karakter, want waar centraal gezag ontbreekt zijn onderling overeengekomen rechtsregels cruciaal. Het aardige van die documenten is dat ze, misschien nog wel sterker dan de epische fragmenten, een beeld geven van een middeleeuwse samenleving met voorchristelijke wortels. Oebele Vries, die in Groningen Oudfries doceert, heeft de belangrijkste teksten in een monumentaal boek bijeengebracht, met een Friese en een Nederlandse vertaling, een substantiële inleiding, aantekeningen, registers en schitterende kleurenfoto's van de handschriften.
In het Friese rechtssysteem waakte de zogenaamde ‘asega’ over de procedurele regels van een ‘ding’. De schout die als rechter optrad, opende de zitting met de vraag: ‘Asega, ist thingtid?’ Wat opvalt aan de wetsbepalingen is hun verregaande concreetheid. Het lijkt alsof de bedenkers ervan alle individuele gevallen die ze zich konden voorstellen in regels hebben willen vatten, zonder dat er veel systematiek in valt te ontdekken. Bovendien getuigen ze van een keiharde zakelijke instelling bij het vergelden van onrecht. Voor elk misdrijf was er een bedrag vastgesteld dat de pleger als ‘weergeld’ aan de benadeelde partij moest doen toekomen. ‘Wanneer men een vrouw met geweld en tegen haar wil ontvoert en haar door de deur en over de drempel sleept en zij gaat schreeuwen en de redjeven (rechters) bewerkstelligen door een vonnis dat zij wordt teruggegeven, dan zal men haar tweederde van het weergeld van een man geven en de lieden (koningsgetuigen) half zoveel en de redjeven twee schellingen; klaagt zij over het allerergste (verkrachting), dan zal zij dat bekrachtigen met vierentwintig eden en dan zal men voor haar het weergeld van een man betalen.’ Ook voor het toebrengen van lichamelijk letsel golden vaste tarieven: ‘Baard afgebrand of snor uitgerukt: elk vijf marken en twee onzen of vier eden en een goedereneed.’ ‘Doorsnijden van drie rimpels: elk vijf schellingen.’ ‘Wanneer het oog er helemaal uit ligt: twintig geldmarken.’
Menigmaal roepen de strenge formules een sfeer op die je bijna oudtestamentisch of homerisch zou noemen, zo krachtig zijn de beelden en zo dwingend de alliteraties en herhalingsfiguren. Het begrip ‘voor altijd’ wordt uitgedrukt door de wending ‘zolang de wind van de wolken waait en het gras groeit en de boom bloeit en de zon opgaat en de wereld bestaat.’ De ellende van een kind dat zijn vader heeft verloren wordt niet zonder pathos gecontrasteerd met de geborgenheid van andere mensen en dieren: ‘wanneer het kind spiernaakt is of dakloos en dan de duistere nevel en bitterkoude winter en de lange duistere nacht zich uitspreiden over de omheinde velden, dan gaat een ieder op zijn hof en in zijn huis en in zijn warme hoeken en het wilde dier zoekt de beschutting van de bergen en de holle boom, waar het in leven kan blijven.’ Zelden lees je een boek waaruit de middeleeuwen zo helder oprijzen.
Oebele Vries, Asega, is het dingtijd? De hoogtepunten van de Oudfriese tekstoverlevering. Uitgeverij Bornmeer/Steven Sterk, 2007.