Marietje d'Hane-Scheltema
Metrum en klassieke klanken
Versvoeten kwamen al vroeg op mijn pad. Al voor de oorlog reed ik vaak met mijn moeder in de blauwe tram van Amsterdam-Spui naar Haarlem, waar mijn grootouders woonden. Dan las ik in Halfweg op een muur de reclametekst: ‘Al een vat, kist of krat van de Phoenix gehad?’ Wie of wat Phoenix was, vroeg ik me nauwelijks af, maar die anapesten kreeg ik niet meer uit mijn hoofd. Je kunt, als je jong bent, door belangrijker dingen diep getroffen worden - dit was het bij mij. Een levenslange fascinatie voor metrische taal was geboren. Niet voor rijm, wel voor klank en metrum.
Geen wonder dat ik tien jaar later werd geboeid door de klassieke talen, die op het ouderwetse gymnasium al snel elke dag (!) met metrische teksten gepaard gingen, terwijl het Nederlands en de moderne talen slechts tweemaal per week aan bod kwamen en dan nog veelal in prozavorm. Nog tien jaar later kon ik als docent in de klas Homerus, Vergilius en Ovidius lezen en kwam mijn behoefte aan metriek bepaald niets tekort. Niet dat ik van de leerlingen veel metrische kennis eiste, maar ik las bij Homerus vaak voor uit de voortreffelijke, sinds 1980 gepubliceerde vertaling van H.J. de Roy van Zuydewijn, in moderne Nederlandse hexameters, of ik liet hen zelf eruit voorlezen en merkte dat zij dan ook de Griekse hexameters beter aanvoelden zonder veel af te weten van dactylen en spondeeën. Sommigen werden zelfs enthousiast en lazen thuis in het Nederlands dóór.
Zo werd het belang van een goede, moderne vertaling me extra duidelijk, evenals het bestaan van hiaten op dat gebied, binnen en buiten school. De Romeinse dichter Juvenalis had prachtige Satiren geschreven, die twee of drie eeuwen geleden alom in Europa vertaald of geïmiteerd waren, maar niemand las ze meer. Vergilius' Aeneis, met het mooiste Latijn dat er is, was voornamelijk bekend om Dido en Aeneas. De verhalen uit Ovidius' Metamorfosen waren al lang populair in kunst- en muziekwereld, maar werden in programmaboekjes geciteerd in een Engelse prozavertaling, zonder dat iemand wist wat dat epos werkelijk vertelt. De enige Nederlandse poëzievertalingen ervan waren die van Joost van den Vondel in rijmende alexandrijnen (ongelofelijk trouwens, wat hij allemaal vertaald heeft!) en een hexametervertaling van H.J. Scheuer uit 1920 die dichter bij het Latijn stond dan voor een moderne lezer aangenaam is. Dit alles lokte me zelf tot meer vertaalarbeid en tot - nog altijd - veel metrisch plezier.
Wat mij in het klein opviel, was kennelijk meer potentiële vertalers opgevallen en ook uitgevers zagen succes in goed leesbare, vooral volledige vertalingen van literatuur uit de oudheid, uitgeverij Athenaeum - Polak & Van Gennep voorop. Het is niet overdreven om te stellen dat er, wat betreft de interesse voor klassieke schrijvers, vanaf 1970 een renaissance in Nederland en Vlaanderen is geweest, te vergelijken met de laatste dertig jaren van de Gouden Eeuw, toen er ook een hausse aan klassieke vertalingen is uitgegeven. Hoe ging ik te werk met metrum en klank? Of liever, met het verschil tussen luistertekst en lees-