gebonden begrippen die zonder nadere uitleg begrijpelijk waren. Een feest om aan te werken. Maar ik realiseerde me ook heel goed dat ik mijn keuzen moest kunnen verantwoorden. Een voorbeeld dat ik me herinner was het woord gramigna - volgens mij nu alleen nog een soort pasta, maar ooit ook een plantje dat in Napels overal tussen de straattegels groeide. In een heel oud woordenboek vond ik ‘handjeskruid’. Mijn aarzeling was: moet een plantje dat tussen de straattegels groeit niet iets doodgewoons zijn, zoals brandnetel of gras? Maar ik bezweek voor het handjeskruid, zo'n leuke naam mocht niet verloren raken. Vertalers zijn in zekere zin ook hoeders van de taal, soms kunnen we zorgen dat woorden bewaard blijven, al mag dat nooit een doel op zich worden. Dus verdween kill your darlings even in de koelkast.
De auteur met wie ik inmiddels zo'n beetje vergroeid ben is Roberto Calasso, die zijn taalfilosofie voornamelijk schrijft aan de hand van de mythologieën die een soort stramien vormen onder de verschillende beschavingen. Hij is een echte verhalenverteller - en kiest uit de Griekse, de Vedische, maar evengoed de IJslandse of de Indiaanse traditie. Hij vertelt de verhalen op zijn manier opnieuw en tilt ze naar een universeel niveau. Ze kunnen gaan over de vroegste mens die ontdekt dat hij zich onderscheidt van het dier, maar ook over terrorisme of algoritmes.
Ik durf te zeggen dat ik hem inmiddels aardig ken. Ik zie de bui hangen, ik vermoed welke weg hij zal inslaan, welke retorische vragen hij zal stellen; ik herken het pathos dat in al zijn boeken doorklinkt. Soms heb ik het gevoel dat we een bejaard koppel zijn, van elkaar op aan kunnen. Ik weet nu wel hoe ik een eigenzinnige poëtische woordspeling, een vrijwel onbegrijpelijke verwijzing kan aanpakken.
Dat heeft natuurlijk te maken met het toenemende zelfvertrouwen van een ervaren vertaler. Bij mijn eerste vertaling van Roberto Calasso, De bruiloft van Cadmus en Harmonia, werd ik geweldig geholpen door mijn toenmalige redacteur, Roland Fagel, die mij met veel geduld wees hoe ik valkuilen kon omzeilen, wat de kenmerken waren van de stijl van ‘mijn’ schrijver. Hij heeft me behoed voor blunders, me zelf laten ontdekken hoe het mooier kon. Kom daar nu eens om; er zijn uitgevers die zelfs geen echte persklaarmaker meer naar een vertaling laten kijken. Wat dat betreft heb ik tot nu toe gelukkig niets te klagen over ‘mijn’ uitgever.
Natuurlijk ben ik blij met internet, de digitale mogelijkheden zijn inmiddels eindeloos. Maar vroeger ging ik gewoon een weekje bij een schrijver in huis zitten, zodat we gezellig konden samenwerken. Zo stond Aldo Busi, destijds het enfant terrible van de Italiaanse literatuur, 's morgens sinaasappels voor me uit te persen en kon ik hem onder het genot van een heerlijk glas wijn naar details vragen waar hijzelf intussen ook geen raad meer mee wist. Of ik ging met een leuke schrijfster een paar dagen naar Parijs, in een café zitten werken. Dat is nu niet meer nodig, jammer genoeg. Al probeer ik nog steeds als het maar even kan ‘mijn’ schrijver te ontmoeten. Dat contact blijft voor mij onvervangbaar, het klikt eigenlijk altijd wel, ik ben tenslotte zijn of haar beste lezer, en na zo'n ontmoeting werk ik met extra plezier en inzet aan de vertaling. Dat is voor iemand die uit het, laten we zeggen, Chinees vertaalt waarschijnlijk wel wat ingewikkelder.
Toch blijft het altijd spannend, een mooi boek omzetten in een andere taal. Ik begon met een verschrikkelijk moeilijk boek. Maar eigenlijk zijn alle boeken verschrikkelijk moeilijk. Vooral als ze niet goed geschreven zijn. Dan zit je als vertaler te puzzelen, je denkt dat jij de tekst niet helemaal begrijpt, je probeert er iets van te maken zonder de