veni-vidi-vici. Iets bescheidener geformuleerd: ik denk dat ik het kunstje wel een beetje ken. Waarom nog doorgaan met boek honderdeen? Wat maakt me steeds weer enthousiast? Of is het, heel banaal, een soort verslaving?
Dat laatste zou best kunnen. Vertalen heeft veel verleidelijks. Het is fijn werk, dat je prettig afleidt van de werkelijkheid. Een paar uurtjes vertalen en je zit in een andere wereld. Je kunt in een trance komen, waarbij de grenzen tussen vertaler en tekst en taal vervagen. Mooie momenten zijn dat, die zich best laten vergelijken met effecten van bedwelmende middelen. En vertalen is ook bevredigend omdat het iets concreets oplevert, elke keer weer. Een pagina, twee pagina's, na verloop van tijd een boek. Soms met je naam erop, wat eervol is en het ego prettig streelt.
Toch is het dat allemaal niet, niet als ultieme verklaring. Ik geloof dat vertalen voor mij geen verkapt tijdverdrijf, roes of zelfbevrediging is, hoe goed verdedigbaar zulke activiteiten ook zijn. Door een tekst te vertalen dring ik door in iets anders dat juist buiten mij is, iets wat aan mijn eigen benauwde grenzen voorbijgaat. Taal is een middel tot communicatie, en ja, dat is wat er plaatsvindt bij het vertalen: via de woorden, met al hun hindernissen, kun je komen bij de gedachten van andere mensen. In mijn geval zelfs schrijvers die historisch en geografisch ver verwijderd zijn.
Dit is natuurlijk ook wat lezers kunnen ervaren. Wie een boek leest krijgt toegang tot de gedachten van een ander. Maar voor de vertaler speelt er iets speciaals: die gedachten van de ander zijn zogezegd nog niet direct beschikbaar. De vertaler moet die gedachten juist onder woorden brengen, in goed en mooi Nederlands. In een geslaagde vertaling komt iets tot leven wat er tot dan toe eigenlijk niet was, of wat hooguit op afstand bleef van het hier en nu. De vertaler is lezer en schrijver van de tekst tegelijk.
Iets indringenders op taalgebied ken ik niet. En het gaat niet vervelen. Telkens staan er weer boeken klaar, met nieuwe gedachten en ideeën van anderen. Boeken die als het ware staan te popelen om in het Nederlands vorm te krijgen, om herboren te worden. De vertaler als vroedvrouw.
Natuurlijk is niet ieder boek evenzeer de moeite waard. En niet ieder boek is even spannend om te vertalen. Het zou flauw zijn te beweren dat het vertalersleven louter hoogtepunten van geestelijke vervoering kent. Het is vaak saai en vervelend werk, soms kom je er niet uit, of kijk je op tegen een berg tekst waar geen doorkomen aan lijkt. Altijd ben ik blij als ik het eind van een vertaalproject heb bereikt. Maar vaak vind ik het ook jammer. Zoiets als de laatste vakantiedag na een lange zomer. Het is op, er is niet meer, jammer dat het klaar is. Bij welke boeken heb ik dat het meest?
Ik schreef al even over cryptogrammen en dat het oplossen van moeilijke raadsels mij niet het hoogste genoegen geeft. Dus een auteur zoals de beroemde geschiedschrijver Tacitus is voor mij als vertaler niet de favoriet. Latijnse zinnen zijn vaak al lastig, en Tacitus doet er nog een paar schepjes bovenop, met eigenzinnige syntaxis, dichterlijke woorden en overal donkere associaties en insinuaties. Om dat alles adequaat in het Nederlands weer te geven moet de vertaler zich zo het hoofd breken dat het soms eindigt met hoofdpijn. Het is eigenlijk niet te doen. Een paar van zijn werken heb ik tot het einde vertaald, maar met zijn Annalen ben ik onderweg blijven steken bij boek 6.
Het tegendeel dan misschien? Heel eenvoudige boeken? Er bestaan ook in het Latijn teksten in alledaagse taal zonder veel stilistisch spektakel. Dezer dagen werk ik aan de vertaling van een laatantieke geschiedschrijver, Eutropius ge-