Filter. Tijdschrift over Vertalen. Jaargang 17
(2010)– [tijdschrift] Filter. Tijdschrift over Vertalen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
PostGeel of zwart?In het tweede nummer van jaargang 17 van Filter buigen Henri Bloemen en Winibert Segers zich over een in het Nederlands vertaalde passage uit Françoise Sagans Bonjour tristesse. In hun bijdrage Chineesjes of negertjes? vragen zij zich af of het goed is ‘om over vertalingen in vertaalkritische zin te beginnen spreken op die punten waar ze opvallen, verrassen, het lezen doen stokken’. Deze brief is een korte (en dus onvermijdelijk onvolledige) reactie op enkele belangwekkende vragen die de auteurs aan vertalers stellen. De vertaalster (Marianne Gossije) die Sagan corrigeert door Bergson juist te citeren neemt een vrij hoogmoedige houding aan. Als de fout doelbewust werd aangebracht (maar dat zullen we wel nooit met zekerheid weten), is het immers ronduit belachelijk ze te willen verbeteren. En als het om een vergissing van Sagan gaat dan mogen we niet vergeten dat alle Franstalige lezers en lezers van het Frans als vreemde taal (en dat zijn er heel wat) die het boek ooit onder ogen hebben gehad met ‘les faits et la cause’ (i.p.v. ‘l'effet et la cause’) geconfronteerd werden. Wie corrigeert, ‘bedriegt’ dan eigenlijk de Nederlandstalige lezer een beetje door schoolmeesterachtig het vingertje op te steken... Het is natuurlijk niet onmogelijk dat de vertaalster bang was dat deze of gene criticus haar zou verwijten ‘dat ze het niet had gezien’. Een dergelijke vrees lijkt me geheel menselijk, en het siert haar natuurlijk dat ze het wel degelijk heeft gezien! Desalniettemin is de verschuiving ten aanzien van het origineel behoorlijk ingrijpend en misschien zinloos. Op de vraag in welke mate een vertaler verbeteringen mag aanbrengen krijg je zelden een eenvoudig antwoord. Ik laat hier overduidelijke ‘fouten’ graag buiten beschouwing, maar geef toch een voorbeeld. Zo verhaalde Ernst van Altena in 1985 tijdens een lezing voor een studentenpubliek over een tandarts in Les Belles Images van Simone de Beauvoir. De man was zo stupide dat hij maar een derde van zijn tijd aan vakstudie besteedde. Een derde lijkt op het eerste gezicht nog zo weinig niet, maar in het origineel bestudeerde de man ‘le tiercé’. De paardentoto, dus! Het is niet moeilijk om een lange lijst aan te leggen van dergelijke flagrante fouten. Maar soms is de grens tussen een fout en een (al dan niet bewuste) verschuiving moeilijk te trekken. We kennen de lange en gedocumenteerde klacht van Milan Kundera met betrekking tot de Franse vertaling van zijn eerste roman: La plaisanterie. Ze dreef de arme man tot ware wanhoop. Maar misschien waren de bedoelingen van de vertaler eerbaar; wellicht probeerde hij Kundera verteerbaar te maken voor de ‘francophonie’. Bij mijn weten werd de mening van de vertaler nooit gevraagd. Dat verhaal doet denken aan de vroege vertalingen in het Frans van William Shakespeare en de eerste vertalingen in het Frans van de grote Russische schrijvers uit de | |
[pagina 54]
| |
negentiende eeuw. Het ging daarbij niet zozeer om vertalingen in de strikte betekenis van het woord, maar wel om grove culturele aanpassingen. Waren dat fouten in de enge zin van het woord?
Ik keer even terug naar onze casus. De gewraakte zin van Lampo in het artikel van Bloemen en Segers (met ‘feiten en oorzaak’ als vertaling van ‘les faits et la cause’ voor Bergsons oorspronkelijke ‘l'effet et la cause’) is voor mij helemaal niet onduidelijk! ‘Feiten’ kunnen, wat mij betreft, perfect een ‘oorzaak’ hebben. Ik had eerlijk gezegd veel meer moeite met de vertaling van Gossije, die ik duister vond en een paar keer moest herlezen. Over de tekst van Lampo, echter, ben ik niet gestruikeld. En dan is er natuurlijk de vertaling van ‘pour les petits Chinois’ als ‘voor de arme kleine Chineesjes’ (Lampo) of ‘voor de arme kleine negertjes’ (Gossije). Op het eerste gezicht lijkt de tweede vertaling beter. Maar die schijn heeft vooral te maken met ‘herkenbaarheid’. De Franse (post)koloniale geschiedenis wordt door die ingreep immers verplaatst naar de Belgische (post)koloniale context. (In dat verband ben ik het niet helemaal eens met Bloemen en Segers wanneer ze zeggen dat de vertaling van Gossije in Nederland en Vlaanderen ‘ongetwijfeld beter zal worden begrepen’, de verschillen tussen de Nederlandse en Belgische koloniale geschiedenis indachtig...) Met Venuti (en Schleiermacher en Vermeer als voorlopers) zou ik willen pleiten voor enige tolerantie met betrekking tot ‘foreignization’. De lezer van de vertaling weet drommels goed dat hij zich in een Franse culturele context bevindt; is het dan zo erg dat hij af en toe een cultuurschok krijgt en struikelt? Eigenlijk moet hij zich daar aan verwachten (ook in vertaling). Een duidelijke verwijzing inlassen naar de Belgische geschiedenis zal de waakzame lezer van Bonjour tristesse veeleer doen vallen dan struikelen. En dat doet meer pijn.
Met Bloemen en Segers vraag ik me af wat je überhaupt over een vertaling kan zeggen. Als vertaalkritiek een genre of een discipline was dan zou hun verhaal over herdrukken, oplagen en vertaalrechten wel degelijk relevant zijn. Dat soort feitelijke gegevens verzamelen benadert de wetenschappelijke aanpak zo dicht als mogelijk. Het gaat immers om het in context plaatsen (historisch, geografisch, sociaal, economisch, politiek enz.) met als doel tot een soort begrijpen en evalueren te komen. Het op een rijtje zetten van dat soort ‘weetjes’ is nu eenmaal het wezen van veel disciplines in de menswetenschappen. Hiermee wil ik zeker geen afbreuk doen aan de waarde en het belang van descriptief vertaalonderzoek. Maar Bloemen en Segers stellen vragen die een stap verder gaan dan de antwoorden die objectieve vergelijkende onderzoekingen kunnen geven: op welke gronden kan je een vertaling ‘beter’ noemen dan een andere? Die vraag stellen, is inderdaad doordringen tot de aard en het wezen van de vertaalkritiek. | |
[pagina 55]
| |
Waarom vindt iemand een roman, een gedicht of een toneelstuk ‘goed’? Ook al is hij of zij geen literatuurwetenschapper, de lezer of toeschouwer kan heel goede redenen hebben om kwaliteit te ontwaren. Die redenen zijn soms heel persoonlijk (en totaal onwetenschappelijk), maar toch relevant. Vergelijk het met het proeven van wijn. Als leek kan je enorm genieten van een goedkope fles onder een lekker zonnetje op het terras van je huurhuisje in de Provence. Het zal je op dat moment worst wezen dat een vage kennis, wiens hobby oenologie is, op jouw uitnodiging ook echt langskomt en zwaar uithaalt naar je wijntje van amper 5 euro. Met je zonnebril op de neus wuif je zijn kritiek beleefd weg want je bent op de koop toe verdiept in een goede vertaling. Maar toch blijven zijn op- en aanmerkingen je op de maag liggen. Of is het de wijn? Bij je volgende bezoek aan de zonovergoten plaatselijke supermarkt koop je een wijn van 7 euro. Bonjour tristesse. Net als in een debat over wijn (het mag ook bier of thee zijn) wordt er waarschijnlijk ook nooit volledige eensgezindheid bereikt als het gaat over de kwaliteit van een vertaling. Te veel persoonlijke voorkeuren en vergelijkingspunten mogen, geheel terecht, in aanmerking komen om een kwaliteitslabel te verantwoorden. De kenner zal wellicht stevige argumenten uit zijn bijbel halen, maar als de leek een goede dag heeft, kan ook hij doorslaand uit de hoek komen. Het is nu eenmaal geen wiskunde. Je kan argumenten aanhalen waarom je iets goed vindt, maar je kan nooit bewijzen dat het goed is. Daarom kunnen we oeverloos blijven kletsen. Gelukkig maar.
Jan Walravens Haute Ecole Francisco Ferrer, Brussel, 7 november 2010 | |
ErrataFilter 17:3, p. 54: Katholieke Vlaamse Schouwburg moet zijn Koninklijke Vlaamse Schouwburg. Filter 16:4, p. 27-28: July De Wilde gaf hier een voorbeeld van een stukje gesproken tekst van het personage Beba uit Cabrera Infantes Tres tristes tigres. Haar karakterisering van het taalgebruik van dit personage in de Nederlandse vertaling van de hand van Tessa Zeiler en Fred de Vries als ‘de spreekwijze van al langere tijd in Nederland woonachtige Surinaamse vrouwen’ berustte op foutieve informatie. Deze informatie blijkt te slaan op twee andere fragmenten die tot hetzelfde hoofdstuk (De Debutanten) behoren, te weten de brief van Delia Doce plus het daarop volgende stukje. De vertaler liet de auteur pas later weten dat voor het besproken fragment gekozen is voor ‘het - veelal fonetisch weergegeven - gebrekkige taalgebruik van het prototype “dom blondje”.’ | |
[pagina 56]
| |
PostAls een van de vertalers van Tolkiens recentste postume boek, De legende van Sigurd en Gudrún, plaats ik graag een paar opmerkingen bij de bespreking ervan door Jaap van Vredendaal in het voorlaatste nummer van Filter (17: 2, p. 27-36).
Ten eerste heeft de recensent het consequent over ‘de vertalers’, alsof hij niet weet wie van de twee vertalers van het boek voor welk deel daarvan verantwoordelijk is. Blijkens noot 5 bij zijn recensie heeft hij echter het interview met mij op de website van het Tolkiengenootschap Unquendor gelezen, en daar stond duidelijk in te lezen dat de vertaling van de gedichten van mij afkomstig was en die van het commentaar van Piet Verhagen. Het is jammer dat Jaap van Vredendaal dat onderscheid in zijn recensie niet maakt: nu krijgen wij allebei niet alleen onze eigen fouten in de schoenen geschoven, maar ook die van de ander. Dat lijkt mij niet terecht. Ten tweede vraagt hij zich af, waarom de oorspronkelijke versie van de gedichten naast de Nederlandse vertaling daarvan is geplaatst. Op deze vraag vindt hij net zomin antwoord in het boek zelf als in het bovengenoemde interview, wat natuurlijk wel het geval had moeten zijn. Hoe dan ook, het antwoord luidt: het Engelse origineel stond erbij omdat Christopher Tolkien, de zoon en tekstbezorger van J.R.R., dat als voorwaarde had gesteld voor een uitgave in een vreemde taal; zijn beweegreden laat zich raden. De vertaler van de gedichten moest daarmee leven of anders afhaken (dat laatste had iemand al gedaan). Als Tolkienliefhebster, vertaalster Engels en Scandinaviste met een redelijke kennis van Tolkiens bronteksten en de taal waarin die geschreven zijn, besloot ik de sprong te wagen. Daarbij stond het voor mij van meet af aan vast dat ik de oorspronkelijke tekst in elk geval formeel recht wilde doen. Tolkien gebruikte bewust een archaïsche versvorm vol ouderwetse woorden en zinswendingen in een moderne taal, en ik heb ernaar gestreefd hem dat na te doen, onder andere om Nederlandse lezers duidelijk te maken wat voor soort tekst ‘Tolkiens eigen Edda’ nu eigenlijk is, met archaïsmen en al. Het ging niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats om het verhaal. Daarbij wilde ik me niet laten beïnvloeden door de wetenschap dat het origineel ernaast zou komen te staan, al vermoedde ik dat dit een bron van veel kritiek op de vertaling zou worden. Jaap van Vredendaal had graag gewild dat ik dat wel had gedaan en voor een ‘verklarende vertaling’ had gekozen. Dat is natuurlijk zijn goed recht, maar helemaal consequent is hij niet. Wanneer hij er bij zijn citaat uit de Edda voor kiest om daar de versie van Jan de Vries onder te zetten in plaats van de verklarende vertaling van Marcel Otten, geeft hij kennelijk toch de voorkeur aan een tekst die formeel zo dicht mogelijk bij het origineel staat. Ottens vertaling van de Edda is inhoudelijk grotendeels correct, ten koste van de vorm (hij acht het onmogelijk de techniek van de Oudnoorse poëzie op het Nederlands toe te passen en heeft dat daarom ook niet geprobeerd). Die van Jan de Vries is formeel gezien beter, maar inhoudelijk laat hij | |
[pagina 57]
| |
de nodige steken vallen: zijn vertaling van de twee geciteerde Eddaverzen wijkt op vier (vijf, als je streng bent) plekken inhoudelijk van het origineel af. Daar hoor ik de recensent niet over. Later wijt hij dan het mislukken van mijn vertaling van het vers over Sleipnirs veulen, besproken op p. 33, aan het feit dat ik niet voor zo'n verklarende vertaling heb gekozen. Maar zo'n verband is er niet. Dit vers - en zo zijn er nog wel een paar - is simpelweg niet goed vertaald (al moet ik wel zeggen dat mijn achttienjarige dochter in tegenstelling tot de recensent het werkwoord niet miste). Het had ondanks de beperkingen die ik mijzelf had opgelegd veel beter gekund, en als ik meer dan acht weken de tijd had gehad voor die meer dan vijfhonderd verzen, was dit soort averij te vermijden geweest. Ter vergelijking: de Duitse vertaler kreeg een jaar de tijd voor het hele boek. Commerciële overwegingen hebben het hier helaas gewonnen van de zorgvuldigheid. Ik mag hopen dat de recensent dat laatste de vertalers - ook Piet Verhagen had wel wat meer tijd kunnen gebruiken - niet aan rekent. En zijn suggestie ter verbetering van het genoemde vers is niet onaardig, maar de regels drie en vier daarvan zijn formeel incorrect,Ga naar eindnoot1 hoewel hij de regels van het fornyrðislag elders in zijn recensie juist weergeeft. Wat zonder meer raadzaam was geweest, was het toevoegen van wat extra verklarende noten in de commentaartekst, en wel met de vermelding ‘noot bij de vertaling’. Dat laatste is nu ten onrechte achterwege gebleven; met dat punt van kritiek heeft de recensent volkomen gelijk. Helaas, ook voor deze operatie was te weinig tijd. Tot slot nog een opmerking die niets met de vertaling te maken heeft: ‘Wie de inspiratiebronnen voor Tolkiens oeuvre wil leren kennen, kan dus beter de Edda zelf lezen - én zich onderwerpen aan Wagners Ring,’ besluit Van Vredendaal zijn recensie. Dat eerste is zonder meer waar, zeker als je er Edda's, meervoud, van maakt, en er de Völsunga saga aan toevoegt. Maar wie Wagners tekst naast de originelen legt, zal vaststellen dat hij zich heel wat meer vrijheden heeft veroorloofd ten aanzien van zijn bronteksten dan Tolkien, en er daarom veel verder van af staat.
Renée Vink Hilversum, 11 november 2010 |
|