theek Nico van Suchtelen (1946), maar niet de recente vertaling van Patrick Lateur (Athenaeum-Polak & Van Gennep 1996).
Er is nog wat bijwerk aan toegevoegd, dat in alle opzichten prima verzorgd is; maar daardoor maakt het boekje ook een enigszins willekeurige indruk: een korte inleiding op het gedicht door Rudi van der Paardt (onmisbaar), de Latijnse tekst die Rutgers van der Loeff als uitgangspunt gebruikte, aantekeningen bij de vertaling van Rutgers van der Loeff, de nieuwste en meest betrouwbare Latijnse tekst (1988, en dus door geen van de vertalers gebruikt), een tekstkritisch commentaar op de verschillen tussen de twee Latijnse teksten, een kort stuk over de vertalingen dat zich vooral op de brontekst concentreert, en informatie over de vertalers. Het geheel is, afgezien van het tekstkritisch commentaar, ‘bedoeld voor de algemeen belangstellende lezer’ (Woord Vooraf), maar helemaal consequent doorgevoerd lijkt me die keuze niet. Inderdaad, in de aantekeningen bij de vertaling wordt zelfs uitgelegd wat nimfen en Muzen zijn, maar elders bijvoorbeeld weer niet wat een katalektische trocheïsche tetrameter is, of ‘de bekende crux van vs. 74’. Ook het afdrukken van de brontekst, vooraan in het boek, duidt op de verwachting dat de lezer tekst en vertaling zal vergelijken, terwijl twee Latijnse teksten zeker voor de Latijnloze lezer wat veel van het goede zijn.
De keuze om meer dan één Latijnse tekst af te drukken is overigens niet onbegrijpelijk: zoals gezegd, kan de tekst van het Pervigilium Veneris per tekstbezorger sterk verschillen. Rutgers van der Loeff ging uit van dezelfde tekst als Van Suchtelen deed, maar hij bracht flink wat wijzigingen aan. Verhagen en Prins baseerden zich op een tweede en derde Latijnse tekst. Hier doet zich dus een verschijnsel voor dat wel vaker optreedt bij oude teksten: verschillende vertalingen van één werk zijn moeilijker te vergelijken doordat de brontekst enigszins verschilt, een punt dat ook speelt bij de twee recente vertalingen van het Gilgamesj-epos.
Rutgers van der Loeff heeft het gedicht vertaald in ‘hetzelfde’ metrum (niet echt hetzelfde, want Latijns metrum is gebaseerd op de lengte van lettergrepen en Nederlands metrum op klemtoon) én op rijm, met overal veel aandacht voor een welluidend geheel. Daar wordt wel een prijs voor betaald: door het archaïsche woordgebruik en vooral de vergezochte syntaxis (veel aanvoegende wijs, inversie, genitiefvormen met ‘der’) moet de lezer soms nog verwoeder puzzelen dan bij de beruchte vertalingen van Boutens: ‘lente ... die de vogels paren laat en de bomen lokken slaken’, ‘Zie der stieren schoften rijzen boven't bloeien van de brem,/ elk beveiligd door gemeenschap, waarin paring kluistert hem’. Bij Verhagen wordt dit laatste ‘Zie hoe in de rijpe brem de stier zijn kalmen sluimer vindt, /Rustig sinds hij uit de kudde zich een stille gade nam’, en bij Van Suchtelen ‘Ziet, reeds strekken log de stieren in de brem hun flanken neer,/ Vredig met de kudde rondom door der liefde band vereend’, beide ritmisch minder sterk (vooral Verhagen), misleidend (Van Suchtelen), maar wel begrijpelijker.