[74]
kelijk bewijs voor de waarde der kennis en studie van de film qua talis, geleverd is.
De Liga-idee in a nutshell!
Men kan Richter's film niet bespreken, zonder te verwijzen naar zijn voortreffelijk boekje: ‘Filmgegner von heute - Filmfreunde von morgen’ - het eenvoudigste en klemmendste betoog, dat ik in de filmlitteratuur ken. Het ware te wenschen, dat deze beknopte en doeltreffende handleiding onder het oog kwam van alle beoordeelaars, die ‘kapot’ zijn van een film - en overigens maar Eenvoudige Lieden. Het zou hun duidelijk maken, hoe eenvoudig de werkelijke eenvoud is!
Naast dit practische en bij al zijn scherpzinnigheid, nuchtere werkje, worden de overigens zoo verdienstelijke geschriften der Fransche essayisten vaag en zweverig. Het begrip: film, wordt hier zakelijk en gedocumenteerd gedefinieerd en daarmede zag een verdediging van de film-omderwille-van-de-film het licht, welks belangrijkheid sinds Bálàsz' ‘Sichtbare Mensch’ nog niet werd geevenaard. Men voelt het bij het doorlezen: het eenige wat aan deze grammaticale analyse ontbrak, was de practische toepassing der tot haar enkelvoudigste componenten gereduceerde vormen. Het bewijs - zoo men wil - dat met deze, tot woordeenheden teruggebrachte filmtaal, op dezelfde overzichtelijke, eenvoudige wijze Proza en zelfs Poezie te scheppen valt. En zie - Richter heeft geen half werk gedaan: alles wat hij betoogt over montage, rythme, vormgeving, symboliek etc. werd toegepast en gecomprimeerd in de vijf beknopte werkjes, die op de laatste matinée der Liga werden vertoond. Al dadelijk ‘Inflation’! Het principe van de film zonder intrige, zelfs zonder held - en niettemin een volkomen logisch gedachte en begrijpelijk geexprimeerde idee. Men onderschatte toch vooral de brug niet, welke aldus wordt geslagen naar hen, die tegenover de Liga-gedachte volstrekt niet onsympathiek staan, maar die den sprong naar den ‘Coquille’ en Ruttmann's ‘opera’ niet konden maken. Ik geloof, dat er zeer velen zich aldus wrevelig en moedeloos van de Liga hebben afgewend en in godsnaam maar weer naar de bioscoop terugkeerden, die ze verfoeiden, maar in ieder geval begrepen. Het is, naar mijn gevoelen, de vloek van de wilde, chaotische ontwikkeling der film geweest, die de automatische vorming eener ‘happy few’ in de hand werkte. Er wordt te veel gevergd van intuitie en persoonlijken aanleg, om heelhuids van Chaplin bij Man Ray te belanden: menigeen, die vol goeden wil en
geestdrift mee-marcheerede, maakte voor dien ‘waanzin’ halt en..rechtsomkeert.
Nu heb ik - als gezegd - de overtuiging, dat het hiaat tusschen de absolute film en den verst gëemancipeerden vorm der speelfilm door Richter zooal niet aangevuld - dan toch belangrijk kleiner gemaakt wordt. Zoo is in ‘Inflation’ tot titel en onderwerp gekozen, een begrip - de synthese van een economische tragedie, die als zoodanig mijlenver van het banale hij-en-zij-verhaaltje af staat en niettemin als grondgedachte een stevige basis een voldoende hou-vast levert aan ieder gemiddeld intellect. Op de allereenvoudigste wijze en met een verrassende natuurlijkheid wordt nu van de meest essentieele filmische middelen gebruik gemaakt. Het in-copieeren, de grooter wordende getallen, de rythmisch opgevoerde spanning, de contrastwerking en de universaliteit der montage...al deze wonderbaarlijke potenties van de film, zijn hier toegepast met als resultaat een behoorlijk film-poeem. Mij dunkt, zelfs de meest volmaakte leek zal hierbij tot de erkenning moeten komen, dat met een nieuwe taal, nieuwe schoonheid werd uitgedrukt.
Met deze conclusie als sleutel, geloof ik, dat het groote succes van deze vijf kleine films kan worden verklaard. Overdonderende nieuwigheden en schokkende emoties hebben wij er niet bij ervaren. Het was de klare, kunstzinnige formuleering van hetgeen intuitief reeds lang bij het Ligapubliek leefde. Met een veelzijdigheid, die rondweg meesterlijk mag heeten, heeft Richter achtereenvolgens in ‘Inflation’, ‘Zwei Groschen-Zauber’, ‘Rennsymphonie’, ‘Filmstudie’ en ‘Vormittagspuk’ de meest uiteenloopende mogelijkheden van filmschoonheid en filmeloquentie benaderd. Was ‘Zwei Groschen-Zauber’ als artistiek reclame-middel de evenknie van het kunstzinnig plakaat - in ‘Rennsymphonie’ werd de rythmische lenigheid en spankracht der filmtaal overtuigend gedemonstreerd. Toonde ‘Filmstudie’ een zuivere, abstracte ‘musique des images’ - ‘Vormittagspuk’ bleek een amusante en verbluffend knappe capriool in het gebied der burleske.