Filter. Tijdschrift over Vertalen. Jaargang 26
(2019)– [tijdschrift] Filter. Tijdschrift over Vertalen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| ||||||||||
Dieter Van Tilburgh
| ||||||||||
Persius' oproep tot zelfreflectieDe vierde satire is van de zes bovendien de kortste en wordt gezien als een toneeldoek dat opengaat ter aankondiging van de vijfde satire, die de kern vormt van Persius' verhaal. De vierde satire gaat over een jongeman die ondoordacht zijn zinnen heeft gezet op een politieke carrière en daarover wordt aangesproken door zijn leermeester Socrates. Persius heeft zich laten inspireren door de Alcibiades i-dialoog van Plato, waarin Socrates de | ||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||
jonge Alcibiades probeert af te brengen van zijn idee de Atheense politiek in te gaan. Alcibiades doet dit namelijk op basis van waanwijsheden, zijn afkomst - Pericles is zijn voogd - en zijn uiterlijk. In Nero's tijd werd een verhaal over een onbekwame politicus al snel in verband gebracht met de keizer zelf. De wijsheid van Alcibiades wordt vergeleken met de ‘wijsheid’ van het gewone volk, met als voorbeeld een oud kruidenvrouwtje. De ‘kennis’ van Alcibiades is oppervlakkig, getuigend van een gebrek aan echte (zelf)kennis. Terwijl Alcibiades afgeeft op de vrekkige Vettidius, wordt er achter zijn rug geroddeld over hemzelf, wordt zijn onwerkelijke wereld doorgeprikt en wordt Alcibiades met zijn neus op de feiten gedrukt. Alcibiades is niet meer dan een prostituee - hij onthaart zijn schaamdelen en stelt zijn aars open voor het volk - die eerder spot dan respect krijgt, en door de overdreven aandacht en zorg voor zijn uiterlijk zijn innerlijk is vergeten. In de laatste regel van de satire wordt de raad gegeven eens naar jezelf te kijken, en te beseffen dat je niet zoveel voorstelt. | ||||||||||
De vertalingenEen korte tekst dus, die aanzet tot zelfreflectie, en de vertaler met heel wat uitdagende passages opzadelt, in de eerste plaats die over het ontharen van de schaamdelen en het ‘wijd open stellen’ van de aars. Een eerste Nederlandstalige vertaling, uit 1656, is van de hand van Jeremias de Decker (1609-1666). In 1682 verschijnt de vertaling van de hand van Abraham Valentyn, die ook de satiren van Juvenalis vertaalt. Van Emilius Elmeguidi (pseudoniem van, waarschijnlijk, Willem de Mey (1658-1709)) verschijnt in 1709 een vertaling van de vierde satire van Persius in Alle de schimpdichten. In 1820 publiceert Bilderdijk zijn vertaling en in diezelfde eeuw, in 1891, schrijft Van Wageningen (1864-1923) een verhandeling over Persius. In 1911 wordt die opgenomen in een uitgebreide wetenschappelijke uitgave, met commentaar, op Persius, diens satiren en woordgebruik. Paul van de Woestijne, ten slotte, maakt zijn vertaling van de vierde satire in 1935. Elke vertaler schrijft binnen zijn eigen tijd en oeuvre, voor zijn eigen publiek, met zijn eigen programma - als schrijver of vertaler - als achtergrond. Lambert en Van Gorp (2006: 37-47) beschrijven de invloeden van de diverse systemen in hun bijdrage ‘On describing translations’. In die benadering wordt de auteur van de vertaling gezien als lezer van het oorspronkelijke werk, die zich het werk eigen maakt en op zijn beurt interpreteert en omzet voor zijn lezerspubliek. De mate waarin hij daarbij afwijkt van het origineel hangt van zeer veel verschillende factoren af, die ik bij het inzoomen op Bilderdijk en Van de Woestijne verder uitwerk. | ||||||||||
BilderdijkBilderdijks poëzievertaling van Persius is niet los te zien van zijn algemene opvatting over poëzie en dichten. Volgens Bilderdijk had de mens vroeger een permanente verbinding met het goddelijke. Sinds de zondeval is die verbinding verdwenen, maar op momenten van inspiratie kan een dichter de band met het goddelijke weer herstellen. De ware inspiratie zit namelijk nog in de ziel, en die vindt soms haar weg naar een gedicht. Hij lijkt hiermee te bedoelen dat de ziel dat deel van het lichaam is dat nog wel toegang heeft tot de ideeënwereld - zoals die door Plato naar voren werd gebracht - waar de ziel het echte schone en ware kan waarnemen en dat kan overbrengen in een gedicht (Van Eijnatten 1998: 411-412). In zijn voorwoord op zijn vertaling vermeldt Bilderdijk: ‘Veelvuldige reizen [malen] heb ik vertalingen van Oude Dichtstukken gegeven. Meermalen echter gaf ik proeve der Oudheid in Holland- | ||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||
schen trant en denkwijze, het zij dan, van wat nader by op den voet gevolgd, het zij meer van verre en geheel vrij, ja met eenen geest van volstrekte onafhanklijkheid nagebootst. Tot de laatste manier is het, waartoe (over het algemeen genomen) deze Navolging van Perzius behoort, en inderdaad kan zy ten aanzien van een goed deel des inhouds, voor even zoo zeer oorspronklijk doorgaan als verscheiden der Satires van Boileau of van Pope.’ Hij kondigt dus een werk aan dat als oorspronkelijk beschouwd kan worden, en geeft dat ook al in de titel van de bundel weer: Perzius' Hekeldichten, vrij, en in toepassing op onzen tijd nagevolgd. Bilderdijk heeft voor zijn vertaling voor alexandrijnen gekozen, met afwisselend vrouwelijk en mannelijk rijm. Hij vertelt dat hij het werk ziet als ontspanning voor zichzelf, maar benadrukt: ‘tijd en omstandigheden waarin wij leven, persten haar van mijn hart; en wellicht was het nooit dringender plicht, in het openbaar die gevoelens ondubbelzinnig en nadrukkelijk voor te staan, die de dwar-relgeest dezer eeuwe op alle mogelijke wijze onderdrukt en vervolgt. En hierin wensch ik myzelven nooit ongelijk te worden.’ Bilderdijk hecht kennelijk belang aan de boodschap van de schimpdichten van Persius en voelt dat er nood is aan een moreel kompas. In een recensie in Vaderlandsche letteroefeningen uit 1821 wordt duidelijk dat, toch minstens door deze recensent, het schimpen Bilderdijk niet in dank wordt afgenomen: ‘Elk staat zijn oordeel vrij, maar - de Recensent heeft onwillekeurig gedacht aan den man, die den splinter in zijns broeders oog niet dulden kan, en zie, daar is een balk in zijn eigen oog! Neen, Bilderdijk! Uwe verdiensten zijn te groot, en uw roem te hoog gerezen, om u zoo te vernederen tot schimpen en schrollen; althans ons behaagt, ons sticht het niet, en wij behooren wel tot de lieden, die Bilderdijk bewonderen, maar niet tot hen, die daarom alles goedkeuren en prijzen omdat hij het zegt, die zoo éénig in zijne soort is.’Ga naar eindnoot1 De kritiek op Bilderdijks navolging heeft hier niets te maken met de brontekst. De recensent zegt zelfs expliciet dat Persius ‘edele en verhevene zedelijke gevoelens uitdrukte in zijne zoogenoemde Hekeldichten’. Ondanks zijn pogingen laat Persius Bilderdijk hier ‘beneden zich’. Bilderdijk bekritiseert in zijn voorwoord bepaalde gewoontes bij schrijvers, waaraan hij zich nadien zelf schuldig maakt. De zogenaamde balk in zijn eigen oog. | ||||||||||
Van de WoestijnePaul van de Woestijne was de zoon van de bekende Vlaamse schrijver Karel van de Woestijne. Hij was hoogleraar aan de Universiteit Gent, waar hij al op 25-jarige leeftijd benoemd werd tot docent. In 1944-1945 was hij ook decaan van de faculteit Letteren & Wijsbegeerte. Van zijn hand verschenen enkele kritische tekstuitgaven van de poetae minores zoals Rutilius Namatianus, Avienus en Nemesianus, maar hij schreef ook artikelen over Vergilius. Van de Woestijne is een bewonderaar van Persius. In de inleiding op zijn vertaling in Forum (1935: 102-104) verwoordt hij zijn bewondering als volgt: Ik heb doorgaans veel meer last met mijn sympathieën dan met mijn antipathieën. In 1927 ben ik van Persius geweldig gaan houden. Ik weet nog steeds niet waarom. 1927: anders een heel gewoon jaar; maar daar is Persius. Zeven jaar lang heb ik naar hem opgekeken met iets als vereering, heb ik hem bewonderd door het troebele glas van een schoolschen en nochtans niet akademischen eerbied. Ik heb getracht, onbaatzuchtig en - juist daarom - zonder succes, mijn vereering met anderen te deelen. Ik ben alleen blijven | ||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||
staan met mijn bewondering, eenzaam genoeg om niet te twijfelen, alhoewel het tijd wordt om een reden en vastere gronden te zoeken voor een totnogtoe onvruchtbare sympathie. Ik houd niet van dubbelzinnige toestanden, noch ben graag het slachtoffer van eigen opwinding. Zeven jaar nadat hij van Persius is gaan houden, waagt hij zich aan de vertaling van het werk, in proza. Zijn eerbied voor Persius en zijn keuze voor een prozavertaling doen vermoeden dat hij Persius wil weergeven zoals hij was - niet in vorm maar wel in woordkeuze en toon. Op die manier lijkt hij ook te passen in Forum, dat in de vorm-of-ventdiscussie een pleidooi houdt voor ‘vent’: de woorden van de schrijver moeten blijk geven van de persoonlijkheid van de schrijver, de vorm doet er minder toe. Persius is een ‘vent’, dus hij hoort in Forum thuis. Maar hoe belandt Persius, hoe belandt Paul van de Woestijne in Forum? Forum, literair tijdschrift voor Vlaanderen en Nederland, had vanaf de derde jaargang een Nederlandse en een Vlaamse redactie. Eind 1935 zou het blad worden opgedoekt ten gevolge van de te grote tegenstellingen tussen de benaderingen van de redacties - vrijzinnig in Nederland, katholiek in Vlaanderen. De Vlaamse literatuur is er een van het volk en de Vlaamse beweging. Literatuur mag een autonome positie innemen ten opzichte van de politiek en de Kerk, maar moet een zekere relevantie hebben voor de maatschappij en mag er al zeker niet buiten staan. Persius neemt, bij uitstek, een positie in als voorlichter van en moreel kompas voor het volk en past in die zin binnen de visie van de Vlaamse Forum-redactie (Missinne 1999: 96). En dan is er binnen die Vlaamse redactie nog de figuur van Maurice Roelants, zwager van Karel van de Woestijne (1878-1929) en dus oom van Paul van de Woestijne. Hij was bovendien de spil van het Karel van de Woestijne-genootschap, al blijft het gissen naar zijn rol bij de publicaties van Van de Woestijnes Persiusvertaling. Dat Van de Woestijne een naam was als een klok in de (Vlaamse) literaire wereld uit die tijd, staat vast. Opvallend is evenwel dat Van de Woestijne van Persius later geen kritische tekstuitgave maakt. Persius lijkt voor hem - ook gezien de erg persoonlijke inleiding op zijn vertaling - een meer persoonlijk project, dat los moet worden gezien van zijn academische interesse. Hij gaat ‘op een bepaalde manier’ houden van Persius wanneer hij tweeëntwintig is. Iets in Persius spreekt hem aan. Dat ‘houden van’ ontwikkelt zich uiteindelijk niet tot een academische belangstelling - er komt geen tekstuitgave, die hij wel maakt van, bijvoorbeeld, Avienus. Een ander interessant element is het ontbreken van zijn vertaling van de vierde satire in het overzicht van zijn publicaties, in het Liber Memorialis van de Universiteit Gent uit 1960, al geeft dat boek wel een overzicht van zijn tijdschriftpublicaties, zoals in de Dietsche Warande en Belfort. | ||||||||||
De vertalingen vergelekenRem populi tractas? (barbatum haec crede magistrum
dicere, sorbitio tollit quem dira cicutae)
quo fretus? dic hoc, magni pupille Pericli.
scilicet ingenium et rerum prudentia velox
ante pilos venit, dicenda tacendave calles.
Bilderdijk
Ge aanvaardt dan 't Staatsbewind. (Men hou
dit slechts voor keuvelen
Des Wijsgeers van weleer, wien 't kervelsap
deed sneuvelen,
| ||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||
En niemand trekk' 't zich aan!) Maar zeg,
op welk een grond?
't Verstand koomt zeker thands voor 't
kinhair om den mond,
Vooral wien Perikles tot Leer- en voedstervader
Gestrekt heeft. Niemand toch bestaat dien
Staatsman nader.
Gy weet waar 't spreken voegt, en waar men
zwijgen moet.
| ||||||||||
Van de WoestijneGij doet aan politiek? (Stel dat dit zegt de langbaardige meester, dien een wreede teug scheerling ons ontnam). Waarop steunend? Biecht op, pupil van den grooten Pericles. Natuurlijk kwam verstand en vroege zakenkennis vóór den baard, en weet gij bij ervaring wat moet gezegd of moet verzwegen worden. In de eerste regels van de satire wordt naar de spreker verwezen als de barbatum magistrum die door een sorbitio cicutae overlijdt. Daarmee wordt gedoeld op Socrates, de ‘bebaarde’ meester. Bij Van de Woestijne gaat het om de langbaardige meester, bij Bilderdijk om de Wijsgeer van weleer. Bilderdijk heeft echter in de ondertitel van zijn gedicht al vermeld dat in het ‘Vierde onderhoud’ ‘Sokrates aan Alcibiades’ raad geeft. Voor de lezer van de vertaling is het dus al vóór de eerste regel van het schimpdicht duidelijk wie er spreekt. Het valt meteen op dat Van de Woestijne zich beperkt tot de informatie die er in het Latijn staat. Hij voegt niets toe en laat niets weg. Bilderdijk voegt toe, voor de klank en mogelijk ook voor de duidelijkheid, en laat weg. Zo wordt Pericles bij hem de leer- en voedstervader van de aangesprokene, terwijl Van de Woestijne het simpel houdt bij ‘pupil van den grooten Pericles’, wat overeenkomt met magni pupille Pericli. Wanneer de nieuwbakken staatsman in Persius' satire het volk toespreekt, opent hij met Quirites. Hoewel dat woord uitsluitend wordt gebruikt voor het aanspreken van Romeinse burgers, vertaalt Bilderdijk hier met ‘Atheners’. Van de Woestijne houdt het neutraal op ‘burgers’. Bilderdijk vertaalt op die manier Persius terug naar de Griekse setting die hij beschrijft. Ut nemo in sese temptat descendere, nemo,
sed praecedenti spectatur mantica tergo!
Bilderdijk
Doch, niemand stelt belang in 't pakjen dat hy torscht;
De zak op 's buurmans rug wordt vlijtiger doorvorscht.
Van de Woestijne
Dat niemand in zichzelf tracht neer te dalen,
niemand, maar slechts begluurt den zak op
den rug van zijn vóórman.
Het kantelvers in de satire, waarin het hele programma van de satire zit vervat: er wordt alleen gekeken naar fouten van anderen, maar voor eigen tekortkomingen is men blind. Bilderdijk gebruikt tweemaal het beeld van het torsen van een zak. Hij laat zich hier waarschijnlijk inspireren door hetzelfde beeld als Persius, dat al in de fabelen van Phaedrus opduikt: Jupiter geeft de mens twee zakken, één op de buik, met andermans tekortkomingen, en een op de rug, met de eigen tekortkomingen. Onze eigen tekortkomingen zien we niet, die van een ander des te beter. Van de Woestijne daalt, net als Persius, af in zichzelf. De rugzak wordt in de vernietigende recensie ingeruild voor een balk in het oog, maar de boodschap is dezelfde: kijk naar jezelf voor je andermans fouten bespreekt. | ||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||
In wat volgt, illustreert Persius hoe je enerzijds aan het roddelen kunt gaan, terwijl er ondertussen ook over jou en je verwerpelijke zeden geroddeld wordt. De beschrijving van die verwijfde en verwerpelijke zeden vormt een interessante en problematische passage: at si unctus cesses et figas in cute solem,
est prope te ignotus cubito qui tangat
et acre despuat: ‘hi mores! penemque
arcanaque lumbi
runcantem populo marcentis pandere vulvas.
tum, cum maxillis balanatum gausape pectas,
inguinibus quare detonsus gurgulio extat?
quinque palaestritae licet haec plantaria vellant
elixasque nates labefactent forcipe adunca,
non tamen ista filix ullo mansuescit aratro.
Bilderdijk
Maar wordt er als ge u-zelv' in 't koestren van uw leden
Te goed doet, nooit gesmaald op uw verwijfde zeden,
Uw uitgeploken kin, en 't riekend naaglennat,
Waarmeê ge uw lichaam wascht, uw kleêrenoverspat?
En... Doch verbergen wy wat schandlijk waar te ontbloten!
| ||||||||||
Van de WoestijneMaar gij dan, als ge, met olie bestreken, rondslentert en de zon op uw huid laat bijten, is er naast u een onbekende, die u met zijn elleboog aanstoot en schamper spuwt: ‘Dát zijn zeden! Zijn lid en het geheim van zijn lendenen wieden om voor Jan en alleman een verlepte aars wijd open te stellen. Waarom kamt ge op uw kaken een geparfumeerden schoteldoek, terwijl aan uw onderbuik een gladgeschoren gorgel uitsteekt? Al rukken ook vijf badknechten die stoppels uit, en brengen zij uw doorweekt achterste met de kromme tang aan 't wankelen, geen ploeg die deze varen temt. Bilderdijk wil louter een schimpdicht op de zeden van zijn tijd geven. In deze passage is het hem er dan ook niet om te doen woordelijk weer te geven wat Persius vertelde, die in zijn beschrijving van de zeden van die tijd verder gaat dan Bilderdijk nodig acht. Van de Woestijne, die met zijn vertaling honderd jaar na Bilderdijk komt, gaat geen detail uit Persius' beschrijving uit de weg. Bilderdijks gereserveerdheid hier wijten aan zijn keuze voor een poëtische weergave lijkt onvoldoende om te verklaren waarom hij de beschrijving zo summier houdt. Als we even een uitstapje maken naar de prozavertaling van Jacobus van Wageningen - zeventig jaar na Bilderdijks versie geschreven, in een schoolse setting - zien we dat ook hij zich beperkt tot ‘Hoe komt het, dat gij op uwe wangen uw zachten, gepommadeerden baard kamt, maar overigens alles afscheert?’ Tussen de vertaling van Van Wageningen en Van de Woestijne ligt amper 25 jaar, en toch zijn hun vertalingen zo verschillend. Is Persius te expliciet in zijn beeld? Blijkbaar niet, voor Van de Woestijne. We mogen daarbij niet uit het oog verliezen dat Van Wageningen schrijft in een academische setting en dat Van de Woestijne een persoonlijk verhaal vertelt in een vooruitstrevend tijdschrift. Terug naar Van de Woestijne. Een interessante woordkeuze is ‘gorgel’ voor het Latijnse gurgulio. Gurgulio kan hier, enerzijds, gezien worden als een vormvariant van curculio dat korenworm of, ruimer, ongedierte in het koren betekent, maar ook - overdrachtelijk - penis. Van Dale noemt strottenhoofd, keel, hals als mogelijke betekenissen van ‘gorgel’, wat dan weer overeenkomt met de bete- | ||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||
kenissen van gurgulio. In die lezing verwijst de gurgulio of gorgel naar de huig of - bij uitbreiding - naar de slokdarm of de keel, die kan lijken op een (kleine) slappe penis. Met zijn woordkeuze zorgt Van de Woestijne hier alleszins voor een alliteratie waar het Latijn in doorklinkt. De andere vertalers laten de gurgulio onvermeld. Kortom, je kunt dus wel roddelen over vreemde gewoontes van anderen, maar tegelijk zal er ook wel iemand over jou aan het roddelen gaan.
In het laatste deel wordt gewaarschuwd voor lof van het volk. Je kunt niet afgaan op de stem van het volk om te weten of je het juiste hebt gedaan. De satire eindigt met een duidelijke oproep: Tecum habita: noris quam sit tibi curta supellex.
Bilderdijk
Zoo sluit uw kittig oor voor 't ijdle lofgekrijt;
maar ken u-zelven recht, en 't weinig dat gy zijt.
Van de Woestijne
Woon in uzelf: ge zult inzien hoe armoedig uw inboedel is.
Alweer wijkt Van de Woestijne ook hier niet af van het Latijn en behoudt hij het beeld van ‘in uzelf’ te wonen. Bilderdijk daarentegen bouwt nog voort op de stem van het volk die weerklinkt maar genegeerd moet worden. Hij ‘vertaalt’ het beeld naar het Nederlands: ken uzelf, besef dat ‘ge’ niet veel voorstelt. | ||||||||||
ConclusieDe benadering van Bilderdijk en Van de Woestijne verschilt al vanaf de opzet van hun vertaling. Bilderdijk kiest voor een poëzievertaling om, net als Persius, wantoestanden in zijn tijd aan de kaak te stellen. Hij steekt de tekst van Persius in een Nederlands jasje, zonder daarbij alle beelden uit Persius' satire over te nemen en eigent zich daarbij de tekst toe. Van de Woestijne, van zijn kant, kiest voor een prozavertaling en laat de ‘vent’ Persius centraal staan. Vormelijk wijkt hij dan wel af van Persius' satire, inhoudelijk geeft hij precies weer wat Persius zegt. Hij pretendeert geen bewerking van Persius voor te leggen, maar toont in de eerste plaats zijn bewondering en respect voor Persius door diens werk woordelijk in het Nederlands weer te geven. Bilderdijk maakt op die manier een oorspronkelijker werk, een eigentijdse bewerking van Persius' satire, terwijl Van de Woestijne een degelijke vertaling maakt van Persius' vierde satire in een persoonlijk project. | ||||||||||
Bibliografie
|
|