Filter. Tijdschrift over Vertalen. Jaargang 12
(2005)– [tijdschrift] Filter. Tijdschrift over Vertalen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| ||||||||||||||||
Lieven D'hulst en Karen Vandemeulebroucke
| ||||||||||||||||
Het nut van literatuurDe politieke en economische problemen van het jonge België hebben onmiskenbaar een stempel gedrukt op het culturele leven. Met name in de periode 1830-1839 kregen literatuur, geschiedenis, kunst en architectuur de opdracht om het broze nationale elan te ondersteunen. Wie literatuur beoefende nam een nobele taak op zich: | ||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||
une tâche glorieuse, (...) qui par son importance s'élève à la hauteur des victoires de septembre. Car ce domaine, complètement indispensable de toute nationalité, l'artiste seul peut le conquérir; soldat pacifique, lui seul peut affermir notre indépendance, et sa mission sacrée doit être remplie pour que nous puissions nous écrier: la Belgique ne décheoira pas du rang des nations.Ga naar eindnoot6 (een roemvolle taak (...) die zich door het belang ervan kan meten met de septemberoverwinningen. Want dit gebied, dat voor iedere natie volstrekt onontbeerlijk is, kan alleen maar door de kunstenaar worden veroverd; als een vreedzaam soldaat is hij de enige die onze onafhankelijkheid kan consolideren en zijn heilige missie moet volbracht worden opdat wij kunnen uitroepen: België behoort met recht tot de gelederen der naties.) Maar hoe kon literatuur de verhoopte nationale eenheid weerspiegelen als er zo'n grote taal- en cultuurdiversiteit heerste? Als een goede leerling van Herder schreef Prudens Van Duyse in 1834: ‘De tael is gansch het volk.’ Maar welke taal? Het Vlaams kon in principe in gelijke mate als het Frans bijdragen tot het identiteitsgevoel van het - uiteraard - Belgische volk. Toch werd het overvleugeld door zijn prestigieuze tegenhanger, tegelijk de voertaal van de zuidelijke buur en symbool van het Europe des Lumières. Het Frans gaf legitimiteit maar eiste daarnaast onderwerping. Vlamingen leken in zekere zin betere pleitbezorgers van de nationale zaak dan Franstalige Belgen en werden daarom aangemoedigd om in het Frans te schrijven: ‘les écrivains flamands se conformant au programme littéraire nationaliste furent encouragés et aidés par l'état; ils pouvaient servir le projet politique unitaire’.Ga naar eindnoot7 De noodzakelijke keuze voor het Frans als drager van nationale identiteit opende wel de weg naar erkenning, maar herleidde België grotendeels tot een soort literaire provincie van Frankrijk. De roemvolle taak was dus zwaar, wellicht te zwaar. Van een Belgisch ‘literair systeem’ kon nog geen sprake zijn:Ga naar eindnoot8 er waren nauwelijks uitgevers en auteurs, critici en lezers richtten zich hoofdzakelijk op Frankrijk. De modelfunctie die Franse literatuur sinds meer dan twee eeuwen had in onze contreien werd niet omgebogen, integendeel. Maar een groeiende eigen productie was noodzakelijk om tegemoet te komen aan het luid klinkende nationale appèl om een eigen literatuur. Aan die ‘eigen’ productie werd echter wel een ‘vreemde’ invulling gegeven: via roofdruk. | ||||||||||||||||
Piraterij uit wanhoop?Roofdrukken hadden een belangrijke economische dimensie. Door het oorspronkelijke monopolie van de boekhandelaren waren Franse boeken duur en bij export naar het buitenland joegen transport- en douanekosten de prijzen verder de hoogte in. Roofdruk maakte het de Belgische uitgevers mogelijk tegen veel lagere prijzen literatuur aan te bieden aan een ruimer publiek. Bijzonder succesvol was het Franse (of | ||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||
in het Frans vertaalde) proza. Scott en Dickens, Chateaubriand, Lamartine, Hugo en Sue zijn slechts enkele namen die constant opduiken in de catalogi.Ga naar eindnoot9 Vanaf 1817 was het klimaat voor roofdruk trouwens bijzonder gunstig: een wet liet het recht op kopieën toe in het hele Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Na de onafhankelijkheid bleef de productie in hetzelfde tempo voortgaan, terwijl het Europese succes van de toenmalige Franse literatuur voor een extra stimulans zorgde. Waarom dan nog investeren in een eigen Belgische literatuur? De bloeiperiode van de literaire piraterij was tussen 1830 en 1845. Bekend is de boutade van Stendhal in een brief van 1834 aan Sainte-Beuve: ‘Rome et moi, nous ne connaissons la littérature française que par l’édition belge.’Ga naar eindnoot10 Men kopieerde lang niet alleen literaire meesterwerken, maar ook populaire toneelstukken en romanfeuilletons.Ga naar eindnoot11 Drie grote uitgeverijen uit Brussel waren toonaangevend: Méline, Hauman en Wahlen. Ook de ontwikkeling van de Vlaamse letterkunde kwam door de roofdruk in het gedrang. Waarom zouden uitgevers het risico nemen om Vlaamse boeken uit te geven, of zouden boekhandelaren werken uit Nederland verspreiden, wanneer ze in België met gemak Franse roofdrukken aan de man konden brengen? Voor Vlaamse uitgeverijen was het goedkoper en minder risicovol om werk uit Nederland te gaan nadrukken: ‘We hoeven ons van deze produktie echter geen overdreven voorstellingen te maken: veel meer dan een veertig titels kunnen het nooit geweest zijn en de oplagen zullen beslist niet hoog geweest zijn. Daarvoor waren de formaten te klein (...), het papier te goedkoop, de band te eenvoudig, en iedere vorm van illustratie ontbrak veelal.’Ga naar eindnoot12 Gent en Antwerpen waren koplopers voor de Nederlandse nadruk, met figuren als drukker L. Hebbelynck, boekhandelaar H. Hoste in samenwerking met drukker I.S. van Doosselaere in Gent en de geboren Nederlander J.P. van Dieren & Co in Antwerpen. De Nederlandse nadruk zette pas goed in omstreeks 1841. Vanaf 1845 nam de interne concurrentie tussen de grote binnenlandse uitgeverijen toe en gingen ook de Franse uitgevers hun prijzen drukken. Ondertussen kwam ook het ‘Nederduitsch Taelverbond’ op tegen piraterij van Nederlandse werken. Een Frans-Belgische handelsovereenkomst uit 1852 die in 1854 bij wet van kracht werd, betekende het definitieve einde van de roofdruk: ‘Abolir la contrefaçon, c'est créer la littérature belge, c'est lui permettre d'exister.’Ga naar eindnoot13 Maar in 1852 waren dertig jaar verloren gegaan. Bovendien was het nieuwe literaire veld onderhevig aan marktwetten: ook al kon de Franse literatuur niet langer rekenen op een voorkeursbehandeling bij de uitgevers, haar prestige werd hierdoor niet aangetast. Hoe moest het verder? Een bruuske ommezwaai van reproductie naar productie was op korte termijn onhaalbaar. Er ontstond eerder een alliantie tussen beide, een typisch ‘Belgisch compromis’: naast klassieke import van Franse teksten trad een nieuwe vorm van ontlening nadrukkelijker op de voorgrond: vertaling, vooral van fictioneel (romans, verhalen, novelles...) en niet-fictioneel (kronieken, historische verhalen...) verhalend proza.Ga naar eindnoot14 In wat volgt wordt slechts ingegaan op de Franstalige Belgische literatuur. | ||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||
De rol van vertalingenTussen 1830 en 1850 werden in België nauwelijks prozavertalingen gemaakt: uitgevers brachten eerder gemaakte vertalingen via roofdrukken op de markt. Vanaf 1851 steeg de vertaalactiviteit en domineerde ze zelfs vaak de eigen productie, om vervolgens duidelijk af te nemen vanaf 1865. We komen daar verder op terug. Voor de periode 1830-1880 tellen we 670 uitgaven van Belgisch werk tegenover 323 vertalingen in het Frans, die samen dus ongeveer 30% vertegenwoordigen. Het Duits (153 vertalingen), het VlaamsGa naar eindnoot15 (87), het Engels (55), het Zweeds (32) en het Italiaans (26) zijn de talen waaruit het meest werd vertaald. Het overgrote deel van vertalingen uit het Duits was van de hand van André Van Hasselt, zelf dichter en publicist. Hij vertaalde onder meer Heinrich Zschokke, Christoph Von Schmid, Theophile Nelk, Gustav Nieritz en Franz Hoffman, auteurs van stichtende romans en korte verhalen voor de jeugd. Interessant is ook het ruime aanbod vertalingen vanuit de andere landstaal, het Vlaams. Het werk van Hendrik Conscience vormde de basis van 58 vertalingen (meer dan 50%), waarvan Félix Coveliers er 34 en Léon Wocquier er 18 voor hun rekening namen.Ga naar eindnoot16
Het verdwijnen van roofdrukken vanaf 1852 liet ook sporen na in andere genres, zoals de poëzie. Een onderzoek van de Belgische poëzie vóór 1880Ga naar eindnoot17 wijst op een globale stijging van het aantal bundels vanaf 1852, maar niet gelijkmatig: piek- en dalmomenten wisselen elkaar af. Opvallend is verder dat in de periode 1830-1880 minder poëzie dan proza werd vertaald: op een totaal van 956 poëziebundels tellen we 89 vertalingen, wat neerkomt op ongeveer 10%. Bovendien is vertaalde poëzie, in tegenstelling tot vertaald proza, relatief gelijkmatig verdeeld over de hele periode. In dezelfde periode werd het meest uit het HollandsGa naar eindnoot18 en het Vlaams vertaald (26 bundels). Andere belangrijke brontalen waren het Latijn (24 bundels) en het Grieks (9 bundels). Deze trend bevestigt ten dele de nationale en didactische inslag van de vertaalde literatuur in België. Ook op het vlak van de genres kan men belangrijke verschillen vaststellen tussen proza en poëzie. Binnen het proza werden de ‘hogere’ literaire genres, zoals de historische en realistische roman, voornamelijk ingevuld door eigen productie. Populaire genres, zoals de novelle of het jeugdverhaal, werden dan weer geïmporteerd via vertalingen. Omgekeerd domineerden binnen het domein van de poëzie populaire genres de eigen productie: verhalende en lyrische poëzie, maar vooral het chanson (vaak in dialect). Voor ‘hogere’ poëtische genres werd frequenter beroep gedaan op vertalingen. Vertalingen vulden als het ware lege plekken op in het Belgische literaire landschap van de negentiende eeuw. Ze gaven ongetwijfeld een aantal creatieve impulsen aan de eigen productie, maar bestendigden tegelijk de afhankelijkheid ten aanzien van de omringende literatuur. | ||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||
Epiloog: quo vadis, Belgica?Het jaar 1880 wordt traditioneel beschouwd als een keerpunt in de Belgische literatuur. Het tijdschrift La Jeune Belgique bood een klankbord aan een nieuwe generatie Belgische dichters die meer dan ooit pleitten voor de internationale erkenning van het literaire België, maar ook voor een zelfstandige positie van literatuur ten aanzien van politiek en nationale ideologie. Deze drang naar autonomie werd zeer goed uitgedrukt in het motto van de Jeune Belgique: ‘Soyons nous.’ Maar is hier wel sprake van een keerpunt eerder dan van een verschuiving? Zoals uit de laatste grafiek moge blijken kende de poëzieproductie een lichte stijging in de laatste decennia van de negentiende eeuw, maar luidde die ook een nieuwe trend in? In het promotie-onderzoek van Karen Vandemeulebroucke wordt de periode 1850-1900 opnieuw doorgelicht:Ga naar eindnoot19 de relaties tussen vertaalde en Belgische, tussen Franse en Belgische poëzie, tussen het ‘officiële’ nationaliteitsdiscours omtrent poëzie en haar feitelijke structuur, functies en evolutie. Het negentiende-eeuwse literaire België vormt een complex netwerk van intranationale en internationale literaire relaties, waarvan roofdruk en vertaling belangrijke vectoren zijn. Dit netwerk gedetailleerd in kaart brengen vormt wellicht een van de grootste uitdagingen van het toekomstig onderzoek.Ga naar eindnoot20 | ||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||
Bibliografie
|
|