Mevrouw, wij moderne dokters zijn mensen van weinig woorden. Maar voor een vaste klant doen we wel iets bijzonders. Welnu... meneer Lambik... heeft een soort... dinges en u moet u dus helemaal niet ongerust maken!
Natuurlijk werd ‘de vliegende telloor’ een vliegende schotel, de ‘pollekes’ werden handen, de ‘goesting’ werd zin, de ‘taksplaat’ werd een nummerbord, ‘geklist’ werd gepakt enz. enz. Verdorie! Hier is precies wredig afgelapt! zou je kunnen roepen, met Lambik op blz. 17, twee na laatste plaatje. (Noord-Nederlands: ‘Verdorie! 't Lijkt er op dat er hier gekibbeld is!’)
Goed, zou je kunnen zeggen, laat die Hollanders dan maar hun stijve taaltje. Als de Vlamingen hun eigen albums maar behouden. Maar juist dat gebeurde niet. Vanaf de jaren zestig kwam de hervertaling in de plaats van de oorspronkelijke Vlaamse versie, zodat hier anders dan bij de vertalingen waar we het net over hadden wel degelijk van een verarming sprake is, van een verdonkeremaning van het origineel onder het tapijt van een gelijkgeschakeld, platgeslagen soort Nederlands dat vlees noch vis is en daarom wel wat aan authentiek Vertaliaans doet denken. De strijdkreet van Suske op Het Eiland Amoras was voor Vlamingen ‘Seefhoek vooruit!’ Voor Hollanders werd het ‘Jordaan vooruit!’, de ene volkswijk geografisch verpot naar de andere, maar na de grote gelijkschakeling riep Suske alleen nog maar zijn voorvader aan: ‘Antigoon vooruit!’
We hebben het niet over folklore. Het gaat er niet om dat Vlaams altijd zo grappig en sappig klinkt in Hollandse oren. Het gaat erom dat de Nederlandse lezer niet eens de kans krijgt om wat te leren en zijn woordenschat wat op te vijzelen ende peppen en dat tegelijkertijd het Vlaams in een soort verdomhoekje terecht is gekomen, juist omdat het altijd zo folkloristisch is bekeken, als een smeuïg dialect, en dat juist weer doordat we er nooit op een normale manier mee kennis hebben kunnen maken, bijvoorbeeld door Suske en Wiske. En zoiets krijgt zijn eigen dynamiek. Vlaamse schrijvers die in Nederland wilden worden gelezen, werden bij uitgeverij Manteau door redacteuren als Jeroen Brouwers en Benno Barnard bijkans van al hun moerstalige eigenheid gestript, zodat ze nou saai, bleek en onbeholpen werden als de redacteuren zelf. Jeroen Brouwers noemde de Vlaamse literatuur een ‘vergeefse literatuur’, omdat het in een ‘bastaardtaal’ was geschreven. En Benno Barnard kreeg het aan de stok met Kristien Hemmerechts toen hij haar ‘Japanse kerselaar’ veranderde in een ‘Japanse kers’. Volgens dezelfde Benno Barnard worden de boeken van Gerard Reve onder Wuustwezel niet zo goed begrepen omdat Reve taalregisters bespeelt die ze daar niet kennen. Als Reve ‘oudehoeren’ schrijft in plaats van ‘ouwehoeren’, dan wordt die grap niet begrepen omdat Belgen het sowieso niet over ouwehoeren hebben. Maar niemand die het dan in zijn bolle kop haalt om de boeken van Gerard Reve te gaan verbeteren of in het Vlaams te hertalen. Als er al eens bij hoge uitzondering Vlaamse vertalers door Nederlandse uitgevers worden ingezet, zoals Frans Denissen, Paul Claes en Mon Nys en Katelijne De Vuyst, dan lijkt het wel op voorwaarde te zijn dat zij hun Zuid-Nederlandse idioticon stijf gesloten houden. Zelfs de Ulysses-vertaling van Claes en Nys bevat een allerkarigst minimum aan Vlaams
taalgebruik,