Filter. Tijdschrift over Vertalen. Jaargang 17
(2010)– [tijdschrift] Filter. Tijdschrift over Vertalen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||||
Georges Eekhoud, houtsnede door Félix Vallotton (1865-1925)
| |||||||
[pagina 51]
| |||||||
Liselotte Vandenbussche
| |||||||
[pagina 52]
| |||||||
de leiding had. Hij werkte als klerk bij heel wat werknemers, gaf les aan de normaalschool en ging uiteindelijk in mei 1901 aan de slag bij de Volksbibliotheek van Antwerpen, waar hij het tot directeur zou schoppen. In zijn vrije uren bleef hij steeds literair actief als redacteur en auteur van tientallen korte verhalen en romans (ibid.: 14). Lode Baekelmans
Ondanks de lovende woorden die over zijn vertalingen werden geuit, zoals uit het openingscitaat al bleek en hierna nog zal blijken, heeft Baekelmans niet heel veel vertaald. Wellicht vormden vertalingen voor hem een opstapje naar zijn eigen oeuvre, dat na zijn vertalingen gestaag in omvang toenam. Baekelmans had voor zijn vertalingen wel een auteur uitgekozen met wie hij zich verwant voelde: de stadsgenoot en Franstalige schrijver Georges Eekhoud (1854-1927). Eekhoud, die geboren was in Antwerpen en later naar Brussel zou verhuizen, behoort tot de groep Fransschrijvende Vlamingen waar ook de bekende Verhaeren en Maeterlinck toe behoorden. Eekhoud was daarenboven ook Vlaamsgezind, iets wat paradoxaal kan klinken, maar niet ongewoon was in de toenmalige Belgische context.Ga naar eindnoot2 In het woord vooraf van zijn bundel Vertellingen typeert Baekelmans Eekhoud als een ‘schrijver zoo echt van ras, ondanks alles zoo zuiver Vlaamsch’, die ‘door zijn opvoeding genoodzaakt’ in het Frans schreef (Baekelmans 1907: 5). Hij looft hem samen met Max Waller, Emile Verhaeren, Georges Rodenbach en Iwan Gilkin voor hun pogingen om met hun Frans-Belgische tijdschrift La Jeune Belgique de Belgische literatuur een nieuwe impuls te hebben gegeven, de geest ervan te hebben verjongd en de gezichtseinder ervan te hebben verruimd (ibid.: 6). Net als de latere Van Nu en Straksers wilden zij weg van de traditionele, moraliserende en utilitaristische literatuur die tot dan toe in zwang was. De jonge Baekelmans keek erg op naar de oudere Eekhoud en de generatie Franstalige Belgische schrijvers van 1880. Hij vertaalde een zestal verhalen van Eekhoud, die hij in tijdschriften zoals Europa en het Vlaams-Nederlandse De Vrije Tribune liet verschijnen,Ga naar eindnoot3 maar ook afzonderlijk publiceerde (Heimweegemeenschap),Ga naar eindnoot4 of bundelde in het werk Vertellingen (1907).Ga naar eindnoot5 Die laatste publicatie is een selectie van vier korte verhalen uit diverse verhalenbundels van Eekhoud: Kermesses (1884), Nouvelles Kermesses (1887), Le cycle patibulaire (1892) en Mes Communions (1895). Er stond in 1901 aanvankelijk ook een volksuitgave op stapel onder de titel Vier vertellingen, die de vertalingen zou bundelen van de verhalen ‘Communion Nostalgique’, ‘Le Tatouage’, ‘La dernière lettre du matelot’ en ‘Appol et Brouscard’,Ga naar eindnoot6 maar die publicatie is er naar alle waarschijnlijkheid nooit | |||||||
[pagina 53]
| |||||||
gekomen. De vertaler was ook van plan om nog meer werk van Eekhoud onder handen te nemen,Ga naar eindnoot7 maar dat is na 1907 nooit meer gebeurd. Baekelmans vond in Eekhoud een gelijkgestemde ziel. De auteurs delen de liefde voor personages uit de zelfkant van de samenleving, laten tal van verhalen in het Antwerpse schipperskwartier afspelen en hebben een hevige antiburgerlijke reflex gemeen, die bij Eekhoud nog iets uitgesprokener is dan bij Baekelmans. Baekelmans was een van de eerste auteurs die het dorpsleven achterwege liet en de volkslieden aan de Schelde en in het Schipperskwartier als onderwerp voor zijn werk koos. Aangezien hij was opgegroeid als zoon van de directeur van een gaarkeuken en zeemanshuis in de haven, heeft hij het havenleven van dichtbij meegemaakt (Florquin 1974: 11-12). Voor Vermeylen is hij de eerste auteur ‘die dat aspect van het grote-stadsleven in zulk een omvang bij onze moderne Vlaamse letteren [wist] in te lijven’ (1955: 749). Hij had een: voorliefde voor degenen die buiten de normale, geregelde orde staan, voor den ‘déclassé’, den zwerver, al degenen die op den zelfkant van de maatschappij verbannen zijn. Hij gehoorzaamt hierin aan soortgelijke neigingen als die oudere Antwerpenaar, Georges Eekhoud. Deze was feller, grimmiger, opstandiger, brandend van opgekropten hartstocht. Maar Baekelmans vertoont dezelfde genegenheid, ook in zijn literair-historische studies, voor degenen die uit den band springen, de onterfden die in het vaste kader niet passen, de uitgestotenen en de dompelaars zonder houvast, - de eenzame matroos aan wal, de neger die door de vreemde stad dwaalt, de barmeid, de eerbiedwaardige Burki, aartsvader der vagebonden, met zijn makkers Zat Toontje en het verlopen Mottig Baronneken, bijgenaamd Van-hongerde-muur-op... (Vermeylen 1955: 750-751) De Vlaamse inspiratie in Eekhouds thema's, taal en stijl bood de opkomende Van Nu en Straksgeneratie een vorm van symbolisch kapitaal of pres tige. Auteurs-vertalers zoals Baekelmans, Resseler en Streuvels verwelkomden de lof van een prestigieuze schrijver uit de generatie 1880, die - weliswaar in het Frans - schreef over de Vlaamse grond en taal en die de Belgische psyche verdedigde.Ga naar eindnoot8 Eekhoud was gepassioneerd door Vlaanderen, wat in veel van zijn verhalen tot uiting komt. Volgens Vandevoorde wou Eekhoud niets liever dan in het Nederlands gelezen te worden: ‘Le flamand zoals hij het noemde, was de taal die hem zo nauw aan het hart lag, omdat het de taal was van zijn terroir’ (2005: 144). Eekhoud noemde het Vlaams ‘misschien wel de meest harmonieuze van alle Germaanse talen’.Ga naar eindnoot9 Het contact met Eekhoud was voor Baekelmans ook een vorm van sociaal kapitaal. De jonge Baekelmans was ontgoocheld door de geringe aandacht die traditionele Vlaamse tijdschriften aan de jonge Vlaamse generatie hadden besteed: alleen de Nederlandse bladen hadden wat interesse voor hun werk getoond.Ga naar eindnoot10 Eekhoud stak zijn lof voor Baekelmans en de nieuwe generatie Nederlandstalige Vlaamse schrijvers niet onder stoelen of banken en viel daardoor op tussen de andere redacteurs van La Jeune Belgique, die weinig kennis bezaten van de literaire productie in Vlaanderen of zich er veeleer smalend over uitlieten (Capelle 1994: 9, 11). Eekhoud vond in Baekelmans' verhalen ‘wat ik de literatuur van mijn dierbare en ongetemde geboortestad toewens, die tot dusver zo gebrekkig of voorzichtig verbeeld is door de Vlaamstalige schrijvers (Désiré Sleeckx, Snieders en zelfs Conscience)’.Ga naar eindnoot11 | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
In drie artikelen gewijd aan de Vlaamse literatuur die hij in 1902 in het Franse blad L'Européen had laten verschijnen, rekende hij Baekelmans - samen met Stijn Streuvels, Cyriel Buysse en Emmanuel de Bom - tot de meest getalenteerde jonge Vlaamse schrijvers op basis van de korte verhalen die tot dan toe in tijdschriften waren verschenen.Ga naar eindnoot12 Hij loofde de inspanningen van de jonge redacteurs van Van Nu en Straks, Ontwaking en Onze Vlagge om zich ver van het oude flamingantisme te houden en de Vlaamse ziel te willen verbinden met een ruime Europese literaire beweging, wars van patriottische autonomie of isolement. Baekelmans schreef over Eekhouds visie: Nu stel ik met fierheid vast, om het zo te zeggen, dat mijn vertrouwen en mijn voorgevoel mij niet bedrogen hebben. Niet alleen mijn dierbare boeken, maar het hele ‘jonge Vlaanderen’ zal zich doen gelden. Ziedaar waarom uw zo hartelijke waardering mij nog dierbaarder is, komende van een geliefde meester van wie het talent niet langer ter discussie staat.Ga naar eindnoot13 Nadat Eekhoud Baekelmans' verhalenbundel Uit grauwe nevels had gelezen, ‘dat mooie en bevallige en gespierde boek’,Ga naar eindnoot14 zou hij zijn lof nog scherper stellen, zowel in l'Européen als in Mercure de France. In het maartnummer van Mercure de France uit 1904 signaleerde hij een groter aantal interessante werken in de Vlaams-Belgische literatuur, zowel op het vlak van poëzie als proza, dan in de Frans-Belgische. De jonge Vlaamse literatuur toonde zich vruchtbaar en productief. Naar auteurs van het kaliber van Streuvels, Baekelmans en Herman Teirlinck was het volgens Eekhoud vruchteloos zoeken onder de jonge ‘francobelges’.Ga naar eindnoot15 In het januarinummer van Mercure de France uit 1905 wijdde hij enkele paragrafen aan Baekelmans' laatste werk De Doolaar en de Weidsche Stad,Ga naar eindnoot16 waarvoor die laatste hem naar eigen zeggen niet genoeg kon bedanken.Ga naar eindnoot17 Eekhoud rekende Baekelmans tot de besten onder de nieuwe Vlaamse schrijvers en wees, na een paar kritische kanttekeningen, op de rijke beschrijvingen, de scherpe realistisch-fantastische actie, de volgehouden ironie en het echte temperament: ‘Niemand onder de “jongeren” lijkt me meer geroepen dan hij om de eindeloze bronnen aan te boren die hem een cultuur, een bevolking en een decor verschaffen zoals de stad Antwerpen.’Ga naar eindnoot18 Eekhoud was zelf ook erg blij met het contact met de jonge Nederlandstalige schrijver, en vooral met zijn vertalingen. Hij keek uit naar Baekelmans' vertaling van zijn verhaal Communion NostalgiqueGa naar eindnoot19 en vond het een hele eer voor zijn ‘kleine blijk van geloof en vaderlandsliefde dat het werd vertaald in de logische taal die er het best bij paste’.Ga naar eindnoot20 Een jaar later voegde hij daaraan toe: ‘U maakt me zielsgelukkig. Niet alleen vertaalt u me op een heerlijke en kleurrijke manier die het plezier van mijn schepping extra eer aandoet, omdat u mij nog meer vervlaamst, getroost u zich heel veel moeite met mijn boeken.’Ga naar eindnoot21 Een voorbeeld daarvan is te zien in het volgende fragment uit ‘Heimweegemeenschap’: Op een rustig en afgelegen pleksken in de Kempen, tusschen twee dorpen, die de verteller Desschel en Ralleghem noemt, ligt een pachthoeve, zonder beteekenis voor den oningewijden voorbijganger. Bekleed met klimplanten, de gevel enkel doorboord met twee grijsgroene vensters, heeft de hoeve het uitzicht van een ingedommeld grootje, dat pinkt en knikkebolt onder haar kanten mutse. De inrijpoort geeft uit op den stal waar de glanzende koeien herkauwen in een bruinroode schemering; de hoenders pikken aan het overschot van het zemelbeslag van de | |||||||
[pagina 55]
| |||||||
waakhond; een rek duiven bekroont het dakstroo, en in de scherpe lucht wademt de aal als uit een reukvat. (vertaling Baekelmans)Ga naar eindnoot22 Het verhaal Communion Nostalgique speelt zich in de Vlaamse Kempen af, maar was geschreven in het Frans. Net zoals bij andere Franstalige Vlaamse auteurs was het een ‘exotisch’ Frans waarin Vlaamse elementen aanwezig waren: plaatsnamen, verbasteringen en belgicismen (Capelle 1994: 10). Baekelmans' Nederlandse vertaling gaf de personages hun oorspronkelijke taal terug en zorgde dat cultuurspecifieke referenties zoals de plaatsnamen ‘Desschel’ en ‘Ralleghem’ of eigennamen als ‘Jan’, ‘Lena’ en ‘Spits’, de hond, bij de cultuureigen taal van het volk pasten. Ook het verfranste ‘baes’ of ‘bazine’, dat Eekhoud meermaals in zijn verhalen gebruikt, werd weer vervlaamst tot ‘baas’ en ‘bazin’, waardoor het verhaal zijn meertalige dimensie verloor, maar tegelijk toegankelijker werd voor het Vlaamse publiek. Baekelmans' vertaling zou Eekhoud, zo gaf hij zelf aan, ‘de grootste eer bewijzen bij het Vlaamse publiek dankzij een vertaler met [zijn] talent en hart’.Ga naar eindnoot23 Eekhouds Communion Nostalgique is overigens zelf al een ingrijpende bewerking van een Vlaams verhaal, en wel van Hendrik Consciences korte verhaal Rikke Tikke Tak. Eekhoud heeft het liefdesverhaaltje van Conscience, waarin de verwaarloosde Lena haar biologische vader herkent aan het volksliedje ‘Rikke Tikke Tak’ en hem volgt naar Parijs, de oversteek laten maken naar het Frans. Hij heeft het verhaal daarbij helemaal naar zijn hand gezet. Eekhouds bewerking bedraagt ongeveer een derde van het originele verhaal: een klein deel van die bewerking volgt het origineel vrij trouw, de rest bestaat uit samenvattende parafrases waaruit minder belangrijke zaken zijn weggelaten en waaraan andere stukken zijn toegevoegd.Ga naar eindnoot24 Eekhoud heeft aan het verhaal ook een metatalig niveau toegevoegd: in Communion Nostalgique laat hij de dichter Barthélemy Welaan zijn geliefde auteur Conscience, in het citaat hierboven ‘de verteller’ genoemd, verdedigen. Verder geeft hij ook een flamingantische touch aan het verhaal, die hij in een afsluitende interpretatie toelicht: voor Eekhoud staat Lena symbool voor Vlaanderen, die niet kan aarden in Parijs en gered wordt door de Vlaming Jan (Capelle 1994: 13). Ook op het vertalen zelf wordt in zijn bewerking gereflecteerd: Ha! De vertalingen! Ziedaar wat vertalen vermag! onderbrak Welaan. Welnu, wilt gij u een idee vormen van het werk des meesters [Conscience, lv], van den geest zijns werks? Baekelmans zette dat intraculturele traject dus voort in omgekeerde richting, maar wel met een veel getrouwere vertaling van het tweede origineel, althans op het macrostructurele niveau. Ondanks de uitlatingen van de verteller in Com- | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
munion Nostalgique over de slechte resultaten van het woord-voor-woord-vertalen, noemt hij Baekelmans' vertaling ‘trouw en aangrijpend’.Ga naar eindnoot26 Eekhoud bedankte Baekelmans ook uitgebreid voor zijn excellente vertaling van Le Tatouage, die zijn impressies met nog meer intensiteit wist weer te geven dan het origineel.Ga naar eindnoot27 Over Baekelmans' vertaling van ‘La dernière lettre du matelot’ was Eekhoud zelfs nog lyrischer: De vertaling van ‘La dernière lettre du matelot’ gekregen, gelezen, en her-her-lezen. Ze is gewoonweg prachtig! Ook ben ik trots [...] om zo innig door u begrepen te zijn, en zeker om overgebracht te zijn in zo'n magistraal Vlaams! Bedankt en proficiat. Had u ook niet gesproken over een vertaling die u plande te maken van ‘Appol et Brouscard’? Ik ben nieuwsgierig naar meer, zoals u ziet. Maar waarom vertaalt u ook zo goed!Ga naar eindnoot28 Baekelmans' vertalingen functioneren dus haast alsof de brontekst eindelijk is gevonden en de tekst van Eekhoud zelf een vertaling lijkt. In ‘La Pucelle d'Anvers’ (De Maagd van Antwerpen) gebruikt Eekhoud woorden als ‘ghildes’ voor ‘gilden’, ‘louffers’ voor ‘loeffers’ (kaailopers), ‘plaine de Hesse’ voor ‘Hessenplein’ en ‘Robinet’ voor het café ‘De Kraan’. Opvallend is dat Baekelmans datzelfde café in zijn memoires dan weer aanduidt met de naam ‘Le Robinet’ (1964: 56). In ‘La Fin de Bats’ (De ondergang van Bats) gebruikt Eekhoud woorden als ‘pater’ voor ‘paternoster’, ‘schorres’ voor ‘schorren’ en ‘polders’ voor het gelijknamige ‘polders’. Belgicismen als ‘aussi bien que morte’, ‘la passive Lena’ en ‘pour l'amour de moi’ vertaalt Baekelmans nu eens letterlijk en dan weer vrij met ‘zoo goed als dood’, ‘lijdzame Lena’ en ‘om mijnentwille’ (Capelle 1994: 16). Spreektalige termen als ‘giries’ en ‘dégrossie’, die het formele register van Eekhoud doorkruisen (ibid.), krijgen bij Baekelmans juist een verhevener toets doordat hij voor de begrippen ‘jeremiaden’ en ‘ontbolsterd’ kiest. Fragmenten die voor Nederlandstalige lezers bijzonder hermetisch zijn, zet Baekelmans om in een taal die dicht bij het Franse origineel blijft, maar toch een authentieke sfeer oproept: Hun paarden werden met goud beslagen, de horens van hun vee met edelgesteenten ingelegd. Zij lieten kouter en ploegschaar uit zilver smeden. Zij droegen blauw zijden of satijnen kielen, omlegden hun hooge petten met bandjes edel metaal, tooiden hun vrouwen met kettingen, met oorhangers, met gordels, met voorhoofdsbanden zwaarder en fijner bewerkt dan de relikwiekas der heiligen. Ja, jonge modegekken dreven het zoover hun arbeidersklompen met diamanten tebenagelen.Ga naar eindnoot29 Eekhoud gebruikt in zijn verhalen een zwierig, literair en soms bombastisch Frans met een woordenschat uit diverse registers en periodes, zoals de vijftiende-eeuwse termen ‘grègues’ (broek) en ‘émerillonné’ (guit, bengel).Ga naar eindnoot30 Tegelijk integreert hij Vlaamse persoons- en plaatsnamen en mengt hij bewust belgicismen, verbasteringen en dialect in zijn werk. Het was voor Baekelmans allicht geen sinecure om het werk te vertalen, maar de taal waarin hij dat deed, wekte bij Eekhoud alleen maar bewondering op. Voor de hedendaagse lezer doet de taal van Baekelmans uiteraard archaïsch aan, onder meer door de setting van de verhalen en de vele referenties aan voorwerpen die een vergeten wereld oproepen, maar niettemin blijken zijn vertalingen onmisbaar voor lezers die geen grondige kennis bezitten van het Frans en toch Eekhouds werk willen proeven. Aangezien van Eekhoud | |||||||
[pagina 57]
| |||||||
geen recente vertalingen meer verschijnen, behalve de verhalenbundel Bloedige kermis (1991) door Jan H. Mysjkin, blijft Baekelmans' bundel Vertellingen nog steeds de moeite waard. Eekhoud vond Baekelmans' keuze van verhalen uitermate geslaagd ‘vanuit vulgariserend oogpunt; aangezien ze samengebracht zijn, kunnen de verhalen gelezen worden door de hele wereld: katholieken, protestanten, maagden en knapen... van Antwerpen en elders’.Ga naar eindnoot31 Het bereik moet echter ook niet overschat worden: de avant-gardistische tijdschriften hadden al met al geen groot publiek, de bundel vertalingen werd vermoedelijk niet in een grote oplage verspreid en Eekhoud bleef een avant-gardistisch auteur die wellicht vooral met zijn oorspronkelijke werk zijn publiek al had overtuigd, hoewel zijn taal voor Vlamingen die het Frans niet als moedertaal hadden, best moeilijk zal zijn geweest. Eekhoud hoopte daarom dat de vertalingen van zijn subversievere en anarchistische werken ook nog eens een uitgever zouden vinden, maar was voorlopig al erg blij met de samenwerking, die voor beide auteurs haar vruchten zou afwerpen: voor Baekelmans omdat hij als jong auteur de steun van een gevestigde waarde kreeg, voor Eekhoud omdat zijn werk nu ook voor een Vlaams publiek toegankelijk was en zijn verhalen overeind bleven in de taal van hun decor. | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
Bibliografie
|
|