[72]
verklaren, dat het niet in zijn bedoeling had gelegen, dat de vereeniging ‘Vrije Studie onder censuur werd gesteld. Zonderlinge terugterugtocht! Zijn het soms de steenen muren der Hoogeschool, die niet tegen de verderfelijkheid der ééne verboden russische film bestand zijn? En wat is het verdrijven van een cultureele vereeniging als ‘Vrije Studie’ uit de Hoogeschool anders dan een brute aanslag op de vrijheid van gedachte binnen deze muren? Dit blijkt trouwens, zoo iemand er nog aan mocht twijfelen, duidelijk genoeg uit het vervolg van 's heeren Steger's rede. ‘Het is bekend’, aldus de hoogleeraar, ‘dat de Filmliga voor haar leden films vertoont, die propaganda maken voor Sovjet-Rusland of van perversen aard, zooals de film Le Chien et le Loup; dit mag echter niet geschieden in Rijksgebouwen, omdat daaruit anders zou kunnen worden afgeleid, dat dit met goedkeuring der regeering zou geschieden’. Men ziet, het geblaf van den andalousischen hond is in den mond van den heer Steger, die blijkbaar verzuimd heeft zich behoorlijk op de hoogte te stellen van de materie, waarover hij spreekt, reeds een vervaarlijk en pervers wolvengehuil geworden! Maar ter zake; de heer Steger eischt hier met zooveel woorden van de regeering, dat iedere gedachtenuiting in de Technische Hoogeschool in harmonie heeft te zijn met de ideeënwereld van het gouvernement! Een fraaie, en voor den stand van het vrijheidsprobleem hier te lande karakteristieke eisch! Dat de Delftsche hoogleeraren dit argument bij hun onderwijs goed in het oor knoopen! Zij mochten anders eens uit de gebouwen der Hoogeschool worden verbannen!
Men heeft hier wel degelijk te doen met een vorm van scherpe en partijdige censuur. Het gaat er niet om, of de Filmliga en ‘Vrije Studie’ voort zullen gaan buiten de Hoogeschool hun werk voort te zetten; zij zullen zich daarvan voorwaar door den banvloek van Prof. Steger niet laten afschrikken. Maar het gaat er om, of de Hoogeschool het bolwerk is van het vrije onderzoek, ja dan neen; het gaat er om, of men de studenten beschouwt als hulpelooze welpen (‘Is het dan niet de taak van regeering en hoogleeraren om alle onreinheid te weren?’ roept de heer Steger pathetisch uit), dan wel als de toekomstige intellectueelen, die zelf hebben uit te maken, wat zij als onreinheid wenschen te beschouwen, de moraal van den heer Steger of het surrealisme. ‘Het student-zijn is geen vrijbrief voor het zien en hooren van alles wat verkeerd is’, zegt Prof. Steger. Neen, inderdaad; het student-zijn is de periode, waarin men zich zelf een oordeel verwerft over de criteria van goed of verkeerd; een oordeel, dat men zich in de geprojecteerde baby-box van baker Steger in geen geval eigen kan maken!
Deze comedie werd door den heer Terpstra in passenden stijl verder gespeeld. Argumenten voor de censuur bleven geheel achterwege. ‘Voor de regeering stond de zaak zoo: kan zij de verantwoordelijkheid dragen voor de vertooning van niet-goedgekeurde films in rijksgebouwen? Die vraag moet zij ontkennend beaentwoorden’. Dat wisten wij langzamerhand ook; maar een zakelijke motiveering missen wij smartelijk in zijn betoog. Het resultaat van de gansche affaire zal dus zijn, dat ‘Vrije Studie’ in het vervolg zijn films zal moeten vertoonen buiten de gebouwen, die te rein zijn voor de faecaliën, die de Filmliga daar wel wil binnensmokkelen.
En thans ònze moraal. Wij zien hier dus de Filmliga, n.b. een vereeniging met koninklijke goedgekeurde statuten, in 's lands parlement behandeld als een college tot verspreiding van revolutie en pornografie. Wij zien hier het voorwendsel van de ééne afgekeurde film aangegrepen, om vijf en twintig Liga-programma's in verdenking te brengen als bloemlezingen van verderf. Wij zien hier botweg sluiting der rijksgebouwen toegepast, waar een tusschenweg (overleg van het bestuur van ‘Vrije Studie’ voor ieder programma met Senaat of curatorium) bij bestaanden goeden wil aan regeeringszijde volkomen mogelijk ware geweest. Wij zien de ongekeurden staat der Ligafilms moedwillig geinterpreteerd als een ontduiken van de wettelijke bepalingen, terwijl het den minister bekend kan zijn, dat wij de Centrale Commissie voor Filmkeuring bestrijden, omdat zij slechts de maatstaven van de platste middelmaat laat gelden, zoodat de schund ongestraft in alle bioscopen is te zien en de censuur dus geen hout snijdt. Wij zien het gansche streven der Filmliga naar verbetering van het filmpeil totaal genegeerd, omdat een hoogleeraar zich vermeet ons met een film te bestrijden, die hij niet heeft gezien en