Niek Miedema
Inlevingsvermogen
Schakers zijn zo rond hun vijfentwintigste op de top van hun kunnen. En er zijn in de geschiedenis nauwelijks grote wiskundige ontdekkingen gedaan door mensen van boven de dertig. Maar hoe zit het met ons, vertalers? Ik koester de gedachte dat wij ons blijven ontwikkelen en beter worden met de jaren. Kennis, belezenheid, ervaring, zelfvertrouwen, doorgaans nemen ze geleidelijk toe.
Daar staat tegenover: sommigen leren het nooit. En anderen geven van meet af aan blijk van een enorme flair en vaardigheid. Dus dat je langzaam beter wordt klopt misschien wel, maar niet alle oudere vertalers zijn bekwamer dan jongere.
En bovendien: bekwamer waarin? Als gastvertaler bij de master Literair Vertalen in Utrecht gaf ik de studenten een keer een paar teksten ter vertaling die ik zelf nooit zou hebben aangedurfd, maar waarvan ik dacht dat zij er als twintigers misschien wel raad mee zouden weten. Het ging om een Amerikaanse Bijbel in jongerentaal, bedoeld om straatjeugd te bereiken. Een Rotterdamse dominee heeft in 2011 een vergelijkbare poging gedaan in het Nederlands, om te beginnen met het evangelie van Matteüs, dat De torrie van Mattie werd. De discipelen heten daarin ‘home-boyz’ ofwel ‘homies’, ze bezigen termen als ‘wholla’ en ‘tazz’, en mensen zijn ‘peeps’. De genezing van de verlamde werd in deze straattaalbijbel als volgt ontvangen: ‘De reli-bobo's waren wreed gedist. Toen de andere mensen dit zagen kregen ze omin respect en gaven alle props aan God.’ Ik gaf als huiswerk een paar andere Bijbelpassages op, en ja hoor: zelden zo veel geleerd van mijn studenten. Met als hoogtepunt het zinnetje: ‘Ik weet waar jouw huis woont.’
Maar kun je in zijn algemeenheid zeggen dat jongere vertalers teksten van of over leeftijdgenoten in principe beter aankunnen dan collega's die een of twee generaties ouder zijn? Vanwege een grotere affiniteit? Als dat zo is, zou mutate me tante (dixit Kees van Kooten) je kans om een goede vertaling af te leveren niet alleen sterk worden bepaald door je leeftijd, maar ook door je etniciteit, geslacht, religie, milieu en noem maar op. Nou helpt het natuurlijk wel als je ergens iets van afweet of er persoonlijke ervaring mee hebt. Maar we bevinden ons hier op een spekglad, hellend vlak en voor je het weet komen er moedeloos makende modebegrippen als ‘culturele toe-eige-ning’ en ‘inclusiviteit’ om de hoek kijken. Mag Flaubert eigenlijk wel schrijven over een overspelige huisvrouw? Wat geeft Hilary Mantel het recht in de huid te kruipen van de zestiende-eeuwse Macher van Hendrik de Achtste? En moeten vertalers die toevallig een andere achtergrond hebben dan de perso-nages in de brontekst, hun werk laten screenen door een ‘sensitivity reader’, zoals in de Verenigde Staten op grote schaal gebeurt?
Dit (al dan niet biologische) determinisme is iets waartegen we ons naar mijn mening moeten verzetten. Ik heb als docent aan de Vertalersvakschool in Amsterdam en Antwerpen honderden beginnende vertalers meegemaakt, jong, oud, met de meest uiteenlopende vooropleidingen, hobby's en levenservaringen, en het mooie is nou