vlak voor het einde van het eerste deel, onder de titel ‘Een ander begin’, dat voor de lezer een heel andere lading krijgt, omdat hij al veel meer weet, en keert regelmatig terug in de roman, als droom, of maskerade, of bedrog, of toneelspel. Het einde van het tweede en derde deel verwijzen eveneens rechtstreeks naar het hoofdthema. En naast het hoofdthema kun je een aantal subthema's onderscheiden: ras, cultuur, taal, seks en gelijkheid, die het boek een welhaast politieke lading geven en De vrouwen van mijn vader tot een hoogst actueel boek maken, en de eeuwige thema's liefde en afhankelijkheid, waardoor het tijdloos wordt.
Verder is de roman opgebouwd uit doorgaans korte hoofdstukken, waarin één personage aan het woord komt. Op een paar uitzonderingen na. Dan klinken er twee of drie, één keer zelfs vier stemmen of instrumenten in één hoofdstuk. Na elkaar, als soli, of in de gelijktijdigheid van een gesprek: het volledige orkest speelt dan, nu eens traag, dan weer versneld, soms ingetogen, soms stormachtig. Zo kun je het boek niet alleen lezen, maar kun je er ook naar luísteren. En tot slot is er dat schitterende, even breekbare als irreële personage van de ballerina, die als een danseresje op een muziekdoos regelmatig terugkeert in de roman, en die ook de slotzin uitspreekt. Ze heeft zich na de dood van haar vriend, die bij het opruimen van landmijnen verongelukt is, teruggetrokken in zichzelf en danst door Luanda, meestal naakt. Zonder muziek, alsof het beeldje ronddraait terwijl het alleen zelf de melodie hoort. Ze heeft geen naam, ze is de Bailerina, wat je meestal vertaalt als ‘danseres’. Toch heb ik, juist vanwege dat muzikale en dat onwezenlijke karakter, gekozen voor het woord ballerina. Vertalen is immers niets anders dan voortdurend kiezen en interpreteren. En oplossingen zoeken. Met andere woorden: verzinnen wat er staat (om het beroemde gebod ‘vertalen wat er staat’, dat niets zegt over wat vertalen ís, te parafraseren), of, minder ambigu, iets verzinnen wat al bestaat, alleen nog niet in je eigen taal. Jou als vertaler valt de taak toe om de lezer een dubbele loer te draaien: hem laten denken dat hij een andere taal, bijvoorbeeld het Portugees, leest, en ervoor zorgen dat hij die vreemde taal leest met het gemak waarmee hij een oorspronkelijk in het Nederlands geschreven tekst leest. Je bent dus, of je wilt of niet, aan het manipuleren.
Dat betekent echter geenszins dat je je fantasie de vrije loop kunt laten, of, wat minder net uitgedrukt, dat je maar wat aan kunt rotzooien. Integendeel, getrouwheid blijft voorop staan. Maar hoe blijf je getrouw? Moet je niet soms juist verschuiven, omkeren, schrappen of toevoegen? Hoever gaat je vrijheid daarbij? Wat voor rek zit er in dit spel van dubbele schijn? Twee voorbeelden:
In de fictieve reisroman vertelt de chauffeur Pouca Sorte over zijn grote liefde. O meu grande amor, zegt hij, om daar vervolgens naar te verwijzen als o. Het is een manier om in het midden te laten of die grote liefde een man of een vrouw is. Als je in het Nederlands kiest voor haar (liefde is vrouwelijk), denkt iedereen bijna automatisch dat het om een vrouw gaat. Om dat te vermijden heb ik ‘mijn grote liefde’ steeds laten terugkeren.
Dat hoofdstuk begint met een woordspelletje. Het einde van het woord amor, liefde, zegt de chauffeur, is het begin van het woord morte, dood. Je kunt dan natuurlijk het Portugees laten staan, met de vertaling erbij, en zo het spel handhaven, maar ik heb het iets anders opgelost. Pouca Sorte is een ex-priester, een geletterd man die het Latijn beheerst. Dus, dacht ik, zet ik hier niet de Portugese woorden neer, maar de Latijnse, amor en mors, die toch wel enige bekendheid genieten, waarna hij ze zelf vertaalt. Geloofwaardig?