, die zeer moede waren’ enz., eene plaats, die tevens de verbetering van de vries in vs. 128 bevestigt: Doe sagen si van den berge neder
Pelgreme.. enz.
verg. penon, in den Taal- en Letterbode, VI, bl. 54.
- Vs. 146 vlg. Flore heeft, vs. 429: Die er sante Jâcobe enthiez,
| |
[pagina 112]
| |
evenals Floire vs. 92: Chevaliers ert, preu et cortois,
Qui au baron saint Jaque aloit.
Une soie fille i menoit
Qui a l'Apostle s'ert voueé.
Assenede heeft bij Apostle wellicht aan den paus gedacht, die trouwens in de middeleeuwen ook dien naam wel draagt: roquefort, I, bl. 77 in voce, - hoewel ongetwijfeld San Jago di Compostella bedoeld was: verg. Floire, vs. 58.
- Vs. 172. Hoe de dichter aan Toledo (Lat. Toletum) komt, is niet duidelijk; uit den Franschen tekst heeft hij den naam alvast niet, zie Floire vs. 119.
- Vs. 233 termt: 't Volksboek heeft: ‘den tijd der natuuren’.
- Vs. 238. Een sconen name. De ‘altplattdeutsche’ bewerking, uitgegeven door bruns (1798), heeft vs. 113 en vlgg.:
Flos bedudet eyne blome schone
Ghelikent eyner gulden krone;
Blankflos bedudet eyne witte blome wol;
Wente se was aller dogeden vol;
Floire, vs. 169 vlgg.: Li doi enfant, quant furent né,
De la feste furent nomé:
La crestiëne, por l'honor
De la feste, ot nom Blanceflor;
Li rois noma son chier fil Floire,
en 't bedoelde feest was Pasque florie, le dimanche des Rameaux, ook zoo genoemd in Flore, vs. 595 vlgg.: Wan der tac heizt paske flôrie
Dô sî und sküneges âmie
Nider kômen beide samt.
- Vs. 277. Vremtheit d.i. zonderlingheid, zeldzaamheid, wonderlijkheid, zooveel als 't Mnl. wonder: zie verdam, Tekstcr., bl. 55 en mijne Mnl. Dram. Poezie, bl. 2, no. 2.
- Vs. 279. Ondersagen: zie t.a. pl., bl. 245, no. 5 en de jager, Mag. bl. 451 vlg. over dit vers, benevens 280, 322, 961, 1009, 1173, 3053, 3059 en 3060.
- Vs. 327. Stade hebben: zie Mag. IV, blz. 61. Op de o.a. daar aangehaalde plaats in Van der feesten, vs. 837: | |
[pagina 113]
| |
Noch soudic gherne, hadde wij stade
Al lettel vragen sonder waen:
zal wel hadwijs of hadden wijs voor hadde wij te lezen zijn.
- Vs. 364. Getame: zie Mag., IV, bl. 81, vlgg.; Archief, IV, bl. 152 vlgg. over dit vers en vs. 780 en 3301 (getamen en getemen).
- Vs. 366. Balch: door hoffmann uitmuntend vertaald met entrüstete sich, dat immers (willems, Rein., op vs. 1749) niet beteekent ontrustte zich.
- Vs. 368. Erlike: de vries leest eenlike voor eerlike, zooals hoffmann heeft; ik heb de lezing van het HS. behouden, op grond van Floire, vs. 279 en vlgg.: La roïne voit son signor
Iriet; bien pert a sa coulor,
Car de sanc ot le vis vermeil;
verg. Floris, vs. 376 en vlg. en Flore, vs. 884 en vlg.: Alsô zornic er gie
Da er die küniginne vant.
- Vs. 400. Namelijk: ‘fille de roi ou d'aumichour’, Floire, vs. 298.
- Vs. 429. Montorien: du meril teekent bij Floire, vs. 174 aan: ‘ce vers se rattache certainement à une tradition populaire dont on retrouve quelques autres traces’. Volgens moreri lag het 10 uur bezuiden Cordova: sommer, blz. 285. 't Fr. Volksboek leest: ‘Montorio, ou se tient à cette heure la cour du roi des Algarves, mon allié:’ a. delvau, III, bl. 106 (10).
- Vs. 433. Vrouwe Sante: verg. vs. 509. Sommer, bl. 289 op vs. 959 van de Mhgd. redactie, teekent aan: ‘Im franz. gedicht ist wie im deutschen Sibylle (zie Floris vs. 511) die schwester der königin,’ 323 (uitgave bekker, bij du méril vs. 317): ‘lie en ert moult dame Sebile, ma suer, qui est dame de la vile.’ Assenede (433, 509) dagegen nennt die schwester der königin Sante, indem er franz. 365 (359) Sante (für sa ante, Flore 1404 sîn muome) missverstanden hat. Sibylle, die er nicht aufgeben wollte, macht er 511 zur Tochter der Sante’: verg. jonckbloet, Mnl. Dichtk., II, bl. 237. Het Volksboek maakt er Vrouw Sente van.
- Vs. 446. Ie lanc so min: verg. vs. 542, 1071 en 1075 en martin, Rein., bl. 366. | |
[pagina 114]
| |
- Vs. 475: verg. Flore, vs. 1021: ‘Lieber sun Flôre,
Dû muost varn ze Muntôre,
Sît dîn meister ist gelegen.’
- Vs. 502 vlgg. In echten rederijkerstrant is de afscheidsgroet van Floris in het Volksboek: ‘Adieu, mijn hertelijke troost en zoet,
Adieu, liefste waarste bloed,
Adieu, mijn alderliefsten dag,
Adieu, mijn consoort, mijn lijdens bloed,
Adieu, mijn uytverkoornste goed,
Adieu, mijn liefste oogen opslag,
Adieu, die mijn jonk herte verblijden mag,
Adieu, mijns herten medecijn,
Adieu, mijn allerliefste die 'k ooit aanzag,
Adieu, het moet gescheyden zijn.
Adieu, thresoor, mijns zins behoed,
Adieu, rozier met alder ootmoed,
Adieu, mijn eeuwiglijk geklag,
Adieu, mijn troost, minnelijk goed;
Adieu, die mij zorge doet,
Adieu doet mijn grooten pijn,
Adieu, die mij té troosten plag,
Adieu, het moet gescheyden zijn.
Adieu, mijn spiegel van leven vroet,
Adieu, die mij verzugten doet;
Adieu, in mij ooit zulk gedrag;
Adieu, mijne hoope, mijn hoogste vloet;
Adieu, daar al mijn rust op staat,
Adieu, al mijn leets gemag,
Adieu, mijnen roep is nu: O ag!
Adieu, gij blijft de liefde mijn,
Adieu, fontein mijns vreugtsgeklag,
Adieu, het moet gescheyden zijn.
waarop dan volgt: Princen.
Blancefleur, gij zijt die mijn last oploed;
Ik hope nog te zien u schoon aanschijn,
Gedenkt mijns liefde in tijden vroet,
Ik moeter lacy nu gescheyden zijn.
| |
[pagina 115]
| |
- Vs. 507. Ook 't Volksboek heeft ‘Hertog Goras’, evenals HS. B van Floire, vs. 357 (HS. A heeft Joras), en Flore, vs. 1372: ‘vome herzogen Gûrâze.’
- Vs. 523. Te voren d.i. zooveel als nabij, tegenwoordig, eig. voor den geest: Mag., IV, bl. 77.
- Vs. 579. Met pinen: 't Volksboek heeft: ‘in zware pijnen.’
- Vs. 590. Nīcle: zie daarover bij sommer, blz. 294 op vs. 1514.
- Vs. 618. Pellene: hier gelijk vs. 844, 1448, 1505, de zijden stof zelve als handelsartikel, elders vs. 1424, 3609 het kleed ervan gemaakt: Taalg., IX, bl. 195; verg. roquefort in voce paile.
- Vs. 624. De vries wil dit en de drie vlgg. verzen schrappen, voornamelijk om de paarden, en vermoedt in vs. 849 dan ook eene fout, doch ik moet daartegen opmerken, dat in 't Volksboek de paarden ook voorkomen: ‘want de koopluyden gaven voor Blanchefleur t' zestig pondt gouds, hondert pont silvers, hondert sindalen laken, hondert roode mantels, hondert goede paerden en drie hondert vogels’ enz. enz.: vergelijk Flore, vs. 1553: ‘Pferde und rosse hundert.’
- Vs. 641 en vlgg.: Sommer zegt betreffende het verhaal van de herkomst van den ‘cop’ (vs. 676 vlgg.): ‘der deutsche dichter mochte diese sage von der herkunft des bechers verschweigen, weil er sah dasz der becher nicht aus Troja stammen konnte, wenn die zerstörung Trojas und die heimkehr der Griechen darauf abgebildet war.’ Assenede behoefde 't niet te doen, zooals uit de vergelijking der aangehaalde verzen met Flore, vs. 1640 en vlgg. overtuigend blijkt.
- Vs. 644. Verg. Reinaert, II, vs. 5500 en vlgg.
- Vs. 662. Verg. t.a. pl., vs. 5364 en vlgg..
- Vs. 695. twe scatte: Floire, vs. 501: Qu' a double i cuident gaaignier.
- Vs. 700. Ende gavense te presente den amirale,
alwaar het Fransch, Floire, vs. 506: A l'amiral l'ont presentée.
't Volksboek heeft: ‘daar zij ze den admiraal prezenteerden’ (waarover zie Taalb., VI, bl. 302 en vlgg.): nam. te koop. ‘Te presente’, ten geschenke, is te dwazer, omdat de koopprijs onmiddellijk volgt, vs. 703: Dat hise hem tienvout met goude wach:
verg. vs. 2008. | |
[pagina 116]
| |
- Vs. 723. Zeven en twintig jonkfrouwen; slechts 25 zegt Flos, vs. 277: Darna nicht in langher tijd
Leyt de konig vif un twintich juncvrowen
Mit Blankflosse up dem torne rauwen;
't Mhgd. heeft: ‘Zwênzic megede’; 't Volksboek daarentegen als 't Mnl. zeven en twintig.
- Vs. 735. Daer tenden is daarna: zie de jager, Archief, I, bl. 76, noot 1).
- Vs. 841: verg. Floire, vs. 516: Quant li borgois fu revenu (zie vs. 415),
Au roi fu tous l' avoirs rendus,
van Blancefloer kan dan ook geen sprake wezen.
- Vs. 878. ‘Vrouwe’, seithi, ‘gi segt wel,
Ic does uwen raet ende niet el.’
een wonderlijk antwoord! Beter Floire, vs. 527: ‘Dame’, fait il, or en pensez;
C'est votre fius, s'el confortez.’
- Vs. 893. Goede meestre ende diere genoech:
‘Diere, adj. theuer’, zegt hoffmann; maar Floire heeft, vs. 537 en vlg.: Dont manderent macons vaillans
Et boins orfevres bien sachans;
waarom ik liever dier door uitstekend zou vertolken, verg. Rijmb. Gloss.
- Vs. 915 vlgg. wordt verhaald van het beeld (vs. 911): Bi der wiisheit van Salomoene
Ende bi haers selfs lust groet
Makeden siit, dat emmer boet
Siin hant ter sonnen waert gerect:
die wijsheid van Salomo is alleen te verklaren uit verkeerd begrip van 't Fransch origineel vs. 555, alwaar: Si fut entaillie (cele piere) environ
De la trifoire Salomon,
waarvan (nam. van tr. S.) du méril het volgende opmerkt: ‘trifoire, n. subst. incrustation; oeuvre magistrale des orfèvres, comme celle des architectes était une église à trois portes de face, un Triforium, et | |
[pagina 117]
| |
on lui donna le même nom. La grande renommée d'habileté et de richesse que conserva Salomon pendant tout le moyen âge fit appeler les incrustations les plus riches trifoire de Salomon:’ bl. 312: verg. roquefort in voce.
- Vs. 946 en vlgg.: verg. Floire, vs. 578 en vlgg.: En la tombe ot quatre coriaus,
As quatre cors, bien fais et biaus;
Es quiels li quatre vent feroient,
Chascuns, ausi com il ventoient.
Quant li vens les enfans touchoit,
L'uns baisoit l'autre et acoloit:
Se disoient par ingremance
Tres-tout leur bon et lor enfance.
Ce dist Floires a Blanceflor:
‘Baisiez moi, bele, par amor’;
Blanceflor respont en baisant:
‘Je vous aim plus que riens vivant.’
Tant com li vent les atouchoient,
Si li enfant s' entrebaisoient,
Et quant il laisse de venter,
Dont se prenent a reposer;
zie ook Flore, vs. 2018 en vlgg. 't Volksboek heeft alleen: ‘Ende daar waren gemaakte lange pijpen, zo speelden de kinderen t' zamen, kusten ende omhelzenden malkanderen. Ende als den wind cesseerde, dan stonden de kinderen stille’ enz. enz.
- Vs. 982: Floire, vs. 609 heeft ook cresmier en vs. 614 cresmes (Flore, vs. 2065 krisem); verg. jonckbloet, Mnl. Dk., II, bl. 237.
- Vs. 992. Het Fransch heeft hier (vs. 615 en vlgg.): Cil qui les quatre arbres planterent
Tres-tous les diex en-conjurerent:
Au planter tel conjur i firent,
Que tous tans cil arbre florirent:
toch zou ik geen bezwaar hebben tegen ‘alle die gode die waren doe’ van het Handschrift, noch gelooven, dat de lezing door de vries voorgesteld: Alle die gode daer waren doe,
volstrekt noodig is, op grond van assenede's onverholen scepticisme.
- Vs. 1012: hoeveel beter Floire, vs. 631 en vlgg.: Si nules gens les escoutassent
Qui ja d'amor ne se penassent,
De la doucor que il oïssent,
Isnel-le-pas s' en-endormissent:
die dorper en dore maken hier al een zeer droevige figuur. | |
[pagina 118]
| |
- Vs. 1104: geweten; zie daarover Taalb., V, bl. 39.
- Vs. 1109: int gebloeide velt voor bloeiende: zie mijne Mnl. Dr. Poezie, bl. 164, no. 2.
- Vs. 1128: verg. vs. 1092, en 1101, 1102. Het Volksboek heeft: ‘Ende als hij las, dat Blancefleur in 't graf lag, kreeg hij zo grooten rouwe, drie reyzen hij daar in onmagt viel’. Over beswelten zie Taalb., V, bl. 48 en vlgg.
- Vs. 1213. Guldine griffie d.i. gouden griffel. Floire, vs. 788: Un grafe a trait de son grafier;
D'argent estoit;
Flore, vs. 2358: Er zôch ein guldîn griffelîn
Uz sînem griffelfuoter;
't Volksboek heeft: ‘en nam uit zijnen koker een goude grifje.’ Over griffievoedersele zie de vries, t.a. pl.
- Vs. 1217 en vlgg. In Floire wordt de grafe aangesproken, vs. 793 vlgg.: ‘Grafe’, fait il, ‘por cou fus fait
Que fin me soies a cest plet.
Moi te dona por ramembrer
De soi, et a mon oés garder:
Des ore fai cou que tu dois;
A li m' envoie, car c'est drois’;
evenals ook Flore, vs. 2365 vlgg.; maar 't Volksboek leest: ‘dit dede Blancefleur maken, ende die gaf mij mijn uitverkooren, als ik laatst van haar scheide, omdat ik op haar en onze liefde denken zoude, als ik dit aanzage.’
- Vs. 1286. Te ga: zie Mag., IV, bl. 86 en vlgg.; Taalb., II, bl. 270 en vlgg.
- Vs. 1293: Wine hebben al der kinder meer
Dan hem, enz.:
jonckbloet, t.a. pl., bl. 243, noot, wil voor al der lezen ander, ik zou hem ongaarne volgen. Floire, vs. 845, heeft: De douze enfans nus mais n'avons,
en 't Volksboek: ‘dewijle wij geen kinderen mere en hebben dan hem.’ Ook zie ik niet in (Dr. penon t.a. pl., bl. 58), waarom de lezing: Wi ne hebben der kinder meer
Dan hem,
de voorkeur zou verdienen. | |
[pagina 119]
| |
- Vs. 1302: voor hem beden te lezen uwer bede (jonckbloet, t.a. pl.) is stellig onnoodig; hoffmann (bl. 118) verklaart de plaats m.i. goed: ‘in Betreff beider, Floris und Blancefloer, pflichte ich dir bei’; verg. Flore, vs. 2486 en vlgg.: Dô sprach der künic trâge:
‘Nû wesent volleclîche frî
Ze tuonde swaz iur wille sî
Mit den kinden beiden.
Ich wil mich von der rede scheiden;’
en Floire, vs. 849 vlg. bij du méril, bl. 35, noot 9: Car tot ensanle les aures,
U ambesdeus por l'un perdres;
en Floris, vs. 1305 en 1306.
- Vs. 1365 en vlgg.: zie de vries, Taalz., bl. 157-60.
- Vs. 1443: met goude, waarvoor 't Volksboek heeft ‘met hoeden’ (sic!), evenals alhier de someren van vs. 1441 in muilezels zijn gemetamorphoseerd.
- Vs. 1465 vlg.: want si weten bet
Dan ic ofte enich ander comanvoere,
dat wil zeggen: ‘want zij zijn beter dan ik of eenig ander met koopmanshandelwijze (handelsusantiën, koopmanschap) bekend:’ (de vries). Floire noch Flore geven hier iets, evenmin 't Volksboek, het vijfde Capittel in 't begin, alwaar alleen ‘twee kooplieden, die haar verkogten, want die zelve best zullen weten waar zij ze mogten zoeken.’ Over voere zie kil. in voce.
- Vs. 1486. Bij Floire wordt hier nog, vs. 957, verhaald: Quant vint au prendre le congié,
Li rois la coupe a demandée,
Qui por Blanceflor fu donée,
van welken beker toch later ook door assenede, b.v. vs. 2211, waar ik evenwel, omdat hij er hier van zwijgt, liever enen dan den lees, uitdrukkelijk melding wordt gemaakt.
- Vs. 1516. Onder-ende: zie Archief, I, bl. 69.
- Vs. 1562. Over een dergelijk vingerliin verg. Rein., II, vs. 5322 en vlgg.
- Vs. 1586 (zie ook 2283): sliten haer haer d.i. uitrukken; verg. Maerl., Sp. H., III, 2, VII, 24: | |
[pagina 120]
| |
Upt pavement viel hi saen
Ende wenede ende dreef mesbaer
Ende sleet mede sijns selfs haer,
alwaar vincentius heeft: ‘manibus capillos avellens’, zie de uitgave van steenwinkel, III, bl. 112, noot.
- Vs. 1651: verg. Werken der Mӱ v. Ned. Letterk. (N.R.), VI, bl. 176 en vlgg..
- Vs. 1673: geheel anders Floire, vs. 1079: Cou que as pris de cest mangier
Seroit legier a eslegier.
- Vs. 1687. Dit vers pleit stellig voor de emendatie van du méril op Floire, vs. 1091, s'amor (voor sa mort).
- Vs. 1749 (verg. 1799): gewant (verg. 1818 en 1819): zie Archief, III, bl. 76 vlgg. In overeenstemming met de aldaar gegeven verklaring van gewant (d.i. handelsartikelen in 't algemeen), heeft het Volksboek: ‘ende Floris huurde een schip om na Babyloniën te varen, en besteden al zijn goed ende knegten daarin’, enz. enz.
- Vs. 1775: alle die coninge, d.w.z. honderd vijftig, zie vs. 2357, verg. Flore, vs. 3277: sibenzic künege. De Fransche tekst, vs. 1154, heeft: cascuns rois.
- Vs. 1795: Blandas; Floire heeft: Baudas; Flore: Baldac; 't Volksboek: Blandus, al even jammerlijk verhaspeld, als b.v. elders Chisbe en Parasmus voor Thisbe en Pyramus.
- Vs. 1800: vier (niet viertich): Floire, vs. 1183, heeft: D'illoec porra en quatre jors,
D'iceus d'iver tous les plus cors,
Venir, se il n' a destourbiers,
En Babiloine o ses somiers.
- Vs. 1842: quaden coever; hoffmann zegt: ‘für quaden coever gewiss goeden coever’, also: an so schöner und guter Herberge fand man reichlichen Ueberfluss daselbst’; ik zou liever van in 't vorige vers willen schrappen en vertalen: ‘er waren niet veel zulke schoone en goede herbergen daar’ enz. enz.
- Vs. 1865: geherst (verg. vs. 1770): zie Dr. l.a. te winkel, Nieuw Nederl. Taalmag. IV, bl. 227.
- Vs. 1947: dorpmarct, door hoffmann vertaald met Landstädtchen; Floire, vs. 1281: | |
[pagina 121]
| |
La nuit se resont herbergié
En une vile ou ot marcié.
- Vs. 1954: Fire; hiervoor heeft Floire, vs. 1287: l' Enfer. 't Volksboek verandert Fire wederom in Serie, evenals alhier Monfliis (Floris, vs. 1962), 't Fransche Monfelis (Floire, vs. 1288), tot Montsolijs is verhaspeld.
- Vs. 1991. Tot verklaring diene Floire, vs. 1315: Mais, biaus amis, pour cou l' disoie,
Que morne et pensiv vous véoie:
daardoor is de veerman gewis gerechtvaardigd, als hij over Blancefloer begint.
- Vs. 2025: littekine. Floire, vs. 1335: enseigne; Flore, vs. 3617: ‘Und bringent im mîn vingerlî - Vs. 2038: verhogen, ‘uitnemend te vergelijken met ons heffen, beuren’ (de vries).
- Vs. 2062. Van al den goden quedde hine overluut,
vertaling van Floire, vs. 1363: De tous les dieus l'a salüé;
over quedden, zie Rein. Gloss.; martin, Rein., bl. 364; Beatrijs, Gloss.; over saluer, du méril, Introduction, bl. XLIII.
- Vs. 2108 en vlg.: Hi soude di doen slepen ende vangen
Ende daer na verbernen oft hangen.
Ik heb de lezing van 't HS. verbeterd, omdat Floire insgelijks (vs. 1397) leest: Se il l' ooit, toi feroit prendre,
Et en apres noier ou pendre.
- Vs. 2166: Maer ic danker u ende bidde te gode,
Dat hi mi u oft uwen bode
Late gescien, dat ic u moet
Der eren danken die gi mi doet:
‘deze onzin - schrijft jonckbloet, t.a. pl., bl. 237, - is het gevolg van het niet verstaan van het woord ostage in de volgende plaats, vs. 1656 (bij du méril, vs. 1440 en vlgg.): | |
[pagina 122]
| |
A Damediu pri qu'il me laist,
Biaus dous sire, guerredoner
Vostre ostage et vo bel parler.’
Doch het is m.i. alles behalve onzin: immers een bode komt namens een ander en is zooveel als zijn plaatsvervanger, wien men evengoed een weldaad kan vergelden als hem zelven. In danker slaat er op herberge, en de zin is alzoo: ‘ik dank u daarvoor, en bid God, dat hij mij u of iemand van uwentwege late te beurt vallen, om u mijn dank te betuigen.’
- Vs. 2190: Licoris, waarvoor in 't Volksboek: Lotaris.
- Vs. 2199. Ook fleck treedt niet in bijzonderheden (vs. 3946): Ez waere ze sagende lanc,
Wi vil der trahten waere,
Wie tiure und wie kostbaere
Die man dâ für truoc;
den maaltijd vinden we beschreven Floire, vs. 1457 vlgg.: Moult se font servir richement,
En boins vaissiaus d'or et d'argent,
Cler vin et piument et claré,
Et boin bogeraste et anné.
De boin mangier ont a fuison,
Et vollilles et venison;
Lardes de cerf et de sengler
Ont a mangier sans refuser.
Grues et gantes et hairons,
Pertris, bistardes et plongons,
Tout en orent a remanant.
Quant del mangier sont souffisant,
Adont fait aporter le fruit
Li ostes Daires par deduit,
Puns de grenat, figes et poires,
(Et avoec fu moult boins li boires),
Pesches, castaignes a plenté,
Car moult en ont en cel regné.
- Vs. 2310 en vlgg.: Maer ic seg u overluut,
Sidi om hare geporret uut,
So sidi dompelike hier comen:
‘dit staat in geen het minste verband met de rest’, zegt jonckbloet, t.a. pl., bl. 237, ‘en kan ook het antwoord niet uitlokken, vs. 2317: Die coninc van Spaengen es miin vader.
| |
[pagina 123]
| |
Het Fransch, dat assenede maar met één oog bekeek, heeft vs. 1749 (du méril, vs. 1534 vlg.): Si vous la dansele querés,
Saciés por voir cui fius (d.i. cui filius) seres.’
Doch HS. B leest: Tant com vous est, vous le savez;
Mais ce sachiez, com foux errez:
en daaruit is, dunkt mij, onze Mnl. tekst zeer goed te verklaren.
- Vs. 2356. Het HS. heeft hier: Ons amirael heeft so groet gewout,
Dat van coninge comet en es so stout,
Dat hiit dorre laten of merren iet,
Hine come te Babylonien, als menne ombiet:
deze lezing is blijkbaar gebrekkig, het getal 150 (Floire, vs. 1568 heeft: cent et cinquante) kan niet worden gemist, bovendien heeft ook het Volksboek: ‘want hij is zo magtig, dat hij hondert ende vijftig koningen onder zijn magt heeft;’ jonckbloet stelt voor te lezen: Dat van coninge CL en es so stout
Ik zou willen voorstellen: Dat van coninge CL negeen nes so stout
evenals fleck heeft (vs. 4156): Der getorste keiner nie verlân
Swaz er in noch ie gebôt.
- Vs. 2362: Die ommeloep es ront of hi waer gepast.
Floire, vs. 1573 vlg., heeft: Li murs qui la clot n'est pas bas;
Tout entor est fais a compas.
- Vs. 2366: ‘seven ende twintich gelachte’; het Volksboek heeft: ‘zeventien stellingen’ voor tailles of toises (maat van zes voet).
- Vs. 2387: ‘hondert gelachte’ hoog en evenzoo breed, gelijk het HS. heeft, zal de toren wel niet geweest zijn; Floire, vs. 1597, noemt den tor:
Deus cens toises haute et cent lée;
Flore, vs. 4176 vlg.: Er ist hundert clâftern hôch
Und ist ahtzic clâftern wît:
assenede schreef dan ook gewis: | |
[pagina 124]
| |
Twehondert gelachte hoge ende hondert wide.
- Vs. 2395: stille, 't Fransche aguille (vs. 1604); 't Mhgd. rôr (vs. 4212).
- Vs. 2412: woningen, evenals 't Volksboek; 't Fransche heeft estages (vs. 1623); 't Mhgd. gewelbe (vs. 4179).
- Vs. 2416: verg. Floire, vs. 1627 vlgg.; Flore, vs. 4224 vlgg.. 't Volksboek heeft: ‘in 't midden van dezen toren staat een pijlaar van kristalle (evenals Floris, vs. 2418, hoewel Floire heeft: “de marbre cler comme cristal”), ende daarbij (sic! - in plaats van daarin) springt een fonteijne tot ter hoogster venster (zie vs. 2420 en vlgg.) en dan daalt ze weder door conduyten.’
- Vs. 2424: zie Mag. van Ned. Taalk., III, bl. 193 vlg.
- Vs. 2429: sevenwerf twintich, dus honderd veertig, evenals Floire sept vint in tegenstelling van Flore, vs. 4183, die maar van sibenzîc spreekt. Het Volksboek heeft: ‘en op de vierde woningen boven hooge woont Blancefleur met zeven andere jonkvrouwen’ enz.; achter ‘zeven’ zijn blijkbaar de woorden -maal twintig uitgevallen.
- Vs. 2452 en vlgg.: Die dorenluken daer in den mure,
Die siin met goude ende met lasure
Gemalen buten ende binnen;
geheel anders Floire, vs. 1655 vlgg.: Li cieus (het plafond) desus, qui ferme au mur,
Est pains a or et a azur.
- Vs. 2459. Van goeden heelden - gissing van de vries - is stellig beter dan v. gouden heelden. Floire, vs. 1659, heeft: Li fait i sont des ancissours,
Les proueces et les estours,
doch moet men niet de voorkeur geven aan de lezing, voorgesteld door Dr. penon: van ouden heelden?
- Vs. 2466 en vlgg. Die joncfrouwen moeten neder gaen daer
Uut haren cameren neven den pilaer
Van den torre bi enen grade
Tote des amiraels kemenade;
in plaats van deze onduidelijke aanwijzing, heeft Floire, vs. 1665 en vlgg., glashelder: | |
[pagina 125]
| |
De l'un estage en l'autre vont
Par les degres qui fait i sont.
El moien estage a un huis
En une loge, qui vait juis
Tout a degrés aval cavé,
Droit en la chambre l'amiré.
- Vs. 2589: verg. Floire, vs. 1785 vlgg. en Flore, vs. 4449 vlgg., alwaar de beschrijvingen van de fontein en den boom.
- Vs. 2597: met uwen voeten. Floire heeft: ‘quans piés est lée mesurez’ (vs. 1861) d.i. quot pedes enz., voorwaar, geheel wat anders; verg. jonckbloet, t.a. pl., blz. 238.
- Vs. 2601: in talen setten: verg. 't Fransche mettre à raison (Floire, vs. 1864,) en Floris, vs. 3357 met Floire, vs. 2405.
- Vs. 2607: Als hi u hort spreken van sulken saken,
Hi sal hem jegen u becondigen wel saen
Ende noden u, enz.
voor becondigen heeft Floire, vs. 1868: Quant ensi parler vous orra,
Riche homme lors vous cuidera,
Puet-estre a vous s'acointera, enz.
s'acointer nu is faire la connaissance de (gachet).
- Vs. 2643: Dan suldi met uwen giften drinken
Sine gierige herte;
hoeveel beter is het origineel (vs. 1919): Dont par-iert il si decéus,
Et por vostre or si embéus,
Que de joie a vos piés carra
Et homage vous offerra.
- Vs. 2661: Twe sciltknechte hi met hem nam:
hoffmann las dusent: van zoo'n legertje, waarmede Floris naar den toren ging, lezen wij elders niets, noch in Floire (zie vs. 1935 vlgg.), noch in 't Volksboek, noch in den Mhgd. tekst (zie vs. 4921 vlgg.).
- Vs. 2662 en vlgg. Over de lezing van HS. A. Als hi ten voeten van den torre quam,
Harde condelike leide hire an zijn oghen,
Hi mer ende besach die hoghe,
Die banden mat hi met sinen voete,
| |
[pagina 126]
| |
zie Taalk. Bijdr. I, bl. 28. Wat betreft vs. 2663 conlike: Hoffmann verklaart 't woord door kundig, sachverständig, minder juist, verg. de jager, Verscheid., bl. 286 vlgg.: 't beduidt stout, trotsch, hoogmoedig, fier, verg. vs. 2680, alwaar ook van Floris' ‘fierlic gelaet’ sprake is.
- Vs. 2698, verg. met 2715 en 2730: 't Mnl. scaec is ons schaakbord evenals 't Mnl. scaecbert of scakier, zie verdam, Tekstcritiek, bl. 15.
- Vs. 2733: Die nuwelinge waren geslegen:
zie bormans, St. Christ, bl. 63.
- Vs. 2824 en vlgg.: Floire, vs. 2005, vlg.: Li portiers l'ot, si s'esmarri;
Forment se tint a escarni.
- Vs. 2843: bewissen; hoffmann heeft in 't Gloss.: ‘bewissen hem (bei kil. bewisten), sich von einer Sache überzeugen 2838’ minder juist; bewissen beteekent voorzien, uitrusten en derg., verg. vs. 1838, 1843 b.v.
- Vs. 2879: verg. Floire, vs. 2039, alwaar: Por cou qu' avoit une coulor
Et li vestimens et la flor.
- Vs. 2917: misten; Floire, vs. 2062, heeft: Mais a la chambre failli ont,
en het Volksboek (ed. 1780): ‘maar zij misten de deur van Blanchefleur’, of (ed. 1827, en de nog latere): ‘maar zij wisten de deur van Blanchefleurs kamer niet’. Over trijsen, de lezing van het HS., zegt hoffmann, bl. 158: ‘ein seltenes Wort, bei kil. fehlt es, Teuthonista 159 a bringt es als synon. zu averlopen, transeneren cet. und übersetzt es invadere, insultare, cet.’: ik merk daarbij op, 1o. dat in Teuthon. 277 b tweeërlei tryssen voorkomt, en averlopen ook transcurrere kan beduiden, zie 159, a; 2o. dat kiliaen trijselen heeft in de beteekenis van: ‘incernere, cribrare frumentum; et metaphor. ignave operam, praestare, lente et segniter agere.’
- Vs. 2948: bepenst zooveel als bedacht, verg. besloten en derg.
- Vs. 2963: viveltre, d.i. pepel, kil., un paveillon, Floire, vs. 2093; 't Volksboek heeft een horsel. Verg. benecke (ed. Müller), III, bl. 231.
- Vs. 2964: mits tharen monde. 't Fransch heeft (vs. 2094): Des eles feri mon menton. | |
[pagina 127]
| |
- Vs. 2999: bloeme; 't enkelvoud wordt door den Franschen tekst bevestigd (vs. 2118): Volez vous véoir bele flor. - Vs. 3025. Verwijs vermoedt, dat hier een paar regels zullen zijn uitgevallen, op grond van Floire, vs. 2142, vlg.: Cele l'ot, grand pitiés l'en prent
Dont reparole doucement,
die ongeveer dus hebben geluid: Doe sise hoerde, wart si saen
Van groter barmherticheit bevaen.
Het Volksboek van 1780 heeft: ‘Doen sprak Claris, laat staan u klagen, bid ik, ende door Floris minne, dat gij met mij gaat’, enz. enz., de latere voegen er bij: ‘en doe Floris zijn zin’.
- Vs. 3074. De beteekenis van dit en de voorgaande verzen is: ‘een oogenblik te voren wildet ge ze niet zien; maar nu staat het zoo met u geschapen, dat ge alles behalve vriendelijk zoudt zijn voor diegene, met wie ge ze zoudt moeten deelen’ d.w.z. ‘dat ge ze nu geheel alleen voor u zelve wilt hebben.’ Onbetaalbaar naïef is daarop het antwoord: ‘Delen? En es dit Floriis, miin soete lief?’ enz. enz. Verg. Floire, vs. 2175 en vlgg.: ‘Orains ne la voliez véoir,
Or n' avez nul si chier avoir,
Moult esteroit vostre anemie
Qui vous en feroit departie.’
‘Kieles!’ fait Blanceflor, ‘Claris:
Ja est cou Floire, mes amis.’
- Vs. 3112: zie verwijs, Bloeml. I, bl. 174, vs. 321, en Dr. Penon, t.a. pl., bl. 66.
- Vs. 3163: de zin is: ‘zij (Claris) ging dikwijls tot hen (Floris en Bl.) en zij (Floris en Bl.) tot haar (Claris.)
- Vs. 3167 vlg.: Die tve gelieven leden onderlinge
Die beste werlt ende dat scoonste liif:
Over werelt hier en boven, vs. 2226, zie Taalbode, IV, bl. 259, alwaar Dr. j. te winkel eene menigte voorbeelden van die spreekwijs geeft.
- Vs. 3193: zie de vries, Taalz., bl. 111.
- Vs. 3211: ik behoud liep van wege den tekst der volksboeken, die ook liep lezen. | |
[pagina 128]
| |
- Vs. 3280: zie hierover jonckbloet, t.a. pl., II, bl. 238. 't Volksboek heeft: “Zo liep den kamerling opwaart, ende quam in haren kamer, die zeer klaar was van den dierbaren steenen, ende zag een rijkelijk bedde” enz.; de latere uitgaven hebben fraai voor klaar. Schreef assenede wellicht chierheit?
- Vs. 3289: verg. Floire, vs. 2330, 2379, 2583. 't Volksboek van 1780 verknoeit het vers jammerlijk, en maakt er van: “Floris hadde rimpen (sic) nog baart in zijn aangezigt”, de latere hebben rimpel.
- Vs. 3314: “Reect”, seithi “miin swaert”:
aldus de vries, beter, dunkt mij, dan Dr. penon, t.a. pl., bl. 68, die wil lezen: reect mi, verg. namelijk vs. 1704 en 1900. Verwijs behoudt de lezing van het HS., op grond willicht van o.a. Wal., vs. 1214: Here, als ic dat hadde gehort,
Dedic mine wapine reiden,
Ende wapende mi al sonder beide;
maar dat durf ik niet te verzekeren.
- Vs. 3319 en vlgg.: deze regels zijn stellig bedorven, daarom geef ik den tekst van het origineel hier, Floire, vs. 2354 en vlgg.: Atant se lieve a cuer mari;
Ne set que face ne que die,
Ne croit que nus osast s'amie
Amer, tant fust de haut parage:
Par(?) un petit que il n'enrage.
- Vs. 3339: ook de volksboeken hebben eenparig borsten.
- Vs. 3356: de beteekenis is: “zij bieden zich aan om den doodslag te ontvangen”.
- Vs. 3375: de lezing van HS. A wordt door de volksboeken niet gestaafd, wel die van B.
- Vs. 3425: zie over dit vers Taalbode, II, bl. 287.
- Vs. 3438. Terecht Dr. penon, bl. 11: “tienvout weghen” zonder bijvoeging gaat niet. Het Volksboek heeft (22, b): “en ik haar kogt voor een grooten schat, tienmaal zwaarder van goud als zy van ligchaam is”. Lees dus in vs. 3433 (in mijne uitgave, vs. 3438): Dat icse tienvout met goude dede weghen.
Verg. vs. 701 (703): | |
[pagina 129]
| |
Dat hise hem tienvout met goude wach,
en vs. 2289 (2287): Dat hise tienwerf woech met goude’.
Ook de vries leest t. met goude d.w.
- Vs. 3483: de emendatie wrect voor weet (zie jonckbloet, t.a. pl., II, bl. 243) wordt bevestigd zoowel door 't vengiez ma honte van Floire, vs. 2480, als door 't ghewreke van Floris, vs. 3480, maar bovenal door 't Volksboek (1780): ‘Nu mijn heeren, geeft hier of vonnisse dattet eere zij. Dus aIle die daar waren verwezen ze ter dood ende zeyden: Heer Admiraal, wreekt uwen laster die u gedaan is’.
- Vs. 3488: in haer gedinge d.i. voor hen, in hun voordeel; verg. vs. 3502, waarvan de zin is: ‘dat men zoo zeer roept vóór hem’, in zijn geest, om instemming met hem te betuigen.
- Vs. 3498: Alfages. 't Fransch, evenals Flore, vs. 6602, heeft eenvoudig un rois; 't Volksboek Alphas.
- Vs. 3514. Floire heeft vs. 2493: De l'autre part est dans Gaifiers,
Rois de Nubie, fors et fiers;
waarvoor een ander HS. leest IJliers, het Volksboek van 1780 Baysyer, de latere Balzier.
- Vs. 3519: de Mnl. vertolking van: Se mesire el forfait le prist,
is volmaakt duidelijk; minder die van de volksboeken, die van ‘laster aangedaan’ spreken.
- Vs. 3523 en vlgg.: de lezing van het HS. is ongetwijfeld gebrekkig, het origineel (vs. 2493 vlgg.): ‘Dans rois’, fait il, ‘en moie foi,
Del tout en tout pas ne l'otroi.
Se Messire el forfait le prist,
Grant droi eust que l'ocesist,
Que s'on prent larron el forfait,
Vers lui ne doit avoir nul plait:
Ses mesfais mostre apertement;
Morir l'estuet sans jugement.
Quant cil a dit qui la besoigne
Tient a trop malvaise, et tesmoigne,
Et dist, par aus Messire envoit,
Ardoir les face! si a droit’:
| |
[pagina 130]
| |
toont dit kennelijk aan. Dr. penon stelt voor: Die enen dief met dieften vinge,
Het ware scande, quame hi int gedinge
Jegen hem oft te wedertalen:
mijne gissing, om te lezen het ware quaet, was, dunkt me, dan nog waarschijnlijker; de schrijver kon door het volg. quame 't woord quaet eerder voorbijzien dan scande. Over quaet zie oudemans, Bijdr. in voce. De emendatie van de vries is even keurig als eenvoudig: hij leest
Bet ware came hi int gedinge
Jegen hem enz. enz.
- Vs. 3528: ende sochter toe; over zaken (Goth. sakan) d.i. strijden, dingen, pleiten en zoeken (Goth. sokjan) d.i. door dingen trachten te verkrijgen, er op aandringen, zie de aanteekening van de vries in de N. Reeks van werken v.d. Mij d.N. Letterk., VII, 2, bl. 215 vlgg. De zin van vs. 3528 is alzoo: ‘met die woorden stemden zij allen in’; verg. vs. 3781.
- Vs. 3568 vlgg.: zie jonckbloet, t.a. pl., II, bl. 239.
- Vs. 3593: siene, en niet smal (vs. 3594): zie de vries, Taalz., bl. 54 en 56.
- Vs. 3621: gewent (voor gheent van het HS): het Fransch heeft hier, vs. 2634, trestornassent.
- Vs. 3625: ordelen. De lezing van de vries beveelt zich op het eerste zien aan: ontcleeden midden in de terechtzitting, wie heeft er immers ooit van gehoord?! De Fransche tekst heeft dan ook, vs. 2637 en vlg.: Oiant aus, les a fait jugier,
Et en-apres estroit lier.
- Vs. 3639. Over verliesen voor perdere, verloren doen gaan, zie Dr. verdam, Tekstcritiek, bl. 65.
- Vs. 3664: up die heiligen sweren; de vertaling van ‘sor sains jurrai’, Floire, vs. 2665.
- Vs. 3714: dor al dat; zie over de beteekenis hiervan nam. ofschoon, alhoewel, niettegenstaande, de door oudemans, Bijdr. in voce doral aangetogen plaatsen.
- Vs. 3736: vertaling van ‘que cest plait finast a s'onor’. | |
[pagina 131]
| |
- Vs. 3825: het HS. heeft: Meneghen anxt opt lant, meneghen
en dan een onleesbaar woord, dat door hoffmann werd gehouden voor vare. Het Fransch heeft, vs. 2796: Son oirre par mer et par terre;
op grond daarvan, en omdat vare in ieder geval vaer zou moeten wezen, verwerpt de vries vare, en leest, met inlassching van mee in vs. 3824, vs. 3825: menigen in der see.
- Vs. 3863: Blancefloeren dede hine nemen te hant
Ende leiden te monstre met groter eren,
volkomen zooals de Fransche tekst: ‘a un mostier
Et illuec s'amie espouser’.
't Volksboek heeft in monster een eigennaam gezien, nam. Monsier of Munster (zie de uitgaven van 1780 en 1827 b.v.).
- Vs. 3873: verg. vooral Floire, vs. 2843 en vlgg.
- Vs. 3888: verg. Floire, vs. 2879: ‘d'autre part’, en zie de vries Taalz., bl. 104, noot, over hoffmann's lezing van der side.
- Vs. 3971 en vlgg., verg. Floire, vs. 9 en vlgg.
Van de vertolking van den middeleeuwsch Franschen Roumans de Berte aus grans piés, door adenés li rois, uitgegeven in 1832 en 1836 door paulin paris, in 1874 door aug. scheler, is, zooals ik bl. 1, noot 3 mijner Inleiding zeide, een fragment over, dat hier volgt. ‘Het bestaat uit acht kolommen geschrift - zegt edm. v.d. straeten in De Eendracht van 8 Juni '72 - op perkament; de eerste en achtste zijn te midden door gesneden en gevlekt; de tweede is bijna onaangeraakt; de derde is in haar geheel; de vierde grootendeels verscheurd en gevlekt; van de vijfde, zesde en zevende blijft nauwelijks een vierde over.’ Eerst dacht de hr. v.d. straeten, dat 't behoorde tot den Floris, maar in De Eendracht van 3 Nov. '72 komt hij daarvan terug en wijst op de Berte als origineel: verg. in de Bulletins van de Académie royale de Belgique, 2e reeks, Dl. XL, no. 8, Augustus 1875, 't stuk van ch. piot, get. Fragment d'un poëme flamand inédit imité de li roumans de Berte aux grans piés, aant. I. Had de hr. v.d. straeten wijders niet ‘gevreesd’ 't bedoelde fragment ‘aan het einde der XIIIe eeuw toe te eigenen’, de hr. piot denkt aan het eerste kwart der XIVe eeuw en noemt het HS. van 't fragment ‘une copie faite de main reposée: | |
[pagina 132]
| |
on n'y remarque aucune surcharge ni rature, rien enfin qui indique un manuscrit original’; de Mnl. vertaling zelve meent hij dat in het laatste kwart der XIIIe eeuw zou mogen worden geplaatst. Ik durf in dezen niet te beslissen: 't laatste meen ik evenwel ten sterkste te mogen betwijfelen, evenals ik 't vergelijkend oordeel van den hr. piot over de Ofr. en Mnl. bewerkingen hoogst ongaarne zou onderschrijven. Het luidt aldus: ‘Dans le poëme flamand les longs détails, les récits trainants sont soigneusement évités. Ils sont remplacés par des descriptions très-courtes. Les harangues y sont encore passablement étendues, comme dans le poëme francais; mais le style déclamatoire du courtisan (nam. Adenés) disparaît complétement: il fait place à une grande simplicité d'expressions. Comme dans le poëme français, Berthe rencontre au milieu de la forêt Simon, chevauchant par monts et par vaux. A la vue de la belle, son coeur s'enflamme. Elle le repousse en lui déclarant qu'elle est reine. Dans toute cette scène il y a une naïveté qui fait complétement défaut dans le roman français. Enfin l'auteur a écrit un poëme, flamand par la forme, flamand par les expressions, flamand par les idées. Le roman thiois de Berte est au roman français du même nom ce que Reinaert de Vos est au renard français, ce que le roman de Floris ende Blancefloer est au roman de Flore et Blancheflor’. Ik moet bekennen, er behoort moed toe om, op grond eener vergelijking van de anderhalf honderd verzen van het Mnl. fragment met de drieduizend vier honderd twee en tachtig verzen der Ofr. Berte, eenig oordeel over de verhouding van 't eene tot de andere uit te spreken: maar zoo'n stellig oordeel grenst aan *t vermetele. Ik wil alleen dit zeggen, dat het me ten hoogste heeft verbaasd het te lezen bij den hr. piot, en ik, nà de lezing van li roumans de Berte, mijne oogen nauwelijks meer kon gelooven, zijne critiek dan ook alleen zou willen aanvaarden onder benefice van uitroepings- en vraagteekens. De hr. piot gaat aldus voort: ‘En publiant le texte flamand de ce poëme (den Floris nam.) M. Hoffmann von Fallersleben (Hor. Belg., III, p. ix) fait une observation très-juste et applicable en partie à notre fragment: plus grande, dit-il, est la part que nous devons attribuer au poëte Thierri d'Assenede; car en remaniant le roman original français, il a fait de Flore et Blancheflor un poëme nouveau, plus beau et véritablement néerlandais.’ Ik zou alweder ongaarne den Oudfr. Floire beneden den Mnl. Floris stellen, doch - laat ik den schrijver niet in de rede vallen: ‘un fait - vervolgt hij - nous a frappé en examinant le fragment, dont nous reproduisons le texte. Nous n'y avons pas vu une seule mention de localités françaises; la France y est nommeé une seule fois; tandis que le roman de Berte aus grans piés est prodigue de noms topografiques appartenant à nos voisins du Midi. Nous y avons reconnu certaines | |
[pagina 133]
| |
idées, des détails de style et d'orthographe, semblables à ceux du roman de Floris ende Blancefloer, édité par M. Hoffmann. La versification est facile et naturelle dans l'un comme dans l'autre de ces deux romans.’ Ik ben, na nauwgezette studie van den Mnl. Floris en vergelijking van 't fragment van de Mnl. Berte daarmede, zoo gelukkig niet geweest om dat alles te ontdekken, en kan iets dergelijks ook nu nog maar volstrekt niet bespeuren; integendeel wil het er bij mij niet in, dat onze Floris en 't fragment van onze Berte van een en denzelfden dichter zouden zijn, juist op grond van eigenaardigheden zoowel van stijl als van taal. De hr. van der straeten is gewis voorzichtiger in zijne uitdrukkingen (Eendracht, 3 Nov. '72), maar gelooft toch ook aan een en denzelfden auteur van den Floris en de Berte: ook vindt hij het ‘beteekenisvol’, dat men ‘in een der groote verzamelplaatsen van Parijs een handschrift van de dertiende eeuw bewaart, bevattende den roman van Floires et Blanchefleur, dien van Berte aus grans piés en dien van Claris en Laris’: maar wat bewijst die vereeniging voor het vaderschap van Dirk van Assenede van de eene zoowel als van de andere vertolking? Dan, wat van het vaderschap zij, zooveel is wel zeker, dat de Mnl. Berte geen letterlijke vertaling van adenés' Berte mag heeten, verre van daar: reeds eene eerste lezing van beide toont dat overtuigend aan, evenzeer als dat wij het mogen betreuren, dat van de Mnl. bewerking eener zoo aantrekkelijke stof zoo weinig is overgebleven. Voor adenés' werk verwijs ik naar f. wolf, Ueber die neuesten Leistungen der Franzosen für die Herausgabe ihrer National-Heldengedichte (Wien, 1833), bl. 41 en vlgg.; de Histoire littéraire de la France, XX, bl. 701 en vlgg.; g. paris, Histoire poétique de Charlemagne, bl. 223 en vlgg.; vapereau, Dictionnaire universel des littératures (1876), in voce Adenés le Roi, bl. 33; en vooral ook f.w.v. schmidt, Rolands Abentheuer, III, bl. 3-42, en kan alzoo, wat den inhoud betreft, met een enkel woord volstaan om 't noodige licht op 't fragment te doen vallen. Na 't overlijden zijner eerste gemalin vraagt Pepijn de hand der dochter van Floris en Blancefloer, koning en koningin van Hongarije, ‘Berte la debonaire’ (Berte, vs. 109), en is zoo gelukkig zijn wensch vervuld te zien. Welhaast maakt Berte zich op om naar Frankrijk te gaan. ‘Margiste, votre serve, avoec vous laisserai - zegt Blanchefloer - Et Aliste sa fille, plus belle rien ne sai, Pour ce que vous ressamble, assez plus chiere l'ai, Et Tibert lor cousin avoec envoierai’ (vs. 184 en volgg.). In dit gezelschap maakt zij de reis en komt behouden in Frankrijks hoofdstad, waar zij, luisterrijk ontvangen, met Pepijn trouwt en als koningin wordt gekroond. In den avond van den feestdag wordt de bruid naar hare kamer geleid, maar verneemt daar alras van Margiste, dat Pepijn haar zal vermoorden, en geeft, buiten zich zelve van angst, daarom gereedelijk toe aan de huichelachtige inblazing van Margiste om hare plaats in de echtkoets voor dien nacht af te staan aan hare dochter Aliste, die immers zoo sprekend op haar | |
[pagina 134]
| |
gelijkt. Het geschiedde alzoo, maar toen zij tegen den volgenden ochtend, op raad van Margiste, Aliste zou gaan vervangen, bracht deze zich volgens afspraak eene wonde toe met een dolk en roept den koning wakker, die, zijne gewaande gemalin geheel bebloed ziende, op haar aanstoken de gewaande schuldige vonnist: ‘En un lointain pays en soit tantost meneé, La sera enfouie où ele iert estrangleé’ (vs. 493). ‘Drie serianten’ en de neef Tibert gaan welhaast de ongelukkige Berte wegvoeren verre van daar, om ze ter dood te brengen. Dit wordt evenwel verhoed door een der ‘seriantén’, die medelijden met haar krijgt, en na verschillende avonturen landt Berte ‘en la forest du Mans’ aan in de woning van Symons ‘li voyer’ en zijne vrouw Constance, die haar opnemen en verzorgen als kind, of liever als nicht: ‘Symons en fait sa niece, et Constance s'amie, Chascuns li porte honnor, douçour et conpaignie’ (vs. 1453 en vlg.). Maar zij wisten niet wie Berte was, ze kenden alleen haar naam: Vs. 1298[regelnummer]
‘Bele’, ce dist Constance, ‘ne soiez esperdue,
Conment avez à non? que bien soiez venue.’
1300[regelnummer]
‘Dame, j'ai à non Berte, si soit m'ame assolue.’
‘Ce soit à vostre joie, qui vous soit avenue!
Ainsi a non la dame qui à Pepin est drue,
Fille au roi de Hongrie, n'a mieudre souz la nue,
Chascuns dist k'ains ne fu plus bele riens veüe’.
1305[regelnummer]
Quant Berte l'entendi, tous li sans li remue,
Poise li que de non ne s'est desconneüe.
‘Bele’, ce dist Constance, ‘mesaise avez eüe,
Que longuement avez esté ou bois perdue?’
‘Dame, dès ier matin, toute en sui confondue;
1310[regelnummer]
Ennuit me sui ou bois toute seule geüe,
Mainte ronce i trouvai et mainte espine agüe,
Qui m'ont toute ma robe descireé et rompue,
Mainte trace m'ont fait par deseur ma char nue,
Car de paour fuioie come une beste mue;
1315[regelnummer]
L'amour que m'avez faite vous soit de Dieu rendue.
Bien a Diex et sa mere esté hui en m'ajue
Quant je si matin sui de la forest issue:
Bien m'avez reschaufeé et moult bien repeüe,
1319[regelnummer]
Grant mestier en avoie, toute estoie vaincue’.
Eindelijk, na negen en een half jaar (vs. 1425), breekt de dag aan, dat - Bien avez oï dire mainte fois et retraire Que traïson et murdre couvient k'en la fin paire (vs. 1663 en vlg.); - het verraad aan 't licht komt, en Pepijn de schellen van de oogen vallen. Blanchefloer gaat hare dochter te Parijs bezoeken, en, als zij de koningin met hare oogen ziet, roept zij uit (vs. 2156 en volgg.): | |
[pagina 135]
| |
‘Harou, traï, traï!
Ce n'est mie ma fille, lasse dolente, aimi!
C'est la fille Margiste, k'avoeques moi norri;
Murdri m'ont mon enfant, Bertain qui m'amoit si.’
De schuldigen ontgingen hunne rechtvaardige straf niet, en Pepijn liet aanstonds allerwege nasporingen doen om aangaande Berte kondschap in te winnen, maar vergeefs. Ook Symons en Constance komt 't gebeurde ter oore (vs. 2487), en zij spreken er met Berte over, vragen haar zelfs nadrukkelijk af, of zij soms zelve 't verloren schaap is, maar zij - werpt 't verre van zich: Vs. 2510[regelnummer]
‘Symon’, fait ele, ‘sire, pourquoi vous celeroie,
Si j'estoie roïne? grant folie feroie;
Pleüst Dieu que le fusse, j'en aroie grant joie;
Vous povez bien savoir que je miex l'ameroie
Que manoir en ce bois; bien derveé seroie
2515[regelnummer]
Si j'estoie roïne et puis le le vous celoie;
Ce ne seroit pas sens, se je m'en escusoie,
Ains seroie moult fole se de ce vous mentoie.’
Pepijn kon van zijne Berte geen bottoen (‘bouton vaillissant’) te weten komen. Het toeval zou hem den waren weg wijzen. Eens namelijk op de jacht ‘en la forest de Mans’ raakt de koning van zijn gezelschap verwijderd en is welhaast het spoor geheel bijster. Eene jonge maagd, niemand anders dan Berte zelve, die in eene kleine kapel de mis had bijgewoond en gebeden voor hare ouders en den koning - Car bien li a esté la nouvele noncie Que pour li a li rois souvent chiere assouplie Et que la gent de France en est toute esmarie - (vs. 2640 en volgg.), zal den ridder, want hiervoor houdt zij den koning, terecht brengen en voorloopig alvast naar de woning van Symons geleiden. Onderweg ..... D'amour et de desir tous li cuers li esprent. De son cheval à terre tout maintenant descent, Et Berte remest coie, qui nul mal n'i entent, Et li rois assez tost entre ses bras la prent (vs. 2669 en volgg.): maar Berte is den ridder niet te wille. Al zijne betuigingen, al zijne beloften, ook de schoonste, laten haar koud; zelfs zijne verzekering, dat hij de machtigste onderdaan is des konings, kan haar niet vermurwen: en tegen zijne taal van geweld: ‘Ma volonté ferez, quoi qu'il doie couster’ (vs. 2720) stelt zij haar machtwoord: Vs. 2725[regelnummer]
‘Sire’, fait ele au roi, ‘je vous vueil conmander,
El non à cel seignor qui se laissa pener
Ens en la sainte crois, pour son pueple sauver,
K'à la fenme Pepin ne puissiez adeser:
| |
[pagina 136]
| |
Fille sui le roi Floire, de ce n'estuet douter,
2730[regelnummer]
Et fille Blancheflour, que Diex puist honnorer’:
toen liet de koning af, en zoude haar voor geen ‘mil mars d'or pesé’ (vs. 2750) overlast hebben aangedaan. Hij volgt haar naar de woning van Symons, waar zij alras aankomen en hemzelven, Constance en hare dochters treffen. Deze bemerken aanstonds, dat Berte iets onaangenaams is wedervaren maar doen er het zwijgen toe, en beantwoorden den groet des mans, naar hun voorkwam, ‘hom de grant nobilité’ (vs. 2773), dienstman des konings, naar hij zeide, met den verschuldigden eerbied. Het duurde niet lang, of de koning, die zijne nieuwsgierigheid niet kon bedwingen, moest van Symons meer weten aangaande het meisje, en vroeg hem en zijne vrouw naar hare afkomst (vs. 2784): ‘Dame’, ce dist li rois, ‘dites moi, s'il vous greé,
Qui est cele pucele que j'ai ci rameneé?’
En toen antwoordde Symons, die reeds alles van Berte wist: Vs. 2786[regelnummer]
‘Sire, c'est nostre niece, lonc tans l'avons gardée;
Toute a par sa bonté nostre amour conquestée,
Plus l'aim que mes enfans, si soit m'ame sauvée;
Forment se plaint de vous, moult en sui aïrée,
2790[regelnummer]
A force la vousistes avoir despucelée,
Mais foi que doi Symon à la barbe mellée,
Se ne fussiez au roi de France l'onnorée,
La paour k'a eüe eüssiez achetée;
Miex vorroie estre morte se ne soie dampnée,
2795[regelnummer]
Que de son pucelage l'eüssiez desrobée,
C'onques mais ne vi fenme de tous biens plus senée,
Ne qui si fust à Dieu dou tout en tout donnée.’
De ander vertelt nu, waar hij Berte heeft ontmoet. Van zijn verhaal benevens van 't antwoord van Symoen (zooals hij in 't Mnl. heet) hebben wij een brokstuk over. Pepijn dan sprak o.a. aldus (verg. Berte, vs. 2780 en vlgg.): I.
1[regelnummer]
‘Nar minen reiseGa naar voetnoot1) gereden quam:
Een vrouwe dat ic daerGa naar voetnoota) vernam,
Die utermaten was alte scone.
Ic boot haerGa naar voetnootb) mine minne te loneGa naar voetnoot2):
| |
[pagina 137]
| |
5[regelnummer]
Si seide, dat sijs niet en dade.
Doen leidicse buten pade,
Met mi en wilde si niet gaen,
MaerGa naar voetnoota) si dede mi daerGa naar voetnootb) verstaen,
Dat si was een coninginneGa naar voetnoot1):
10[regelnummer]
Dat wonder ..... dat sekerlike,
Dat ghi segt, het es u nichteGa naar voetnoot3):
Ghi mocht saken seggen lichte,
15[regelnummer]
Die u souden jegen gaenGa naar voetnoot4).
MaerGa naar voetnoote), her weert, doet mi verstaen
Claerlec, wie die vrouwe si,
Ende hoe si heet, dat segt mi:
Ghi moetet mi te wetene doen.’
20[regelnummer]
Doen antwerde weert SymoenGa naar voetnoot5)❘:
TesGa naar voetnootf) mi claerGa naar voetnootg) becant,
Dat si Beerte es genantGa naar voetnoot6).
Dies es leden wel IXGa naar voetnooth) jaerGa naar voetnoot7),
Dat icse vantGa naar voetnooti), dats seker waer,
25[regelnummer]
Int wout van Mans alteGa naar voetnootk) verre van hier.
Ic ben .... foreestier
Ende heb enigen tijt gewesen
Carle Marteel, den coninc vor desen,
Die hadde mi lief in waere dinc.
30[regelnummer]
MaerGa naar voetnootl) niet en sieic(?) desen coninc,
Ic en sachen noit met ogen,
| |
[pagina 138]
| |
Daer ictGa naar voetnoota) weet, den prinse vermogen.
Nu wilt horen ende verstaen:
Eens morgens vroe, sonder waen,
35[regelnummer]
Wasic geseten op mijn paertGa naar voetnoot1),
Ende soude varen teGa naar voetnootb) MansGa naar voetnoot2) waert
Tilike vorGa naar voetnootc) der sonnenGa naar voetnootd) opganc.
DaerGa naar voetnoote) gemoetic, sonder wanc,
Jegen wil(?) .... dese ioncvrouwe,
40[regelnummer]
Makende wel den meesten rouweGa naar voetnootf),
DienGa naar voetnootg) ic sach van minen leven.
Een deel reedic haerGa naar voetnooth) bet neven.
Si dochte mi so overscone,
Al wert om te dragen crone
45[regelnummer]
Van algaderGa naar voetnooti) Vranckerike.
Noit en sachicGa naar voetnootk) haers gelike,
WaerGa naar voetnootl) ic quam tenegerGa naar voetnootm) stonden:
Aldus was de scoene vonden.
WelnaGa naar voetnootn) was si van couden dootGa naar voetnoot3).
50[regelnummer]
Ic brochtse thuusGa naar voetnooto) met haesten groot...’
Blijkbaar is 't relaas van Symoen, die (vs. 20) aan 't woord komt, nog niet uit; 't volgende brokstuk geeft ons, zou ik meenen, 't slot er van: | |
[pagina 139]
| |
Met vragene wi ... d ... cleven,
55[regelnummer]
Hoesi bi namen wert genaemt:
Si seide: ‘BeerteGa naar voetnoot1), dats mi befaemt.’
Doe wartGa naar voetnoota) Pippin alte blideGa naar voetnoot2);
Hi seide dus ten selven tide:
‘Waerbi hebdiseGa naar voetnootb) nichte geheten?’
60[regelnummer]
ConstanceGa naar voetnootc) seide: ‘dat suldi wetenGa naar voetnoot3):
........ hier so nam ...
Volc ............ .
Jagers, ridders ende joncheren,
Oft si de mouwe al vol eren(?)
65[regelnummer]
Iewers hadden ons willen ontleden(?)
Aldus .... toe dat wi d ....
Dat wi der ............
...........Ga naar voetnootd)
In sachse noit fel gemoetGa naar voetnoote),
70[regelnummer]
Oft datsi een wort messedeGa naar voetnootf);
Sies vol der wetenthede
Ende daertoeGa naar voetnootg) so overscone,
Al waert om te spanneGa naar voetnooth) crone
Van alden lande van erterike,
75[regelnummer]
So en wistic hoe properlike’....
Pepijn heeft ongetwijfeld verder gevraagd, of Symoen en Constance indertijd niets hadden vernomen van de lotgevallen der koningin Berte en van de nasporingen van 's konings dienaren, die (vs. 2481) Par trestant le pays ont Bertain demandée;
en zoo ja, of zij dan nooit op 't denkbeeld zijn gekomen, dat hunne | |
[pagina 140]
| |
Berte wel eens de koningin zou kunnen zijn, waarop Symoen, vermoed ik, heeft geantwoord o.a.: III.
76[regelnummer]
‘..........
80[regelnummer]
...........
........ een haer,
Des es leden wel IGa naar voetnoota) jaer
Lettel meer ofte min,
DaerGa naar voetnootb) houdic in minen sin
85[regelnummer]
Dat hier liep ene niemare,
Hoe dat een vrouw verloren wareGa naar voetnoot1)’ ....
Symoen kan echter nog maar den gewaanden dienstman niet gelooven, als hij verzekert, dat zijn aangenomen kind Berte heeft gezegd de gemalin van Frankrijks koning te zijn: Vs. 2834[regelnummer]
‘Sire’, ce dist Symons, ‘par la foi que vous doi,
2835[regelnummer]
Puis ce di que vous estes des gens a nostre roi,
Ceens en mon ostel moult volentiers vous voi,
Et ce que vous me dites moult tres volentiers oi;
Onques mais en ma vie si très grant joie n'oi,
Mais nous n'en saviens riens, par la foi que vous doi,
2840[regelnummer]
Ne ce n'est elle pas, c'est ce que je miex croi:
Si me puist Diex aidier, ne saroie pourquoi
Ele l'eüst celé, s'en sui en grant esfroi,
Selonc ce qu'ele est sage, sans mal et sans desroi.’
‘Symons’, ce dist li rois, ‘savez que je vous proi?
2845[regelnummer]
K'alons à li parler, se il vous plaist, nous troi.’
‘Sire, puisqu'il vous plaist’, dist Symons, ‘je l'otroi.’
Symoen heeft een uitmuntend plan bedacht: ‘Sire’, ce dist Symons, ‘savez que je feroie?
S'il vous venoit en gré, à li parler iroie,
Et Constance ma fenme avoeques moi menroie;
2850[regelnummer]
Derrier cele courtine très bien vous reponroie,
| |
[pagina 141]
| |
Bertain ici endroit tout errant amenroie,
De ceste chose ici oiant vous enquerroie;
C'est le miex que g'i sache, ainsi le loeroie.’
En het geschiedt alzoo; maar Berte beweert in tegenwoordigheid van Symoen, Constance en Pepijn (den laatstgenoemde ‘derrier cele courtine’), dat zij zich alleen hierom voor de koningin heeft uitgegeven, omdat de ridder haar anders niet ongemoeid had gelaten: Vs. 2882[regelnummer]
‘Se ce ne fust, mon cors, je croi, eüst honni,
aan welke woorden een volgend brokstuk zich als 't ware aansluit: IV.
87[regelnummer]
‘Dat hem God vergevenGa naar voetnoota) moet.
MaerGa naar voetnootb) ic die makede hem des vroetGa naar voetnootc)
Dat ic was eenGa naar voetnootd) coninginne,
90[regelnummer]
- In weet hoet quam in minen zinne -
Anders haddi mi vercracht’Ga naar voetnoot1).
Symoen, die scier was bedacht,
Seide: ‘scoene, eest dan niet waer?
LidesGa naar voetnoote) mi hier openbaer,
95[regelnummer]
Want die ridder es van danne’Ga naar voetnoot2).
Si sprac: ‘gheteget mi eens(?)’ ....
Berte blijft ontveinzen, dat zij de koningin is; de koning, die zich intusschen als zoodanig aan Symoen bekend maakt, gelooft vast aan de identiteit der twee Bertes, legt haren pleegouders de diepste geheimhouding op, en zendt een gezant met een brief naar Hongarije om Floris en Blancefloer van zijne gelukkige ontdekking mededeeling te doen. Vs. 2986[regelnummer]
Li rois oevre la cire, la lettre reversa;
Ains qu'il l'eüst parlute, la roïne apela:
‘Blancheflour, douce amie’, fait il, ‘entendez çà,
Vez ci teles nouveles dont Diex loez sera,
2990[regelnummer]
C'est bien drois, que mains cuers grant joie en avera.’
Li rois a lut le brief, que riens n'i oublia;
Trouvée i a la chose ainsi com ele va,
Conment li rois Pepins dedens le bois chaça,
Conment Bertain la bele ens ou bois encontra,
| |
[pagina 142]
| |
3000[regelnummer]
Et la raison pourquoi il l'a laissie là:
Bien croit que ce soit ele, mais là la laissera
Jusk'à tant que rois Floires la reconnoistera
Ou Blancheflours sa mere; par foi, or i parra
Se li uns ne li autres onques Bertain ama.
3005[regelnummer]
Li rois et la roïne l'uns l'autre regarda,
Si sont espris de joie que nus d'aus ne parla;
De joie et de pitié rois Floires lermoia,
La roïne de joie tres toute trèsala.
Li rois entre ses bras Blancheflour releva;
3010[regelnummer]
Quant ele pot parler, si dist n'arrestera,
Ne mais en une ville c'une nuit ne gerra,
Jusqu'à tant que la bouche de Bertain baisera,
Que bien set que c'est ele, jà plus n'i pensera;
Li cuers li dist pour voir, bien s'en asseüra.
Blanchefloer moet zich spoedig opmaken, daarop dringt de gezant aan: V.
Vs. 97[regelnummer]
‘Want die hereGa naar voetnoota)Ga naar voetnoot1); so ic verneme,
En nemt die vrouwe niet
Vor den tijt, dat hi u siet:
100[regelnummer]
Dat was, dat nu de coninc hiet.’
Doe seide Florijs, die coninc:
‘Dats een redelike dinc.
Vrouw Blancefloer, ghi selt daerGa naar voetnootb) varen.
Doet u gereiden sonder sparen,
105[regelnummer]
Sonder enege lange beide.’
Die vrouwe niet daerGa naar voetnootc) jegen seide,
MaerGa naar voetnootd) bereide soGa naar voetnoote) wat si can.
Zij toog met haar gemaal op reis. Te Parijs bleven zij ‘c'une nuit’ (vs. 3032), om onmiddellijk met Pepijn door te gaan naar het bosch van Mans. Symoen's woning is reeds in het gezicht: Vs. 3039[regelnummer]
A tant ez vous Symon le bon voier venu,
3040[regelnummer]
Vers le roi Pepin va, si li fist gent salu,
Et quant li rois le voit, tost l'a reconneü,
D'une part l'a mené en un lieu destolu.
| |
[pagina 143]
| |
En dan vindt plaats wat we lezen in 't laatste brokstuk: VI.
EndeGa naar voetnoot1) seide: ‘Willecome, vrient,
110[regelnummer]
Ghi hebt jegen mi verdient,
Dat ic u vrient wesen moet.
Nu segt mi, wat Beerte doet:
Hebdi in haer iet bevonden?’
Symoen seideGa naar voetnoota) ten selven stondenGa naar voetnoot2):
115[regelnummer]
‘Sekerheit? neenGa naar voetnootb) ic niet:
Maer claer so wetic dat bediet,
Dat seker es u coninginne.’
Den coninc worden al sijn sinne
Doen utermaten al te blideGa naar voetnoot3).
120[regelnummer]
Symoene nam hi tien tide
Haestelike bider hant,
DaerGa naar voetnootc) hi Blencefloer vant,
DaerGa naar voetnootd) heefti Symoen scire brocht.
Die coninc was wel bedocht,
125[regelnummer]
Ende sprac: ‘Vriende .....
(ver)driet ende ons ellindeGa naar voetnoot4),
..... we ende al ons zeer,
130[regelnummer]
..... heden nemmermeer’Ga naar voetnoot5).
| |
[pagina 144]
| |
..... vrouwe seer verblijt
..... ende ... dien tijt
Der es .... van hoger aert
135[regelnummer]
..........
..... es .... u vrient:
..... heeft verdient
........... waer
140[regelnummer]
...........
145[regelnummer]
...........
Si ...... werven wel
So ic weet in corter stont.’
SiGa naar voetnoot1) seide: ‘VrientGa naar voetnoot2), nu doe mi cont,
Hoe ghi geraket an mijn kint.’
150[regelnummer]
Symoen antwerde met genint:
‘Vrouwe, ghi selet noch wel weten:
Eens morgens wasic op geseten,
Ende soude comen te woude waert;
Scoene was die dach verbaert;
155[regelnummer]
Op mijn peert quamic gereden
Van enen berge tot beneden,
DaerGa naar voetnoota) so vandic op die ure
Ene de scoenste creature,
Die ic nie met ogen sach....’
Hier breekt, helaas, het fragment af. Van de blijdschap der ouders, die hun kind hebben teruggevonden, en des mans, die zijne vrouw heeft herkregen; van de schitterende, vorstelijke belooning, door den koning aan Symoen en Constance en hunne kinderen geschonken; van de feestvreugde in 't bosch van Mans, en Berte's afscheid van hare pleegouders - De la roïne Berte fu mains souspirs getés Au partir de leens (vs. 3231 en vlg.) -; van den intocht van Pepijn en Berte te | |
[pagina 145]
| |
Parijs, van een en ander kunnen wij alleen getuige zijn door de lezing van den keurigen roumans de Berte aus grans piés. - Dat de brokstukken er in het handschrift slecht uitzien, zegt de hr. piot uitdrukkelijk: ‘bon nombre de mots et de lignes’, verzekert hij, ‘y sont effacés ou complétement rognés.’ Ik heb er, met behulp van den Franschen tekst, van gemaakt wat er m.i. van te maken was, en den tekst, zoo goed en zoo kwaad als ik kon, verbeterd en door richtige interpunctie, guillemets enz. in behoorlijk leesbaren staat gebracht. Dat de volgorde der brokstukken in mijne uitgave anders moest zijn dan ze in die van den hr. piot is, zal, meen ik, niemand, die 't Fransche origineel voor zich heeft, betwijfelen. Ik eindig met den wensch, dat door het goede woord van den hr. van der straeten in de Eendracht: ‘ik wakker al de archivisten, die stukken, voorkomende van de oude abdij van Robermont, bij Luik’, - waar het fragment is gevonden -, ‘zouden bezitten, dringend aan, er een oplettend onderzoek van te doen, en, in geval van onverhoopten vond, niet na te laten er den belangstellenden kennis van te geven’ meerderhaast nieuwe fragmenten van de Mnl. Berte mogen worden ontdekt. |
|