vertegenwoordigt met zijn opvatting een modieuze tendens in de vertaalwereld, niet alleen in die van Nederland en Vlaanderen, maar internationaal. Zo verklaarde Norman Denny, de vertaler in het Engels van Victor Hugo's Les misérables, in de Times Literary Supplement van 21 september 2008: ‘It is now generally recognized that the translator's first concern must be with the author's intention, not with the words he uses or the way he uses them.’ Hij schreef dit naar aanleiding van een vertaling van Les misérables die in 2008 verscheen en zo'n honderdduizend woorden minder telde dan die in de Penguin Classics van 1980. Met andere woorden, de vertaler (Julie Rose) had flink zitten inkorten. Of ze daarmee de intentie van Hugo meer recht deed dan wanneer ze alle woorden had vertaald is moeilijk vast te stellen (de ‘intentional fallacy’ is een term die bepaald nog niet verdwenen is uit de literatuurkritiek), maar Denny billijkte de manier waarop Rose had vertaald. Het woord ‘courageous’ heeft hij niet in de mond genomen, maar daar kwam het wel op neer.
Wat moet je met een mode? Als je die niet volgt ben je al gauw behoudend, traditioneel, conservatief, woorden die in het dagelijks taalgebruik toch een pejoratievere betekenis hebben dan modern, progressief, waar trendsetters en trendvolgers zich graag mee associëren. Maar wat is er mis met een vertaalstrategie die zich richt op getrouw vertalen? Is die slechter dan een ‘intentionele’ vertaling? Dat vindt gelukkig (nog) niet iedereen. Zelfs de Filter Vertaal Prijs 2010 is naar zo'n ‘getrouwe’ vertaling gegaan: Immanuel Kants Kritiek van het oordeelsvermogen door Jabik Veenbaas en Willem Visser, ook al noemt de jury hun vertaalopvatting ‘traditioneel’ en ‘apodictisch’. Maar wat houdt dat ‘traditioneel’ eigenlijk in? In zijn mooie stuk over de oude Latijnse en Griekse Bijbelvertalingen, de Vulgaat en de Septuagint, laat Wessel ten Boom zien dat de Vulgaat de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst veel nauwkeuriger weergeeft dan de Septuagint. Voor de Vulgaat tekende Hieronymus, een uitstekend kenner van zowel Latijn en Grieks als Hebreeuws. De Septuagint werd op verzoek van de Egyptische koning Ptolemaeus ii gemaakt door zeventig vertalers die mirabile dictu allen tot exact dezelfde vertaling kwamen. Voor Augustinus, die wel Latijn, maar nauwelijks Grieks en helemaal geen Hebreeuws kende was de Septuagint een goddelijke, canonieke tekst, ook al kun je die (ik citeer Ten Boom) ‘beter een bewerking of vrije parafrase noemen, vol veranderingen, weglatingen en toevoegingen’. Als de profeet Jonas de Ninevieten de verwoesting van hun stad aankondigt, staat er in de Hebreeuwse tekst: ‘Nog veertig dagen en Ninive zal verwoest worden.’ De Septuaginters - je moet maar durven - maken daar unverfroren ‘drie dagen’ van. Augustinus praatte dat goed door het ‘profetisch vertalen’ te noemen. Dat ruikt een beetje naar
‘modern vertalen’, maar dat zal hij wel niet bedoeld hebben want de ‘traditie’ van de Septuagint is ouder dan die van de Vulgaat.
De vertaalattitude die Naaijkens niet ziet zitten noemt hij niet alleen dienend, behoudend, maar ook passief. Ik vind dat nogal beledigend jegens al die vertalers die met hun ‘traditionele, apodictische opvatting’ om getrouw te vertalen een groot