Floris ende Blancefloer
(1879)–Diederik van Assenede, Anoniem Floris ende Blancefloer– Auteursrechtvrij
[pagina I]
| |
Inleiding.Ter inleiding wensch ik niet uit te weiden over den oorsprong der Floris en Blancefloer-sageGa naar voetnoot1), noch over de betrekkelijke en volstrekte kunstwaarde van den middelnederlandschen romanGa naar voetnoot2), noch over den persoon des dichters Diederik van Assenede en zijne overige(?) geschriftenGa naar voetnoot3), noch over de verhouding van de middeleeuwsche vertolking tot andere, oudere en jongere, bewerkingen zoowel in gebonden als in ongebonden rede b.v. de romanceGa naar voetnoot4), het dramaGa naar voetnoot5) en de verschillende uitgaven van 't | |
[pagina II]
| |
boekGa naar voetnoot1): voor een en ander zij 't me vergund eenvoudig te verwijzen naar de aangehaalde schrijvers. Hoe uitlokkend die onderwerpen me ook voorkwamen, liever dan in herhaling te treden van hetgeen reeds door anderen uitnemend was in het licht gesteld, wilde ik mij wagen aan de beantwoording der vraag: welke bronnen heeft Assenede gebruikt bij zijne bewerking. Hierover wensch ik meer breedvoerig te handelen. Dat de Middelnederlandsche Floris uit 't Fransch is vertaald, zou, ook al verzekerde het de dichter niet zelfGa naar voetnoot2), bij de lezing van de handschriften, die de zoogen. ‘version aristocratique’ vertegenwoordigen, nl. de door Du Méril genoemde A en BGa naar voetnoot3), terstond in het oog springen. Of de tekst van een dezer twee - en zoo ja, welke -, door Assenede aan zijne vertaling ten grondslag is gelegd, is eene vraag, waarop natuurlijk alleen eene nauwkeurige vergelijking van den Mnl. tekst met dien der genoemde handschriften het antwoord kan geven. Ook na de stellige verzekeringen van Du Méril: ‘sauf quelques unes de ces exagérations insignifiantes auxquelles se livrent volontiers les traducteurs qui veulent faire oeuvre de poëtes, les faits les plus indifférents sont identiquement les mêmes que dans notre rédaction aristocratique, et l' auteur reconnaît sincèrement avoir traduit son poëme du français. Lā coïncidence est même trop continue, trop matérielle, pour qu'un aveu si positif rende l'imitation plus évidente’Ga naar voetnoot4), en ‘les autres versions (andere dan de Mnl.) ne reproduisent pas aussi littéralement la rédaction française’Ga naar voetnoot5): heb ik gemeend, me aan het instellen van een onderzoek niet te mogen onttrekken, en ben gekomen tot de uitkomst, dat de Mnl. tekst noch van het door BekkerGa naar voetnoot6) uit- | |
[pagina III]
| |
gegeven handschrift, no. 6987 (door Du Méril A genoemd), noch van HS. B, no. 7534, al gelijkt hij hierop nog het meest, de letterlijke vertaling mag heeten. Het moge niet te loochenen zijn, dat Assenede's model ‘devait au moins ressembler singulièrement à la version que M. Bekker a publieée’Ga naar voetnoot1), dat is dus op HS. A, bij veel overeenkomst is toch waarlijk ook veel verschil. Ik wil op eenige punten wijzen. Al aanstonds valt het in 't oog, dat de koning in den middeleeuwsch-franschen tekst van HS. A FelisGa naar voetnoot2), in 't Mnl. FenusGa naar voetnoot3) heet; dan landt hij daar ‘en Galisse’Ga naar voetnoot4), hier eenvoudig ‘an een sant’Ga naar voetnoot5); eindelijk is daar sprake van ‘Naples, la cite bele’Ga naar voetnoot6), hier daarentegen van ‘Tolet’Ga naar voetnoot7). Er is meer: de grootvader van Blancefloer ‘Chevaliers ert, preu et cortois,
Qui au baron saint Jaque aloit.
Une soie fille i menoit,
Qui a l'Apostle s'ert vouée’:
aldus in HS. AGa naar voetnoot8); het Mnl. verhaalt: Ene siin dochter hi met hem hadde brocht,
Die een heilichdom soude hebben socht
Te Rome, daerse haer biscop sindeGa naar voetnoot9).
Dan spreekt HS. AGa naar voetnoot10) van de ‘ami’ van die dochter, 't Mnl. van ‘haer man’Ga naar voetnoot11). Ook de oorsprong der namen wordt verschillend verklaard: Li doi enfant, quant furent né,
De la feste furent nomé:
La crestiëne, por l'honor
De la festeGa naar voetnoot12), ot nom Blanceflor;
Li rois noma son chier fil FloireGa naar voetnoot13):
| |
[pagina IV]
| |
verschillend van deze in HS. A medegedeelde naamsafleiding heeft 't Mnl.Ga naar voetnoot1): Doe gaven hem (Floris) die magen sine
Uut haren boeken, na hare wiis,
Een sconen name ende hieten Floriis.
Zoo lezen de kinderen in HS. A eenvoudig ‘livres paienorsGa naar voetnoot2), ou ooient parler d'amors’, in het Mnl. heet het, dat ze lazen: In Juvenale ende in Panflette,
Ende in Ovidio de arte amandi
Daer si vele leerden biGa naar voetnoot3).
En - daargelaten dat van de alleraardigste beschrijving van den ‘vergier’Ga naar voetnoot4) van Floris' vader geen letter voorkomt in het Mnl.; en Floris te Montorie volgens HS. AGa naar voetnoot5) wordt verwelkomd door ‘li dus Joras’, in het Mnl. door ‘den hertoge Goras’Ga naar voetnoot6); - van de geheele episode bij Assenede, vs. 708-831, is geen spoor te vinden in den Ofr. tekstGa naar voetnoot7). 't Omgekeerde geldt van den beker, dien Floris van zijn vader op reis medekrijgt, waarover bij Assenede geen woord, terwijl HS. A uitdrukkelijk verzekert: Quant vint au prendre le congié,
Li rois la coupe a demandée,
Qui por Blancheflor fu donée.
‘Fius,’ fait il, ‘cesti porteras;
Puet estre que par li aras
Celi qui por li fu vendue’Ga naar voetnoot8).
Om bij dien beker te blijven: Assenede zegt, dat ‘upten scedel een carbonkelsteen stont’, dien een vogel ‘hadde in den voet’, en gaat dan dus voortGa naar voetnoot9): Die den vogel sach, hem dochte
Dat hi levede ende vliegen mochte;
| |
[pagina V]
| |
HS. A geheel anders: C'ert vis celui qui l'esgardoit
Que il la desus voleroitGa naar voetnoot1).
Van de tyrebiin (vs. 980 van Floris) is in HS. AGa naar voetnoot2) ook niet veel overgebleven, want wat is ‘coral brun’? Voor 't Mnl. (vs. 982): An die rechter side stoet een crismier
heeft HS. AGa naar voetnoot3): Et d'autre part ot un cresmier.
Van de geheimhouding door den koning opgelegd ‘alle den lieden, kint ende kinne, man ende wiif’, Dat niemen der waerheit soude lien
Jegen Florise van sire amien,
Ende niet soude secgen el van hare
Dan soe doet ende begraven wareGa naar voetnoot4):
is geen woord te vinden in HS. AGa naar voetnoot5). Evenmin van de knapen, die Floris op zijne reis dienen zullen (vs. 1427): het bedoelde HS. heeft alleen: Cou que mestiers iert vous donrai:
Ciers pailes et or et argent,
Biax dras et mules en presentGa naar voetnoot6);
| |
[pagina VI]
| |
evenmin van den kop van Floris' paard, waarover het Mnl. 't volgende heeftGa naar voetnoot1): Siin hoeft was al besprinct met bloemen
Menigerhande, die ic niet can genoemen,
Vele naturliker dan ofse een man
Met varwen hadde gemaket daer an,
Ende die nature hadt also te voren
Gemaect ende wart daer mede geboren,
verg. HS. A, vs. 964 en vlgg. (U. Br., vs. 1176)Ga naar voetnoot2). Waar van Floris gastheer door Assenede wordt verteld: Die werd hadde therte vro ende blide
Dien jonchere sette hi neven sire side
Ende si begonden eten ende drinkenGa naar voetnoot3),
heeft daarentegen 't Ofr.: Li ostes c'on clamait Richier,
S'assist avoec, tot sans dangier
Il l'onera moult et tint chierGa naar voetnoot4):
gewis weder geheel iets anders. Ook van de vriendelijke woorden, Floris door zijne gastvrouw voor het geschenk van ‘den cop’ (vs. 1716 en vlgg.) toegesproken, is in HS. AGa naar voetnoot5) geen spoor te ontdek- | |
[pagina VII]
| |
ken, evenmin als van 'tgeen 't Mnl., vs. 1743 tot vs. 1749, wordt verhaald: Mettien waest hoge gevloeit.
Die wint keerde hem omme int nort.
Doe dede die verman roepen in die port
Ofter enige coman waren,
Die te Babylonien wilden varen,
Dat si ter havenen voeren daden
Haer gewant, men soude die scepe laden:
verg. HS. A, vs. 1133 en vlgg. (U. Br., vs. 1351)Ga naar voetnoot1). De staat Baudas (HS. A, vs. 1174, U. Br., vs. 1392) heet bij Assenede Blandas (vs. 1795), en volgens den tekst van HS. A kon men daarvandaan, immers ze lag op een rots, zien ‘cent liues loing, quant il fait cler’Ga naar voetnoot2); volgens Assenede (vs. 1796 en vlg.): sach men in die see
Twintich milen verre ende mee.
Dan heet de ‘joncfrouwen tor’ bij AssenedeGa naar voetnoot3) eenvoudig aldus ‘om datter joncfrouwen wonen in’, bij den Franschen dichterGa naar voetnoot4): Por cou qu' eles sont forment beles
La tors, u sont les damoiseles
A à nom la tors as puceles;
en zegt deze, dat, als Floris bij den toren kwam: A esgarder la prent entourGa naar voetnoot5);
terwijl onze dichter getuigt, dat | |
[pagina VIII]
| |
als hi ten voete van den torre cam,
Harde conlike lede hire an siin ogen,
Ende merkede ende besach die hoge,
Die wide mat hi met sinen voetenGa naar voetnoot1).
Van Assenede's gemoedelijke opmerking, vs. 3139 en vlgg., wordt in HS. A en B geen schijn of schaduw aangetroffen; ook niet van de misplaatste beschrijving van het ‘riiclic palais’, vs. 3396 en vlgg. Verder heet in HS. A de vriendin van Blancefloer GlorisGa naar voetnoot2), in het Mnl. ClarisGa naar voetnoot3). Waar voorts HS. A leestGa naar voetnoot4): Et li senescaus au roi prie:
Biax sire, n'es ocies mie,
Tant que jugié l'aient vo gent:
S'es ocies par jugement,
heeft het Mnl.Ga naar voetnoot5): Als hi (Floris nam. zelf) niet langer spreken dorste,
Bat hi, dat hi hem gave vorste,
Des si moesten comen vor sine man,
Ende mense bi vonnesse verdade dan.
Eindelijk weet AssenedeGa naar voetnoot6) niets van hetgeen HS. A verhaalt van Floris' kroning en doopGa naar voetnoot7): Trois archevesques ot o soi,
Qui sont de crestiëne loi:
Sa corone li presignierent
Et saintement le baptisierent;
en stelt den leeftijd van Floris op ‘jare viertiene’ (vs. 3592), terwijl volgens HS. A (vs. 2575): Ses éages fu de quinze ansGa naar voetnoot8).
| |
[pagina IX]
| |
Dat het begin van de Mnl. vertaling hemelsbreed verschilt van dat der Ofr. redactie, en de laatste van de verwantschap van ‘Baerte metten breden voeten’ (vs. 9) in den aanvang, de eerste aan het slot daarvan (vs. 3971) melding maakt, is alleen eene kwestie van inleiding en groepeering, die, meen ik, verder niets bewijst. Zoo is er, als ik zeide, nog al verschil tusschen de redactie van HS. A en het Mnl., en schijnt inderdaad de gevolgtrekking voor de hand te liggen, dat Assenede een dergelijken tekst wel niet zal hebben gebruikt voor zijne overzetting. Toch zoude ik die gevolgtrekking ongaarne onderschrijven: want er zijn plaatsen - en inderdaad meer dan twee of drie - in den Mnl. tekst, waarvan het oorspronkelijke alleen en uitsluitend wordt gelezen juist in de redactie van HS. A. Voorbeelden: van de vs. 1028 en vlgg. genoemde steenen: Sofiere, jogonten, calcedonen,
Miraude, bericolen ende sardonen,
Jaspen, crisoliten, diamanten,
Ametisten, topasen, jocanten,
geeft HS. B niet alle op, HS. A (vs. 643 en vlgg., U. Br.. vs. 655) daarentegen wel; want hierin alleen wordt gevonden: Et ciers bericles et filates
Jaspes, topaces et acates.
Van vs. 1303 en vlgg., meer bijzonder van vs. 1304 en 1305: Wi mogen oec weten wel gerede,
Dat wise te gader sullen hebben bede
Of te gader bede verliesen,
is gewis de tekst van HS. A (vs. 850, variant; U. Br., vs. 1063) het origineel: Car tot ensanle les aures,
U ambesdeus por l'un perdres:
in HS. B is daar geen letter van te vinden. Hetzelfde geldt van vs. 1618 en 1619 van den Mnl. tekst. Van den poorter, waar Floris een nacht logeert, zegt Assenede: Die gewone was te herbergen coman
Ende hovesche liede wel onthalen can,
geheel overeenkomstig de lezing van HS. A (vs. 1027 en vlg., U. Br., vs. 1239): | |
[pagina X]
| |
Qui maisons ot larges et grans
A herbregier les marcéans:
‘ces deux vers manquent dans B’, zegt Du Méril (bl. 43, no. 3). Daarin ontbreken ook de verzen: ‘Dame, honorez cest damoisel.
Véistes vous onques tant bel?’Ga naar voetnoot1)
die in HS. A voorkomen, evenals bij onzen dichter: zie vs. 2184 en vlgg.: ‘Vrouwe’, seithi, ‘pleget des joncheren,
Ontfaten blidelike ende met eren,
Ende merct oec wel, oft gi iewren bekint
Of gesaget so scone een kint’.
Zoo staat ook alleen in HS. A de regel Cix est ses frere u ses amisGa naar voetnoot2),
niet in HS. B, maar wel degelijk in 't Mnl. (vs. 2294 en vlgg.): Dat wetic wel ende geloeve des,
Dat dese jonchere deen weder es
Der joncfrouwen broeder of haer lief.
Desgelijks is aldaar vs. 2493: Sonder gedreech ende wedersprake
niet terug te vinden tenzij in HS. A, waar (vs. 1700, de variant; U. Br., vs. 1948) de woorden ‘sans parole et sans menace’ alles ophelderen. En evenmin vs. 2634: Dan sal hi u met hem ter herbergen leden,
waar HS. B heeft (vs. 1911 en vlg.): Honorra vous et tendra chier,
Quanqu'il porra, a son mengier;
HS. AGa naar voetnoot3) daarentegen: Enmenra toi a son mengier
Et durement te tenra chier.
Verder ontbreekt in HS. B de regel van HS. A (vs. 2155, U. Br., vs. 2413): Sus s'entrequeurent sans parler,
| |
[pagina XI]
| |
en heeft hier ook 't Mnl. (vs. 3052): Al swigende liepen si te samen,
en wordt in HS. B ook van Mnl., vs. 3355Ga naar voetnoot1); vs, 3555Ga naar voetnoot2); vs. 3584 en 3585Ga naar voetnoot3); vs. 3610Ga naar voetnoot4); vs. 3652 en vlgg., waar b.v. HS. A leestGa naar voetnoot5): Et cil le font moult liement
Qui de lor mort erent dolent,
evenals ook 't Mnl.: Die knapen, diese leden uter sale,
Als mense riep, het becam hem wale
Ende brachtense weder blidelike;
van vs. 3760Ga naar voetnoot6) en vlg. en van nog meer andere het origineel gemist, dat daarentegen in HS. A wel degelijk is te vinden. Opmerkelijk zijn nog de twee volgende plaatsen, die in HS. A voorkomen, evenals in het Mnl., maar in HS. B. geen van beide. Om Floris te overtuigen, dat 't beter is, dat hij eerder stierf dan zij zelve, zegt Blancefloer: ‘Amis’, dist elle, ‘tort ariez,
Se vous ancois de moi moriez:
Car bien sai, quant mort vous verroit,
Por ma biaute me retendroit’Ga naar voetnoot7),
evenals het Mnl. (vs. 3574): Blancefloer sprac: ‘Floris, het ware onrecht groet,
Dat gi vor mi ontfinct de doet,
Bedi ic weet wel, sterfdi voren,
Damirael heeft so vercoren
Mine scoenheit, dat hi mi houden sal.’
En dan vermeldt de Fransche tekst (HS. A) de omstandigheid, dat de ‘amirael’, bij den strijd tusschen de twee gelieven om het eerst te worden gevonnist, Quant Blanceflor a esgardeé,
De la pitie il chiet l'espeéGa naar voetnoot8);
| |
[pagina XII]
| |
en geheel overeenkomstig daarmede Assenede (vs. 3722): doe
Cam hem so gedaen jammer toe,
Dat hiit swaert uter hant liet vallen:
twee bijzonderheden, die in HS. B, zooals ik zeide, te eenenmale ontbreken. Een en ander maakt het zeer onwaarschijnlijk, dat Assenede voor zijne bewerking den tekst van HS. A niet onder de oogen heeft gehad: de op enkele plaatsen zeer treffende overeenkomst van beide schijnt, trots de vele punten van verschil, veeleer gebiedend te vorderen het tegendeel aan te nemen. Van den anderen kant is, bij menig punt van verschil tusschen het Mnl. en HS. B (punten, waarin vaak HS. B óók verschilt van HS. A), de overeenkomst tusschen het Mnl. en HS. B wederom zóó groot, dat men allicht de redactie van HS. B voor het origineel der Mnl. vertolking zou kunnen aanzien. Op verreweg de meeste plaatsen toch - en het zijn er zeer veel -, waar de Mnl. tekst afwijkt van dien van HS. A, stemt hij woordelijk overeen met dien van HS. B, zooals benevens uit de boven daarvan aangetogen verzen overtuigend kan blijken uit meer andere; want de Mnl. tekst bevat inderdaad nog enkele verzen, waarvan uitsluitend in HS. B het oorspronkelijke is te vinden, terwijl er in HS. A geen tittel of jota van te bespeuren valt. Voorbeelden: als Floris heeft gezien, dat er niets in het graf lag, Doe seide hi dàt hi wilde levenGa naar voetnoot1),
precies zooals HS. B heeftGa naar voetnoot2): Quant il le sot, dit que vivra,
terwijl daarentegen in HS. AGa naar voetnoot3) staat te lezen: Quant il le sot, errant jura
Que il querre par tout l'ira.
Bij het overreiken van het ‘vingerliin’ zegt Floris' moeder: ‘Minne, ic biddi dattu altoes
Minen raet niet ne verroekeloes,
Dune voers met di dit vingerliin;
Also lange alst over di sal siin,
| |
[pagina XIII]
| |
Ne darfstu niet vruchten van quaden diere,
No van watre no van viere:
Dine sal scaden wapen no man.
Daer licgen oec meerre dogede an,
Des ic gelove ende seker bem.
Wie soet draget over hem,
Ende soeket enige dinc gestadelike,
Hi salse vinden, ende gewinnen sekerlike,
Dat hi soeket spade ende vroe’Ga naar voetnoot1):
eene rede, die gewis eerder is overgezet naar den tekst van HS. B (‘la version de B est plus développeé’ zegt Du Méril te dezer plaatseGa naar voetnoot2)), dan naar dien van HS. A, waar eenvoudig wordt gezegd: ‘Fius’, fait ele, ‘gardez le bien;
Tant com l'arez, mar cremez rien:
Car vous ja rien ne requerriez
Que tost ou tard vous ne l'aiez’Ga naar voetnoot3).
Waar Assenede (vs. 1608) verhaalt: Nu es Floris comen buter stat
Ende sine someren wel up haren pat,
is hij weer geheel HS. B: Es-le-vos hors de la cité,
O ses somiers bien arouté,
terwijl in stede van 't laatste vers HS. A heeft: Ses homes a bien atornéGa naar voetnoot4).
Het Mnl. (vs. 2310 en vlgg.) heeft: Maer ic seg u overluut,
Sidi om hare geporret uut,
So sidi dompelike hier comen.
‘Dit staat’, zegt JonckbloetGa naar voetnoot5), ‘in geen het minste verband. met de rest, en kan ook het antwoord niet uitlokken, vs. 2319 (in mijne uitgave vs. 2317): ‘Die coninc van Spaenghen es miin vader.’
| |
[pagina XIV]
| |
Het Fransch, dat hij maar met één oog bekeek, heeft vs. 1749: ‘Se vous la dansele querés,
Saciés por voir cui fius (d.i. cui filius) serés:’
doch zoo leest HS. AGa naar voetnoot1): maar HS. B heeft geheel iets anders: Tant com vous est, vous le savez;
Mes ce sachiez, com foux errez.
Van vs. 3150 en vlgg. van den Mnl. tekst is in HS. A geen woord te vindenGa naar voetnoot2); daarentegen wel degelijk in HS. B, alwaar wij hebben: Apres a l'un l'autre conté
Com fetement il ont erré
Des ice jour qu'il departirent
Dusqu' a celui qu'il s'entrevirentGa naar voetnoot3).
Als de emir hoort, dat niet Claris, zooals de kamerling dacht, maar een ander ‘in Blancefloeren armen’ lag, vertelt Assenede (vs. 3309): Damirael verscoet hem ende versat;
Hi wart bleec ende roet daer naer,
waarvoor dan ook HS. B insgelijks heeft: A l'amiral la coulor mueGa naar voetnoot4),
terwijl daarentegen HS. A leest: Li rois entra en jalousieGa naar voetnoot5).
Na het advies van GaifiersGa naar voetnoot6), koning van Nubië, zegt Assenede (vs. 3527 en vlgg.): Dese surlike worde ende wrede
Loefden si alle ende sochter toe.
Om die kinder sende men doe
geheel overeenkomstig met den tekst van HS. B: Ceste parole tuit otroient;
Por andeus les enfans envoientGa naar voetnoot7),
| |
[pagina XV]
| |
terwijl daarentegen in HS. A slechts staat: Tel parole vont otriant.
Ook is het zeer opvallend, dat een en andere bijzonderheid, die in HS. A wel, in HS. B niet voorkomt, ook niet wordt aangetroffen in den Mnl. tekst. B.v. wordt van den versregel van HS. A (vs. 174: U. Br. vs. 176), Aprendre le fist a Montoire,
geen woord gelezen in 't Mnl., evenmin als in HS. B, dat in plaats van dat vers heeft: Pour ce qu'on sache mielx l'estoireGa naar voetnoot1),
hetgeen inderdaad aan de woorden doet denken van 't Mnl. gedicht, vs. 240: ‘alsict bescreven vinde’. Heeft verder HS. B geen woord van de episode, die in HS. AGa naar voetnoot2) (U. Br.) de plaats beslaat van vs. 793 tot vs. 998 (de geschiedenis van den ‘encanteor’ Barbarin en van Floris' poging tot zelfmoord in den leeuwenkuil), ook Assenede heeft haar blijkbaar niet gekend, anders had hij gewis niet verzuimd daarvan de noodige partij te trekken. Doch wat hiervan zij, zou van de ontstentenis der episode zoowel bij Assenede als in HS. B, - zou de oorzaak daarvan bloot toevallig wezen? Ook is het opmerkelijk, dat als Floris' moeder hem heeft medegedeeld, dat Blancefloer, niet dood en begraven, aan ‘comanne van verren lande’ is verkocht, hij onmiddellijk daarop vraagt: ‘Vrouwe’, seithi, ‘segdi mi waer?’Ga naar voetnoot3)
evenals in HS. B: ‘Dame’, fait il, ‘dises vous voir?’Ga naar voetnoot4)
terwijl daarentegen HS. A nog deze vier verzen inlascht: Quant il l'oï, si fu pensis:
Adont s'est un bien peu assis,
Puis a sa mere regardé
Et li a errant demandéGa naar voetnoot5):
en dan volgt hier de reeds uit HS. B aangehaalde vraag. | |
[pagina XVI]
| |
Hetzelfde geldt van Floris vs. 3347 en vlgg., vergeleken met de lezingen van HS. A vs. 2657 en vlgg. (U. Br.) en van HS. B (Du Méril, bl. 98, no. 6). Letterlijk vertaald, hetzij naar den tekst van HS. A of naar dien van HS. B, is de Mnl. tekst alzoo stellig niet, aangezien hij in menig opzicht afwijkt zoowel van de redactie van het eene als van die van het andere handschrift, en op vele plaatsen te uitsluitend op HS. A (in tegenstelling van HS. B, dat in zulk een geval òf eene andere lezing biedt òf wel in 't geheel geene), op andere, zeer vele, te uitsluitend op HS. B (in tegenstelling dan weder van HS. A) gelijkt, dan dat een van beide tot den Mnl. tekst zou kunnen geacht worden in verhouding te staan als origineel tot copie. Gewis heeft Assenede òf den tekst van beide gekend òf den archetypus van beide: dat is de slotsom, waartoe de vergelijking van Assenede's vertolking met de Fransche handschriften A en B m.i. alleen wettigt. Thans een woord over de twee overige codices. HS. C (no. 540) behoeft niet in aanmerking te komen, omdat het eene ‘copie littérale, assez incorrecte’ is van HS. A uit de XVe eeuwGa naar voetnoot1): de varianten, door Du Méril opgegeven, beteekenen dan ook luttel of niets. En evenmin het vierde HS. (no. 1239), dat, ‘du XIVe siècle, probablement de la seconde moitié’, ‘contient une version tout à fait différente, dont le texte incomplet, grossier, souvent altéré, parfois même défectueux, n'en est pas moins excessivement curieux et d'une importance majeure pour l'histoire de la tradition’Ga naar voetnoot2). Was namelijk de redactie der HSS. A, B en C - om de eigene woorden van Du Méril te blijven aanhalen - ‘à l'usage de la haute classe’Ga naar voetnoot3), van den beau monde, zooals uit den aanhef reeds dadelijk blijkt: ‘Oyez, signor, tout li amant,
Cil qui d'amors se vont penant,
Li chevalier et les puceles,
Li damoisel, les demoiseles:
Se mon conte volez entendre
Moult i porrez d'amors aprendre’Ga naar voetnoot4);
de redactie van HS. no. 1239 daarentegen ‘était destineé aux | |
[pagina XVII]
| |
plaisirs de la foule et n'avait pu s'approprier à son but qu'en modifiant considérablement la version primitive’Ga naar voetnoot1): er is zulk een colossaal verschil tusschen beide als b.v. bestaat tusschen het Nederlandsche Volksboek en de Fransche ‘histoire amoureuse de Flores et Blanchefleur’ uit de ‘bibliothèque bleue’Ga naar voetnoot2). Dus zal Assenede waarschijnlijk zoowel den tekst van HS. A als dien van HS. B, of beider archetypus, voor zich hebben gehad: tegen die onderstelling kan, dunkt mij, geen bezwaar bestaan. Maar - hoe nu te verklaren de afwijkingen in het Mnl. gedicht van den tekst van beide HS. A en HS. B? De namen FenusGa naar voetnoot3), ToletGa naar voetnoot4), GorasGa naar voetnoot5), BlandasGa naar voetnoot6), FireGa naar voetnoot7), AlfagesGa naar voetnoot8); de opgave van Ovidius' De arte amandi, van Juvenalis, van Pamphilus Maurelianus' Ars amandiGa naar voetnoot9); de beschrijving van 's emirs paleisGa naar voetnoot10); de leeftijd van Floris (14 jaar)Ga naar voetnoot11); de gouden griffieGa naar voetnoot12); de twee poortersGa naar voetnoot13); de ‘valken, haveke en sporewaren’Ga naar voetnoot14); de verkoop van Blancefloer te NicleGa naar voetnoot15); de bijzonderheid dat Gaifier ‘coninc van Arabien’ wasGa naar voetnoot16); de overweging des emirs vs. 714 en vlgg., enz. enz.: van waar dat alles? Geen spoor toch is daarvan in de Fransche handschriften te ontdekken: hoe komt Assenede er aan? Werd een en ander eenig en alleen en uitsluitend bij hem aangetroffen, dan zou het vermoeden voor de hand liggen, dat het altemaal van zijne eigene vinding was, doch dat is volstrekt niet het geval. Zoo b.v. komt de Yslandsche redactie op 't stuk van Ovidius overeen met de Middelnederlandsche en vermeldt ‘Ovideus’Ga naar voetnoot17); de Zweedsche op dat van Fire en heeft ‘Faer’Ga naar voetnoot18); eene Italiaansche op dat van de ‘valken, haveke en sporewaren’ en leest: ‘astori, bracchi, falconi amaestrati’Ga naar voetnoot19), en op dat der | |
[pagina XVIII]
| |
twee poorters, die Blancefloer gaan verkoopen, waar zij heeft: ‘due cavalieri savi e saputi’Ga naar voetnoot1). Die bijzonderheid is als het ware een wenk om toch vooral niet al te veel op rekening te stellen van de eigene vinding des vertalers, maar liever, in stede van een en ander voor schepsel zijner vrije fantasie te houden, naar eenig origineel om te zien, dat hij, benevens den tekst der handschriften A en B of hun archetypus, voor zich zal hebben gehad bij zijne bewerking. Deze hypothese is m.i. waarschijnlijker dan de ‘deus ex machina’, dat Assenede 't zelf heeft gevonden: ja, door de vergelijking van den Middelnederlandschen Floris met den Middelhoogduitschen Flore van Konrad Fleck wordt zij, meen ik, alleszins gerechtvaardigd en gewettigd. Verscheidene plaatsen toch bij Assenede, waarvan in de Fransche handschriften A en B geen letter te lezen staat, komen bijna woordelijk overeen met plaatsen bij Fleck. Voorbeelden: wat de verzen 622 en 623 betreft: Driehondert vogle, die goet waren:
Valken, haveke, sporewaren,
lees ik in de Mhgd. Flore, vs. 1551 en vlg.: Und zwênzic hebeche wünneclich,
Zwelfe mûzeten sich.
Ook bij Fleck wordt, evenals bij Assenede, Blancefloer door twee poorters verkocht, vs. 1536: Dô sante ers ûz zer porte
Bî burgaeren zwein,
Die er wol wiste âne mein,
Ze koufe listic unde karc.
Er is meer. Heet in het Mnl., vs. 94, de koning Fenus (in het Fransch, vs. 59, Felis), ook in het Mhgd. heet hij Fênix (vs. 370); en hetzelfde geldt van den Mnl. naam des hertogs Goras (vs. 507), die in 't Mhgd. luidt Gûrâz, in 't Fransch daarentegen (vs. 357) Joras. Van de ‘hondert ors’ (Mnl. vs. 624) weet 't Fransch niets: 't Mhgd. heeft (vs. 1553): ‘pferde und rosse hundert’, precies als in 't Mnl. dus. Van Blancefloers klacht, vs. 740-819 bij Assenede, vs. 1731-1858 bij Fleck, heeft de Fransche redactie noch van HS. A noch van HS. B een enkel woord. Verder wil Floris zich in het Mnl. dooden | |
[pagina XIX]
| |
met ‘een guldine griffie’ (vs. 1213), en wordt in het Mhgd. verhaald (vs. 2355 en vlgg.): Dâ mite sweic der jungelinc.
Nâch tôde was sîn gerinc;
Daz wart an sînn gebaerden schîn.
Er zôch ein guldîn griffelîn
Uz sînem griffelfuoter, enz. enz.:
terwijl daarentegen het Fransch alleen weet (vs. 787 en vlg.): Un grafe a trait de son grafier;
D'argent estoit; enz. enz.
Is ook niet de overeenkomst opmerkelijk tusschen Mnl. vs. 2197 en vlgg., waar het diner bij Daries en Licoris wordt beschreven: Het soude u allen dinken te lanc,
Noemdic u die gerechten alle.
Omdat ic wane dat u bat bevalle,
Sal ict u corten daer ic mach,
en de woorden hij Fleck (vs. 3946 en vlgg.): Ez waere ze sagende lanc
Wie vil der trahten waere,
Wie tiure und wie kostbaere,
Die man dâ für truoc: enz. enz.?
En tusschen Mnl., vs. 2659 en vlgg.: Des morgins vroe sat hi up siin part
Ende reet rikelike ten torre wart,
Twe sciltknechte hi met hem nam,
en Mhgd., vs. 4921 en vlg.: Morne fruo was er bereit
Rîlîche unde wol becleit
Mit grôzem flîze?
Ik herhaal: de plaatsen, waar het Mnl. afwijkt van den tekst der Fransche HSS. A en B beide maar daarentegen overeenkomt met het Mhgd., leiden noodwendig tot de veronderstelling, dat Assenede, benevens de redactie van HSS. A en B (of van hun archetypus), ook het origineel van de Mhgd. vertolking heeft gekend, tenzij men grond meene te hebben voor het vermoeden, dat Assenede de bewerking zelve van Fleck voor zich heeft gehad, een vermoeden, waartoe evenwel m.i. de | |
[pagina XX]
| |
vergelijking van de Mhgd. en de Mnl. vertalingen niet het minste recht geeft. De Mnl. Floris ende Blancefloer, een gedicht van het midden ongeveer der dertiende eeuwGa naar voetnoot1), en alzoo ietwat jonger dan de Mhgd. Flore und Blanscheflur (1220 à 1230)Ga naar voetnoot2), zal dan door Diederik van Assenede zijn bewerkt naar den tekst 1o van de Fransche HSS. A en B (of van den archetypus dezer twee) èn 2o van het Fransche origineel, dat ten grondslag ligt aan de Mhgd. redactie: deze stelling mag, vlei ik me, van mijn betoog de slotsom zijn.
Een enkel woord slechts over mijne wijze van uitgave. Ten grondslag aan den tekst liggen 1o het Leidsche Handschrift der Maatschappij van Letterkunde, breedvoerig beschreven door hoffmann von fallersleben in zijne Einleitung, bl. XII en vlgg. (Hor. Belg., III), en 2o de fragmenten van een ander Handschrift, in ‘over 't geheel diplomatiesch naauwkeurigen afdruk’ uitgegeven door alberdingk thijm, in zijne Dietsche Warande (I, bl. 498 en vlgg.), en aldaar door hem beschreven bl. 496 en vlg. De tekst is geschoeid op de leest der fragmenten als kennelijk vertegenwoordigende eene oudere en betere redactie. Overigens is van elke, ook de geringste, afwijking der twee Handschriften, waarvan het Leidsche in de varianten HS.A, het andere HS. B door mij is genoemd, zoo nauwgezet mogelijk mededeeling gedaan aan den voet der bladzijde.
Groningen, November 1878. M. |
|